ECLI:NL:RBMNE:2022:3495

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
UTR 22/377
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek en vergewisplicht van de staatssecretaris

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.Th.A. Bos, heeft een verzoek om naturalisatie ingediend, maar de staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft eerder al procedures behandeld waarin de staatssecretaris was opgedragen om een nieuw besluit te nemen na vernietiging van zijn eerdere besluit door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De staatssecretaris heeft in zijn bestreden besluit op 23 december 2021 de conclusies van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst onderschreven, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende had aangetoond dat hij aan zijn vergewisplicht had voldaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat eiseres haar identiteit en nationaliteit onvoldoende had aangetoond. Eiseres had geen andere stukken overgelegd die haar identiteit en nationaliteit konden bevestigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris niet verplicht was om eiseres te horen in de bezwaarfase, omdat zij in deze procedure alsnog haar standpunt had kunnen toelichten. De staatssecretaris is veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (de staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).

Inleiding

In deze zaak gaat het om de vraag of de staatssecretaris het naturalisatieverzoek van eiseres heeft mogen afwijzen en of hij zich daarbij heeft mogen baseren op de conclusies van het Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (Bureau Documenten). Over deze kwestie zijn al procedures bij deze rechtbank [1] en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] gevoerd. Die hebben er – kort gezegd – toe geleid dat het besluit van de staatssecretaris is vernietigd en de staatssecretaris is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. De staatssecretaris heeft op 23 december 2021 dit nieuwe besluit genomen. Dit besluit is het bestreden besluit waartegen het beroep van eiseres zich in deze procedure richt.
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2022 op een eerste zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris. Op die zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld nadere stukken in te dienen. De staatssecretaris heeft vervolgens een telefoonnotitie ingediend met een beroep op geheimhouding in de zin van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep op geheimhouding is door de rechtbank toegewezen. Eiseres heeft toestemming gegeven aan de rechtbank om de telefoonnotitie in te zien. Op 7 juli 2022 heeft een tweede zitting plaatsgevonden, waaraan de gemachtigde van eiseres heeft deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Wat is aan deze procedure vooraf gegaan?
1.1
Eiseres heeft een verzoek om naturalisatie gedaan. Daarbij heeft zij gegevens verstrekt waaruit volgens eiseres haar identiteit en nationaliteit blijken. De staatssecretaris ziet dat anders. Volgens de staatssecretaris heeft eiseres haar identiteit en nationaliteit onvoldoende aangetoond. De staatssecretaris heeft ter onderbouwing van die conclusie in eerste instantie verwezen naar een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 19 december 2018. In die verklaring heeft Bureau Documenten verklaard dat het door eiseres overgelegde Burundese paspoort niet door de bevoegde autoriteiten is opgemaakt en afgegeven. Het paspoort is namelijk verkregen met een Nederlands verblijfsdocument, terwijl een paspoort van Burundi alleen kan worden verkregen met een Burundese identiteitskaart. Om die reden kan het paspoort volgens Bureau Documenten de identiteit en nationaliteit van eiseres niet bevestigen.
1.2
Eiseres heeft in reactie daarop gesteld dat het wel mogelijk was om een Burundees paspoort te verkrijgen zonder Burundese identiteitskaart. Daarvoor bestond namelijk een afwijkende procedure. Volgens eiseres blijkt dit uit een verklaring van de Burundese ambassade van 14 februari 2020, informatie op de website van de Burundese ambassade van 27 juni 2013 en een algemeen ambtsbericht van het ministerie van Buitenlandse Zaken van 6 maart 2009.
1.3
Bureau Documenten heeft daarop nogmaals naar de kwestie gekeken en in de e-mail van 1 april 2020 (kort gezegd) aangegeven dat er geen aanleiding is om terug te komen op zijn eerdere conclusie. De staatssecretaris heeft deze conclusies overgenomen en aan zijn afwijzing van het naturalisatieverzoek ten grondslag gelegd.
1.4
In hoger beroep bij de Afdeling is het vervolgens gegaan over de vraag of de staatssecretaris zich wel zonder meer had mogen baseren op de conclusies van Bureau Documenten. De Afdeling vond van niet. Hoewel de staatssecretaris in beginsel ervan mag uitgaan dat een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten zorgvuldig tot stand is gekomen, laat dat onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van de staatssecretaris meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. In die situaties kan de staatssecretaris volgens de Afdeling niet volstaan met een verwijzing naar de conclusies van de verklaring van onderzoek. In dit geval is er door eiseres verwezen naar een aantal documenten waaruit zou blijken dat er een afwijkende procedure bestond om een Burundees paspoort te krijgen. Op die documenten is Bureau Documenten in de e-mail van 1 april 2020 niet ingegaan. Daarom berust de e-mail volgens de Afdeling op onvolledig en onzorgvuldig onderzoek. Dat betekent dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn vergewisplicht door desondanks zonder nader onderzoek de e-mail aan zijn besluit ten grondslag te leggen. De Afdeling heeft het besluit van de staatssecretaris vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen.
1.5
Dat heeft de staatssecretaris gedaan met het in deze procedure bestreden besluit. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris aangegeven navraag te hebben gedaan bij Bureau Documenten en de conclusies van Bureau Documenten te onderschrijven.
2. Voldoet de staatssecretaris met het bestreden besluit alsnog aan zijn vergewisplicht?
2.1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de staatssecretaris met het bestreden besluit alsnog aan zijn vergewisplicht heeft voldaan. De rechtbank vindt van niet. Zoals gezegd, heeft de staatssecretaris in het bestreden besluit alleen gezegd dat er navraag is gedaan bij Bureau Documenten en dat hij de conclusies onderschrijft. De staatssecretaris heeft dit echter niet verder gemotiveerd. Ook heeft de staatssecretaris op dat moment geen stukken over de navraag verstrekt. Daarmee heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd laten zien dat hij zich ervan heeft vergewist dat de conclusies van Bureau Documenten juist zijn en hij die aan de afwijzing van het naturalisatieverzoek ten grondslag heeft mogen leggen. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
3. Bestaat er aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten?
3.1
De rechtbank vindt echter wel dat er reden is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Dat komt omdat: (i) de staatssecretaris alsnog in deze procedure heeft voldaan aan zijn vergewisplicht; (ii) eiseres haar identiteit en nationaliteit onvoldoende heeft aangetoond; en (iii) de overige beroepsgronden van eiseres niet slagen. De rechtbank licht dat hieronder toe.
(i) alsnog voldaan aan vergewisplicht
3.2
Op de eerste zitting bij de rechtbank bleek dat de staatssecretaris een telefoonnotitie heeft opgesteld van de navraag die bij Bureau Documenten is gedaan. Die telefoonnotitie was niet aan het dossier toegevoegd. De rechtbank heeft de staatssecretaris daarom alsnog in de gelegenheid gesteld om de telefoonnotitie te verstrekken. Dat heeft de staatssecretaris gedaan met een beroep op geheimhouding. Dit beroep is toegewezen. De rechtbank heeft vervolgens – met toestemming van eiseres – de telefoonnotitie ingezien. Daaruit blijkt inderdaad dat de staatssecretaris bij Bureau Documenten heeft nagevraagd wat Bureau Documenten van de door eiseres verstrekte stukken, over een afwijkende procedure om een Burundees paspoort te verkrijgen, vindt. Ook volgt uit de telefoonnotitie dat Bureau Documenten in reactie hierop gemotiveerd heeft toegelicht waarom uit de stukken van eiseres niet blijkt dat er een afwijkende procedure bestond om een Burundees paspoort te verkrijgen met een Nederlands vreemdelingendocument en waarom hij dus bij zijn standpunt blijft dat de identiteit en nationaliteit van eiseres niet op basis van haar Burundese paspoort kan worden vastgesteld.
3.3
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat uit de telefoonnotitie volgt dat de staatssecretaris voldoende nader onderzoek heeft gedaan naar de bevindingen van Bureau Documenten en daarmee alsnog aan de op hem rustende vergewisplicht heeft voldaan.
(ii) identiteit en nationaliteit onvoldoende aangetoond
3.4
Dat betekent vervolgens dat de rechtbank vindt dat de staatssecretaris de bevindingen van Bureau Documenten aan de afwijzing van het naturalisatieverzoek ten grondslag heeft mogen leggen. Aangezien eiseres ook geen andere stukken heeft overgelegd waaruit haar identiteit en nationaliteit blijken, heeft de staatssecretaris mogen vaststellen dat eiseres haar identiteit en nationaliteit onvoldoende heeft aangetoond.
3.5
De rechtbank merkt wel op dat zij begrijpt dat het voor eiseres frustrerend moet zijn om alsnog geen antwoord te krijgen op de vraag waarom Bureau Documenten (en de staatssecretaris in het verlengde daarvan) vinden dat uit de stukken waarop eiseres heeft gewezen niet blijkt dat het mogelijk is geweest om via een afwijkende procedure een Burundees paspoort te krijgen met een Nederlands vreemdelingendocument. Helaas kan de rechtbank eiseres dat antwoord echter ook niet geven, omdat de telefoonnotitie waaruit dit blijkt geheim is.
