4.4Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken (zoals deze zaak) bij de beoordeling van het bewijs zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Als de verdachte ontkent, is het het woord van de één (aangeefster) tegen het woord van de ander (verdachte). Dat is ook in deze zaak het geval. Verdachte heeft ter zitting ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van de aan hem ten laste gelegde seksuele handelingen.
[aangeefster] heeft bij de politie een gedetailleerde verklaring afgelegd. Zij heeft ook consistent verklaard. Haar aangifte van 24 september 2019 komt overeen met hetgeen zij al op 17 augustus 2019 in een informatief gesprek tegen de politie had gezegd, alsmede met de schriftelijke vastlegging van haar herinneringen aan de bewuste nacht die zij al voor haar aangifte had gemaakt (op suggestie van haar moeder). De verklaringen van [aangeefster] bieden op zichzelf dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen,
afkomstig van een andere brondan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Over de vraag in hoeverre de door [aangeefster] verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
De verklaring van [getuige 2]
De rechtbank ziet in de verklaring van [getuige 2] onvoldoende ondersteuning voor de gang van zaken zoals verklaard door [aangeefster] . Weliswaar bevestigt [getuige 2] dat zij en [aangeefster] met verdachte in de jacuzzi hebben gezeten, dat [getuige 2] badjassen is gaan halen en dat de ogen van [aangeefster] bij terugkomst zwart waren, maar die gang van zaken zegt nog niets over enige seksuele handeling door verdachte of over enige seksuele intentie van verdachte. [getuige 2] verklaart dat zij er op dat moment niet over na heeft gedacht dat [aangeefster] wel eens gehuild zou kunnen hebben, en ook op andere wijze is niet gebleken dat de uitgelopen mascara het gevolg is geweest van het huilen van [aangeefster] . Voorstelbaar is immers dat dat ook kan zijn veroorzaakt (na een lange avond/nacht) door de (warme) waterdampen van de jacuzzi. [getuige 2] heeft ook niet verklaard dat zij heeft gezien dat [aangeefster] huilde, dat verdachte [aangeefster] aanraakte of dat verdachte bij haar terugkeer zelfs maar op een andere plek zat dan toen zij de jacuzzi verliet.
[getuige 2] verklaart dat [aangeefster] haar voor het slapen gaan heeft gevraagd of verdachte haar ook had aangeraakt. [getuige 2] vertelde dat verdachte dat heeft geprobeerd maar dat hij niet verder is gegaan omdat zij zei dat hij afstand moest houden. [aangeefster] heeft haar toen verteld dat verdachte heel dicht bij haar was gekomen en haar had aangeraakt, maar haar toen niet heeft verteld dat verdachte haar gevingerd had. Volgens [getuige 2] vertelde [aangeefster] haar dit heel relaxt.
Samengevat berust de verklaring van [getuige 2] voor wat betreft de door verdachte verrichte seksuele handelingen uitsluitend op hetgeen zij veel later van [aangeefster] heeft gehoord, en niet op hetgeen zij zelf heeft gezien of waargenomen. De verklaring van [getuige 2] biedt daarmee onvoldoende ondersteuning voor het scenario dat verdachte de concrete tenlastegelegde seksuele handelingen bij [aangeefster] heeft verricht.
De verklaring van [getuige 1]
heeft, anders dan [getuige 2] , wel waargenomen dat [aangeefster] overstuur was en huilde nadat [aangeefster] enige tijd later vertelde wat verdachte had gedaan. Een dergelijke eigen waarneming van emoties kan in beginsel ondersteuning bieden voor de door [aangeefster] geschetste gang van zaken. De waarneming van [getuige 1] mag dan echter niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van [aangeefster] .
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [getuige 1] erg summier is als het gaat om de door haar waargenomen emotie en lichaamstaal van [aangeefster] . [getuige 1] verklaart dat [aangeefster] helemaal overstuur was. Nadat daar door de verbalisanten op is doorgevraagd, zegt zij alleen dat het overstuur zijn zich uitte in huilen en verdrietig zijn. Verder is van belang dat [getuige 1] deze emoties niet onmiddellijk na het moment waarop het gebeurd zou zijn heeft waargenomen. Zelf zegt [getuige 1] , meer dan twee jaar na de aangifte van [aangeefster] , dat het in de avond de dag volgend op de bewuste nacht is geweest. [aangeefster] zegt in haar aangifte echter dat zij het een week na de bewuste nacht aan [getuige 1] heeft verteld. Tegen die achtergrond staat de eigen waarneming door [getuige 1] van de emoties van [aangeefster] in een te ver verwijderd verband met hetgeen gebeurd zou zijn om de verklaring van [aangeefster] in voldoende mate te kunnen ondersteunen.
Overig steunbewijs
Ten slotte kan het vereiste steunbewijs ook onvoldoende worden gevonden in de medische stukken van de huisarts en psycholoog van [aangeefster] . Uiteindelijk is die informatie ook afkomstig uit dezelfde bron, namelijk van [aangeefster] .
Het dossier biedt voor het overige onvoldoende aanknopingspunten om met voldoende mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat het is gegaan zoals [aangeefster] heeft verklaard. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaring van [aangeefster] onvoldoende steun vindt in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat hetgeen door [aangeefster] is verklaard niet gebeurd zou kunnen zijn. De rechtbank is echter gebonden aan de regels over het bewijsminimum en zij is van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om het ten laste gelegde te bewijzen.
De rechtbank zal verdachte van het ten laste gelegde feit vrijspreken.