ECLI:NL:RBMNE:2022:3498

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 juni 2022
Publicatiedatum
30 augustus 2022
Zaaknummer
22/1086
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van urgentie voor sociale huurwoning in het kader van gezinshereniging en externe factoren

In deze zaak heeft eiser, die sinds 2010 een sociale huurwoning huurt in Almere, een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders om urgentie te verlenen voor het verkrijgen van een grotere sociale huurwoning. Dit verzoek volgde op de mededeling van de gemeente Amsterdam dat de kinderen van eiser en hun moeder de noodopvang moesten verlaten, met het risico dat de kinderen in een pleeggezin zouden worden geplaatst. Het college heeft het verzoek afgewezen, met de argumentatie dat eiser zelf verantwoordelijk was voor de situatie omdat hij ervoor had gekozen om samen te wonen met zijn kinderen en hun moeder.

De rechtbank heeft de zaak op 22 juni 2022 behandeld en is tot de conclusie gekomen dat eiser de situatie niet zelf heeft veroorzaakt of had kunnen voorkomen. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van het college om de urgentie te weigeren onterecht was, omdat de omstandigheden die tot de aanvraag hebben geleid, extern waren en niet het gevolg van eisers eigen keuzes. De rechtbank vernietigt het besluit van het college en draagt hen op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de huidige situatie van eiser en zijn kinderen in acht moet worden genomen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden en een vergoeding voor proceskosten moet betalen. De totale proceskostenvergoeding bedraagt € 1.518,-. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de kinderen in de nieuwe beoordeling door het college moeten worden meegenomen, evenals de huidige woonsituatie en de mogelijkheid van een tijdelijk verblijf in een pleeggezin.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1086

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Sprakel),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (het college)

(gemachtigden: mr. J.H.S. Biervliet en K.K. Bahora).

Inleiding

1. Eiser huurt sinds 2010 een sociale huurwoning aan de [adres] in Almere. Eiser heeft twee kinderen. De kinderen en hun moeder wonen sinds ongeveer april 2022 tijdelijk in een appartement van het Leger des Heils in Amsterdam. Daarvoor verbleven zij vanaf circa 2019 in de noodopvang in Amsterdam. Op 1 juni 2021 kondigde de gemeente Amsterdam aan dat de kinderen van eiser en hun moeder de noodopvang moesten verlaten en dat er – als zij dat niet vrijwillig zouden doen – een ontruiming zou volgen. Veilig Thuis was in dat verband voor de kinderen aangesloten en gaf aan dat als er geen ander verblijf voor de kinderen zou zijn, zoals bijvoorbeeld bij eiser, de kinderen tijdelijk in een pleeggezin zouden worden geplaatst.
2. Eiser heeft vervolgens op 23 juni 2021 aan het college gevraagd om aan hem urgentie te verlenen voor het verkrijgen van een (grotere) sociale huurwoning, zodat zijn kinderen en hun moeder bij hem kunnen verblijven. Deze aanvraag is door het college afgewezen. Eiser was het met dit besluit niet eens en heeft daartegen bezwaar gemaakt. Het bezwaar is door het college op 3 januari 2022 ongegrond verklaard (in het bestreden besluit). Volgens het college voldoet eiser niet aan de voorwaarde dat hij de situatie niet zelf heeft veroorzaakt of niet had kunnen voorkomen. [1] Hij heeft er namelijk zelf voor gekozen om te gaan samenwonen met zijn kinderen en hun moeder. Hij had kunnen voorzien dat dit een negatieve invloed zou hebben op de slaap- en beweegruimte in zijn huidige woning. Ook komt eiser volgens het college niet op grond van de hardheidsclausule in aanmerking voor urgentie.
3. Het beroep van eiser tegen het bestreden besluit heeft de rechtbank op 22 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

