Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2959
uitspraak van de voorzieningenrechter van 31 augustus 2022 in de zaak tussen
[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. M. Rotgans),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (verweerder)
(gemachtigde: M. Notenboom).
Inleiding
Verzoeker ontving een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). In de woonwagen van verzoeker is op 25 februari 2022 een hennepkwekerij aangetroffen. Als gevolg hiervan heeft verweerder bij besluit van 3 mei 2022 de bijstandsuitkering van verzoeker met ingang van 9 oktober 2021 ingetrokken en een bedrag van € 5.281,38 teruggevorderd. Verzoeker is tegen dit besluit in bezwaar gegaan.
Op 28 april 2022 heeft verzoeker een nieuwe aanvraag voor bijstand ingediend.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 25 mei 2022 (het bestreden besluit) afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of er een acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
3. Verzoeker voert aan dat er sprake is van een spoedeisend belang. Verzoeker heeft geen inkomsten en kan geen boodschappen doen of lopende rekeningen betalen. Verder heeft verzoeker op het persoonlijk vlak het een en ander te verduren. Ter onderbouwing heeft verzoeker enkele stukken overgelegd.
4 Gelet op hetgeen verzoeker over het spoedeisend belang heeft aangevoerd is de voorzieningenrechter van oordeel dat er niet kan worden gezegd dat er sprake is van onverwijlde spoed. Verzoeker zal op dit moment niet zijn huis worden uitgezet. Ter zitting is gebleken dat zijn huur (voor de grond waarop zijn woonwagen staat) tot en met augustus 2022 is voldaan. Verder is ter zitting gebleken dat de elektriciteit niet op korte termijn wordt afgesloten. Evenmin is gebleken dat het water op korte termijn zal worden afgesloten. In die zin is er (nog) geen sprake van een dreigende onomkeerbare situatie. Verzoeker heeft verder gewezen op zijn medische situatie en ter onderbouwing een journaal van de huisarts overgelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat ook daaruit niet blijkt dat sprake is van een zodanig ernstige situatie dat het niet mogelijk is om de behandeling van de bezwaarprocedure af te wachten. Uit deze stukken blijkt immers niet dat de medische situatie van verzoeker door het bestreden besluit is verslechterd dan wel dat er thans sprake is van een onaanvaardbare situatie die (slechts) kan worden opgeheven door de verzochte voorlopige voorziening. Uit het voorgaande volgt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat thans sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat noopt tot het treffen van de verzochte voorziening.
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, kan de door hem gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat op basis van de nu overgelegde stukken niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoeker te laten uitvallen.
Conclusie en gevolgen
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: