ECLI:NL:RBMNE:2022:338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/5112
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 28 januari 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen de minister van Infrastructuur en Waterstaat. Eiser heeft een verzoek ingediend op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) op 1 juli 2021, maar de minister heeft niet tijdig beslist. De rechtbank stelt vast dat de minister de beslistermijn heeft overschreden, ondanks een verlenging van vier weken die was overeengekomen na een telefoongesprek op 20 juli 2021. Eiser heeft de minister op 25 september 2021 in gebreke gesteld, maar er is sindsdien geen nieuw besluit genomen.

De rechtbank oordeelt dat de minister alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Het beroep wordt gegrond verklaard, en de rechtbank vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden, maar de minister moet wel het griffierecht van € 181,- aan eiser betalen. De uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum, in aanwezigheid van griffier J. Fagel, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/5112

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Infrastructuur en Waterstaat, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob).

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiser heeft zijn aanvraag ingediend op 1 juli 2021. Verweerder moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. Dat staat in artikel 6, eerste lid van de Wob. Verweerder heeft deze termijn in eerste instantie verlengd met vier weken, in zijn brief van 15 juli 2021. Op 20 juli 2021 heeft een telefoongesprek tussen eiser en verweerder plaatsgevonden, waarin is overeengekomen dat de uiterlijke beslistermijn
24 september 2021 wordt. Verweerder had dus uiterlijk op 24 september 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiser verweerder bij brief van 25 september 2021 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Er zijn door eiser geen proceskosten gemaakt die vergoed moeten worden.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van € 181,- aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag
waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Glerum rechter, in aanwezigheid van
J. Fagel, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.