4. Eiser vindt dat het college hem ten onrechte verwijt dat hij de situatie zelf heeft veroorzaakt of had kunnen voorkomen. Eiser woont sinds 2010 in zijn huurwoning. Hij heeft weliswaar daarna kinderen gekregen, maar het is nooit de bedoeling geweest dat de kinderen en hun moeder bij hem zouden wonen. De situatie is veranderd doordat de gemeente Amsterdam besloot dat zijn kinderen en hun moeder uit de noodopvang moesten vertrekken en zijn kinderen mogelijk tijdelijk in een pleeggezin zouden worden ondergebracht. Hij heeft dus zelf de situatie niet veroorzaakt, maar externe factoren hebben gemaakt dat hij met spoed op zoek moet naar een grotere woning. De kinderen en hun moeder kunnen namelijk ook niet in zijn huidige woning verblijven, omdat die te klein is. Bovendien mag hij volgens zijn huurcontract geen andere personen bij hem laten inwonen.
5. De rechtbank is het met eiser eens dat hij de situatie niet zelf heeft veroorzaakt of had kunnen voorkomen. Eiser heeft weliswaar de beslissing genomen om zijn kinderen en hun moeder bij hem te willen laten wonen, maar die beslissing is ingegeven door de situatie die bij de noodopvang is ontstaan. Er was namelijk een risico dat de kinderen in een pleeggezin terecht zouden komen op het moment dat zij niet bij hem terecht konden. De rechtbank vindt het daarom in dit specifieke geval te kort door de bocht om te zeggen dat het eisers eigen keuze is geweest om kinderen te krijgen en om te gaan samenwonen met zijn kinderen en hun moeder. De rechtbank vindt dan ook niet dat het college aan eiser kan tegenwerpen dat hij de situatie zelf heeft veroorzaakt of had kunnen voorkomen. Dat betekent dat het college ten onrechte heeft geconstateerd dat eiser niet aan deze algemene voorwaarde voldoet.
6. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en bepaalt dat het college een nieuw besluit op bezwaar moet nemen binnen zes weken, met inachtneming van deze uitspraak. Dat betekent dat het college opnieuw moet kijken of eiser voor urgentie in aanmerking komt naar de huidige stand van zaken [2] . Daarvoor dient het college allereerst te toetsen of eiser al dan niet aan de andere voorwaarden voor urgentie voldoet. Gelet op het standpunt van het college op zitting, wijst de rechtbank het college er in dat verband op dat het onjuist is om de beoordeling van de aanvraag van eiser te beperken tot (kort gezegd) medische gronden. Uit de aanvraag en de daarbij gegeven toelichting blijkt namelijk dat er geen urgentie is aangevraagd op medische gronden, maar vanwege de woonsituatie van de kinderen van eiser. Dit is vervolgens in de bezwaar- en beroepsprocedure nogmaals bevestigd.
7. Voor zover het college toekomt aan een nieuwe beoordeling op grond van de hardheidsclausule, geeft de rechtbank daarnaast aan het college mee dat de motivering in het bestreden besluit op dit punt momenteel onvoldoende is. De belangen van de kinderen moeten duidelijk worden meegenomen. Zo moet er bijvoorbeeld aandacht zijn voor de huidige woonsituatie van de kinderen, de door eiser genoemde mogelijkheid dat zij daar eventueel over circa een half jaar moeten vertrekken en dat daarmee een tijdelijk verblijf bij een pleeggezin mogelijk weer op tafel ligt. Ook dient het college – mocht hij toekomen aan een beoordeling van de hardheidsclausule – in zijn afweging te betrekken wat hij ervan vindt als de kinderen in de huidige woning van eiser zouden moeten verblijven.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dat betekent niet direct dat aan eiser ook urgentie wordt verleend. Het college moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van eiser, waarbij deze uitspraak in acht moet worden genomen.
9. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 3 januari 2022;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 11, vierde lid, onder g, van de Huisvestingsverordening Almere 2019 (de Huisvestingsverordening).
2.Aangezien er bij een beslissing op bezwaar een zogeheten ‘ex nunc’-toetsing plaatsvindt, dient het college te kijken naar de situatie van eiser (en zijn kinderen en hun moeder) zoals die is op het moment dat hij die nieuwe beslissing neemt.