(iii) overige beroepsgronden slagen niet
a. Evenredigheidsbeginsel
3.6
Eiseres stelt verder dat niet van haar kan worden verlangd dat zij een nieuwe identiteitskaart en een nieuw paspoort aanvraagt in Burundi waarbij haar identiteit op een andere manier wordt vastgesteld dan nu is gebeurd. Daar komt bij dat zij inmiddels circa 18 jaar in Nederland woont en twee Nederlandse kinderen heeft. De rechtbank begrijpt deze beroepsgrond zo dat eiseres vindt dat van haar niet kan worden gevraagd om haar identiteit en nationaliteit aan te tonen.
3.7
De hoofdregel is dat een verzoeker bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn/haar identiteit en nationaliteit aantoont. Van deze hoofdregel kan worden afgeweken als er sprake is van bewijsnood of als het in het individuele geval onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel. [3] Eiseres heeft niet aangevoerd dat zij in bewijsnood zou verkeren. Dit is dus geen reden om af te wijken van de hoofdregel. De rechtbank vindt het daarnaast niet onevenredig om van eiseres te verlangen dat zij haar identiteit en nationaliteit aantoont. Eiseres stelt dat niet van haar kan worden gevraagd om een nieuwe Burundese identiteitskaart of een nieuw Burundees paspoort aan te vragen, maar licht niet toe waarom dit niet kan. De omstandigheid dat zij inmiddels 18 jaar in Nederland woont en twee Nederlandse kinderen heeft, betekent ook niet dat zij haar identiteit en nationaliteit niet zou hoeven aan te tonen. Deze eis wordt niet voor niets gesteld. De staatssecretaris zegt namelijk terecht dat het verlenen van Nederlanderschap een zaak van groot gewicht is en daarom streng wordt gekeken. Bovendien weegt de rechtbank mee dat het afwijzen van het naturalisatieverzoek van eiseres niet tot gevolg heeft dat eiseres Nederland moet verlaten. Het verblijfrecht van eiseres blijft ongewijzigd.
3.8
Kortom: er is geen sprake van een onevenredige eis. De staatssecretaris heeft dan ook van eiseres mogen verlangen dat zij haar identiteit en nationaliteit aantoont. Dat heeft zij – zoals gezegd – onvoldoende gedaan.
b. Horen in bezwaar
3.9
Eiseres stelt tot slot dat de staatssecretaris haar ten onrechte niet heeft gehoord tijdens de bezwaarfase. De rechtbank is het met eiseres eens. Aangezien het bestreden besluit is genomen na een vernietiging door de Afdeling in hoger beroep, kan de staatssecretaris niet zeggen dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over kan bestaan dat de bezwaren niet tot een ander besluit leiden. Om die reden is er geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar op grond waarvan de staatssecretaris het horen achterwege mocht laten. Aangezien eiseres in deze procedure alsnog haar zegje heeft kunnen doen, vindt de rechtbank echter dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. De rechtbank zal daarom het gebrek passeren. Dat betekent dat de staatssecretaris eiseres niet alsnog hoeft te horen.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. De staatssecretaris heeft namelijk terecht het naturalisatieverzoek van eiseres afgewezen.
Omdat het beroep gegrond is, moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. De staatssecretaris hoeft niet de daadwerkelijke proceskosten te vergoeden, zoals door eiseres is gevraagd. Voor een proceskostenvergoeding gelden forfaitaire bedragen. Daarvan kan in bijzondere omstandigheden worden afgeweken. [4] De rechtbank vindt niet dat sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden. Eiseres heeft dit ook niet nader onderbouwd en heeft bovendien niet aangegeven welke vergoeding zij dan wenst te ontvangen. De rechtbank zal daarom uitgaan van de vastgestelde forfaitaire bedragen. Gelet daarop, bedraagt de vergoeding € 1.897,50 (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor deelname aan de eerste zitting ad € 759,- maal wegingsfactor 1; en 1 punt voor deelname aan de nadere zitting ad € 759,- met wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 december 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 184,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.897,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van Luijk-Salomons, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 10 november 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:5076.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2233.
3.Zie de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (de Handleiding), artikel 7, paragraaf 3.5 en meer in het bijzonder 3.5.5.
4.Artikel 2, eerste en derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.