ECLI:NL:RBMNE:2022:3549

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
5 september 2022
Zaaknummer
UTR - 22 _ 2905
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom en overtreding APV Amersfoort

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. S.N. de Jager, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Amersfoort, die hem had gelast om niet meer in een voertuig te postvatten of te rijden met het doel om drugs af te leveren of aan te bieden. Dit besluit was gebaseerd op een bestuurlijke rapportage van de politie, waarin werd vermeld dat verzoeker op 28 oktober 2021 was aangehouden op verdenking van drugshandel. Bij de aanhouding werden harddrugs aangetroffen, en ook op zijn woonadres werd drugs gevonden.

Verzoeker stelde dat de last onder dwangsom zijn bewegingsvrijheid ernstig beperkte, wat schadelijk zou zijn voor zijn werk en zijn rol in het gezin. Hij vreesde dat hij steeds zou worden gecontroleerd door handhavers, wat zijn reputatie zou schaden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang had aangetoond. De rechter benadrukte dat er geen onomkeerbare situatie was die een onmiddellijke beslissing vereiste en dat verzoeker niet kon aantonen dat zijn werk of gezinsleven ernstig in gevaar kwam door het besluit van de burgemeester.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het spoedeisend belang ontbrak en er geen evident onrechtmatig besluit van de burgemeester was vastgesteld. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. R.P. Stehouwer, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2905

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] (verzoeker)

(gemachtigde: mr. S.N. de Jager),
en

de burgemeester van Amersfoort (de burgemeester)

Waar gaat deze zaak over?

1. De burgemeester heeft informatie, in de vorm van een bestuurlijke rapportage, van de politie Midden-Nederland ontvangen. Uit de informatie komt naar voren dat op 28 oktober 2021 werd gezien dat een voertuig opvallend rijgedrag vertoonde. De politie heeft dit voertuig gecontroleerd en daaruit bleek dat verzoeker de bestuurder en enige inzittende was. Omdat verzoeker zich niet kon legitimeren heeft de politie de auto onderzocht en daarin werden 4 mobiele telefoons aangetroffen. Naar aanleiding van de berichten die de politie op de mobiele telefoons aantrof, is verzoeker aangehouden op verdenking van de handel in harddrugs. Op het politiebureau werd verzoeker gefouilleerd, waarbij harddrugs werd aangetroffen. De politie is vervolgens onderzoek gaan doen op het woonadres van verzoeker, waarbij opnieuw harddrugs werd aangetroffen. In totaal is bij verzoeker 21,66 gram cocaïne en 32,06 gram heroïne aangetroffen. De politie heeft ook gesproken met een getuige die in de gemeente Amersfoort woont en heeft verklaard dat zij via de telefoon drugs bij verzoeker bestelde.
2. Op grond van de bevindingen van de bestuurlijke rapportage stelt de burgemeester zich op het standpunt dat het aannemelijk is dat verzoeker op openbare plaatsen in de gemeente Amersfoort in een voertuig heeft postgevat en/of heen en weer heeft gereden met het kennelijke doel om daar drugs af te leveren of aan te bieden. De burgemeester stelt dat verzoeker daarmee artikel 2:74a van de Algemene Plaatselijke Verordening Amersfoort (APV) heeft overtreden. Bij besluit van 3 juni 2022 (het primaire besluit) heeft de burgmeester verzoeker gelast om niet meer post te vatten, al dan niet op of in een voertuig, of u heen en weer bewegen of rond te rijden, met het kennelijke doel om hard- of softdrugs of daarop gelijkend waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. Als verzoeker niet aan deze lastgeving voldoet dan verbeurt hij een dwangsom van € 5.000,- per geconstateerde overtreding, met een maximumbedrag van € 20.000,-.
3. Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Er moet dus niet gewacht kunnen worden op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. Hierbij valt onder andere te denken aan de onmogelijkheid om de eventuele gevolgen van de uitvoering van het besluit nog te herstellen, oftewel er dient sprake te zijn van de mogelijkheid dat een onomkeerbare situatie ontstaat.
6. Verzoeker heeft in zijn verzoek om een voorlopige voorziening naar voren gebracht dat het spoedeisend belang voornamelijk is gelegen in de beperking van zijn bewegingsvrijheid. Door oplegging van de last onder dwangsom kan verzoeker te allen tijde en op ieder moment worden staande gehouden voor controle op overtreding van artikel 2:74a van de APV. Dit is volgens verzoeker problematisch voor het werk bij zijn vader in het garagebedrijf. Hij is daarvoor vaak met klanten onderweg. Het is zeer schadelijk voor het bedrijf als hij dan steeds door handhavers wordt staande gehouden of wordt gecontroleerd. Verzoeker staat onder toezicht en behandeling van de reclassering sinds 17 december 2021. Eén van de voorwaarden van zijn schorsing uit voorlopige hechtenis is dat hij werkt in het bedrijf van zijn vader. Verzoeker vreest dat hij de werkzaamheden kan uitvoeren. Verder helpt verzoeker zijn ouders met het wegbrengen van zijn broertje en zusje naar school. Het is zeer onwenselijk als hij met hen in de auto en in de buurt van een school wordt staande gehouden voor een controle. Verzoeker heeft ten slotte naar voren gebracht dat hij in zijn eer en goede naam zal worden aangetast als hij op ieder moment kan worden staande gehouden.
7. In wat verzoeker heeft aangevoerd ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om een spoedeisend belang aan te nemen. Zoals in rechtsoverweging 5 staat, moet er sprake zijn van een situatie waarin niet gewacht kan worden op de afhandeling van het geschil in de hoofdzaak. Van een dergelijke situatie is niet gebleken. De mogelijkheid dat verzoeker – binnen de gemeente Amersfoort –staande wordt gehouden om te controleren of hij artikel 2:74a van de APV heeft overtreden, maakt niet dat daarom de onderhavige procedure als spoedeisend kan worden aangemerkt. Daarbij is de voorzieningenrechter niet gebleken dat door het besluit van de burgemeester het verzoeker onmogelijk wordt gemaakt om te werken in het bedrijf van zijn vader (dat in een andere gemeente is gevestigd) en om zijn broertje en zusje naar school te brengen. Van de door verzoeker gestelde ingrijpende beperking in zijn bewegingsvrijheid is de voorzieningenrechter aldus niet gebleken. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een zodanig spoedeisend belang dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht. Daarbij acht de voorzieningenrechter tenslotte nog van belang dat, ook wanneer de door verzoeker gewenste voorziening wel zou worden getroffen, het hem (net zoals ieder ander) verboden zou blijven om artikel 2:74a van de APV te overtreden, en de voorziening niet zo ver zou (kunnen) strekken dat hij in voorkomend geval niet meer in het kader van dit artikel gecontroleerd zou mogen worden.
8. Gelet op het voorgaande heeft verzoeker het spoedeisend belang bij de door hem verzochte voorlopige voorziening onvoldoende aangetoond. De door verzoeker gevraagde voorziening kan dan alleen nog worden getroffen als het besluit van de burgemeester evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door de burgemeester ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Daarvan is hier geen sprake.

Conclusie en gevolgen

9. Omdat een spoedeisend belang ontbreekt, is het verzoek kennelijk ongegrond. Dit betekent dat de voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2022.
De griffier is verhinderddeze uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.