ECLI:NL:RBMNE:2022:3585

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
8 september 2022
Zaaknummer
UTR 21/3650
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen besluit over ZW-uitkering en verzoek om proceskostenvergoeding

Op 30 augustus 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. N.W.J. van der Stokker-Welsink, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank heeft het beroep van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit volgde op het feit dat eiseres sinds 24 mei 2022 niet langer verantwoordelijk was voor de kosten van de Ziektewet (ZW)-uitkering van haar ex-werkneemster, waardoor zij geen procesbelang meer had bij de inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv.

Eiseres had aangevoerd dat zij recht had op een proceskostenvergoeding, omdat het Uwv haar in de bezwaarprocedure ten onrechte niet als belanghebbende had aangemerkt. De rechtbank oordeelde echter dat, aangezien het beroep niet-ontvankelijk was verklaard, er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding. De rechtbank benadrukte dat de wijze waarop de ZW-uitkering wordt gefinancierd niet relevant was voor de beoordeling van het recht op de uitkering zelf.

De zaak had zijn oorsprong in de ziekte van de ex-werkneemster van eiseres, die op 10 juli 2019 uitviel en een ZW-uitkering ontving. Na een beoordeling en een aantal besluiten van het Uwv, waaronder een besluit van 24 mei 2022 waarin werd vastgesteld dat de ex-werkneemster recht had op een ZW-uitkering op grond van de no-riskpolis, heeft eiseres het beroep ingesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen basis was voor een proceskostenvergoeding en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] ., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N.W.J. van der Stokker-Welsink)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv), verweerder.

Inleiding en procesverloop

Op 10 juli 2019 is [naam] , de ex-werkneemster van eiseres (de ex-werkneemster) uitgevallen door ziekte. Zij heeft een uitkering ontvangen op grond van de Ziektewet (ZW).
Na één jaar ziekte heeft een Eerstejaars Ziektewetbeoordeling plaatsgevonden. Met het besluit van 26 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan de ex-werkneemster, laten weten dat haar ZW-uitkering eindigt per 27 september 2020.
Met het besluit van 10 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van de
ex-werkneemster tegen het primaire besluit gegrond verklaard. De ZW-uitkering is per 27 september 2020 ongewijzigd voortgezet.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Met het besluit van 24 mei 2022 heeft het Uwv bepaald dat de ex-werkneemster per 10 juli 2019 recht heeft op een ZW-uitkering op grond van de no-riskpolis. [1]
Naar aanleiding van het besluit van 24 mei 2022 heeft eiseres de rechtbank verzocht om haar niet-ontvankelijk te verklaren in het beroep tegen het bestreden besluit en het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft het Uwv in de gelegenheid gesteld om te reageren op dat verzoek.
Het Uwv heeft de rechtbank medegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om de proceskosten te vergoeden.
Eiseres en het Uwv hebben aangegeven dat zij geen gebruik willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord.
Overwegingen
1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het beroep en het verzoek om proceskostenveroordeling.
Het beroep
2. Sinds het besluit van 24 mei 2022 draait eiseres niet langer op voor de kosten van de ZW-uitkering van haar ex-werkneemster. De rechtbank is om die reden van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit. Eiseres heeft dit zelf ook erkend. Het beroep is dan ook
niet-ontvankelijk.
Proceskosten
3. Eiseres stelt dat zij wel recht heeft op een proceskostenvergoeding. Het Uwv heeft eiseres namelijk in de bezwaarprocedure ten onrechte niet aangemerkt als belanghebbende. Als het Uwv dit wel had gedaan, had eiseres in de bezwaarfase al kunnen weten dat de
ex-werkneemster recht had op een ZW-uitkering op grond van de no-riskpolis.
4. Het Uwv ziet geen aanleiding om de proceskosten te vergoeding, omdat het Uwv het bestreden besluit niet heeft gewijzigd, er geen onrechtmatig besluit is afgegeven en ook niet verwijtbaar heeft gehandeld.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Als het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, blijft een proceskostenvergoeding als regel achterwege. Ook in de huidige procedure bestaat geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten die eiseres in verband met de beroepsprocedure heeft moeten maken. Het bestreden besluit in de huidige procedure gaat namelijk alleen over de vraag of de ex-werkneemster recht heeft op een ZW-uitkering. De manier waarop de ZW-uitkering wordt gefinancierd staat daar los van. Eiseres had via de huidige procedure niet kunnen bereiken dat haar ex-werkneemster onder de no-riskpolis zou vallen. Met het besluit van 24 mei 2022 is het Uwv dan ook niet tegemoetgekomen aan het beroepschrift van eiser op grond waarvan aanleiding zou bestaan tot een proceskostenveroordeling. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 29b van de ZW.
2.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtsprak van de Raad van State van 24 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BHL8662.