ECLI:NL:RBMNE:2022:3390
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning en de onderbouwing daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. Bakker, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap, die de WOZ-waarde van de woning op € 1.689.000,- had vastgesteld per 1 januari 2020. De eiser was het niet eens met deze waarde en had beroep ingesteld nadat zijn bezwaar ongegrond was verklaard.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 30 maart 2022, waar de verweerder, vertegenwoordigd door P.E. Boersma en bijgestaan door een taxateur, de taxatiematrix heeft overgelegd ter onderbouwing van de vastgestelde waarde. De rechtbank heeft overwogen dat de waarde van de woning moet worden bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen in de buurt worden meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld, mede door de presentatie van de taxatiematrix en de toelichting daarop.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van de eiser, waaronder de stelling dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken waren overgelegd, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichtingen had voldaan en dat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat de vastgestelde waarde onjuist was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.