ECLI:NL:RBMNE:2022:3486

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/1482
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ongegrond verklaard bezwaar tegen naheffingsaanslag parkeerbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 augustus 2022 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bezwaar was door de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is gedaan, omdat deze niet door de heffingsambtenaar zelf is genomen, maar door een onbekende medewerker van de Coöperatie ParkeerService U.A. die geen mandaat had om dit te doen. De rechtbank oordeelt dat het mandaatbesluit niet op de juiste wijze bekend is gemaakt, waardoor het niet in werking is getreden. Dit leidt tot de conclusie dat de uitspraak op bezwaar vernietigd moet worden. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, rekening houdend met de uitspraak van de rechtbank. Daarnaast is bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 759,-, en dat het griffierecht door verweerder aan eiser moet worden terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: Bc F.R. Eggink)
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser omdat zijn bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen ongegrond is verklaard.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De naheffingsaanslag parkeerbelastingen is aan eiser opgelegd in verband met het parkeren van zijn voertuig met kenteken [kenteken] op een parkeerplaats aan de [adres] in de gemeente Amersfoort op 9 juli 2021.
3. Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
4. De rechtbank stelt vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens de heffings- en vorderingsambtenaar van Coöperatie ParkeerService U.A., door een medewerker team Parkeerrechten van de Coöperatie ParkeerService U.A. en dat er geen naam van die medewerker in de uitspraak op bezwaar staat.
5. Verder stelt de rechtbank vast dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort het Aanwijzings- en mandaatbesluit gemeentelijke belastingambtenaren 2019-1 heeft vastgesteld. Dit aanwijzingsbesluit is op 29 oktober 2019 in werking getreden. Dit aanwijzingsbesluit is van toepassing op het besluit in deze zaak. In artikel 2, lid 2.2, van dit aanwijzings- en mandaatbesluit heeft het college van burgemeester en wethouders de manager centrale diensten van de Coöperatie ParkeerService U.A. aangewezen als inspecteur parkeerbelastingen. De manager centrale diensten van de Coöperatie ParkeerService U.A. is daarmee aangewezen als heffingsambtenaar. Dit betekent dat de directeur bevoegd was om op het bezwaar te beslissen. In deze zaak heeft niet de heffingsambtenaar de uitspraak op bezwaar genomen, maar een onbekende medewerker van de Coöperatie ParkeerService U.A. namens de heffingsambtenaar.
7. Verweerder heeft ook een Intern Mandaatregister overlegd waarin aan de functie medewerker team Parkeerrechten van de Coöperatie ParkeerService U.A. mandaat is verleend om namens hem te beslissen op bezwaarschriften tegen naheffingsaanslagen. Op grond van mededelingen van verweerder in andere beroepszaken met vergelijkbare uitspraken op bezwaar [1] is de rechtbank ervan op de hoogte dat de naam van de medewerker vanwege privacyredenen niet in de uitspraak op bezwaar wordt vermeld, maar dat de naam van de betreffende medewerker wel staat geregistreerd in het systeem waardoor de naam is te achterhalen. Verder heeft verweerder in die zaken verklaard dat het mandaatbesluit niet is gepubliceerd of op andere wijze naar buiten toe bekend is gemaakt.
8. Hoewel in de literatuur discussie bestaat over de wijze van bekendmaking van een mandaatbesluit [2] , gaat de rechtbank er vanuit dat een mandaatbesluit bekend moet worden gemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en niet door middel van toezending aan de gemandateerde, omdat het om een besluit van algemene strekking gaat. Omdat het mandaatbesluit niet is bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:42 van de Awb, is het ook niet in werking getreden. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Het beroep is daarom gegrond en de uitspraak op bezwaar moet worden vernietigd.
9. Verweerder moet een nieuw besluit nemen en daarbij rekening houden met deze uitspraak. Het nieuw te nemen besluit is in ieder geval bevoegd genomen als het door de heffingsambtenaar zelf is genomen. De rechtbank geeft verweerder een termijn van zes weken om opnieuw op het bezwaar te beslissen.
10. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 759,-.
11. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
-veroordeelt verweerder tot betaling van € 759,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Hogenbirk griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

2.Gst. 2011/3: noot van R.J.M.H. de Greef bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL8720.