ECLI:NL:RBMNE:2022:3604

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
9 september 2022
Zaaknummer
16.323748.21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaken wegens onvoldoende bewijs van seksuele handelingen

Op 9 september 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het seksueel binnendringen van het lichaam van een 16-jarige aangeefster. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken, omdat de verklaring van de aangeefster onvoldoende steun vond in de overige bewijsmiddelen. De zaak kwam aan het licht na een aangifte van de aangeefster op 24 september 2019, waarin zij stelde dat de verdachte haar op 14 juli 2019 in zijn jacuzzi had gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen, waaronder twee vriendinnen van de aangeefster, niet voldoende bewijs boden om de beschuldigingen te ondersteunen. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken vaak alleen het woord van de aangeefster tegenover dat van de verdachte staat, en dat de verklaring van de aangeefster niet alleen moet worden beoordeeld op basis van haar eigen woorden, maar ook op basis van andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende wettig bewijs aanwezig was om de verdachte schuldig te verklaren, en sprak hem vrij. De benadeelde partij, de aangeefster, werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16.323748.21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] te [woonplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 augustus 2022. De verdachte is op 26 augustus 2022 in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. R.D.A. Boom, advocaat te Utrecht.
De benadeelde partij [aangeefster] , bijgestaan door mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, was eveneens ter terechtzitting aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van de officier van justitie, mr. T. Tanghe, en van wat verdachte, zijn raadsman en de benadeelde partij naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op of omstreeks 14 juli 2019 te [woonplaats] [aangeefster] heeft gedwongen door het ondergaan van handelingen bestaande uit het seksueel binnendringen van het lichaam door het brengen/duwen van een of meer vinger(s) in haar vagina waarbij hij voorbij is gegaan aan de verbale en non verbale tekenen van verzet namelijk het huilen van [aangeefster] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

4.1
Inleiding
In de vroege ochtend van 14 juli 2019 nodigde verdachte [aangeefster] (hierna: [aangeefster] ), toen 16 jaar oud, samen met een aantal anderen uit om bij hem thuis nog wat te drinken. Verdachte was een bekende van [aangeefster] en haar familie. Op enig moment, al vroeg in de ochtend, vertrokken de andere aanwezigen waaronder [aangeefster] ’s vriendin [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). Alleen [aangeefster] en haar vriendin [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) bleven over. Zij besloten bij verdachte te blijven slapen in het gastenverblijf in zijn tuin. Verdachte, [aangeefster] en [getuige 2] gingen vervolgens nog de jacuzzi in die eveneens in de tuin stond. Omdat [aangeefster] en [getuige 2] geen zwemkleding mee hadden zijn zij in hun ondergoed en hemdje de jacuzzi ingegaan. Vanaf dat moment lopen de verhalen uiteen over wat er is gebeurd.
Volgens [aangeefster] is verdachte op het moment dat [getuige 2] vanuit de jacuzzi was uitgestapt om badjassen te gaan halen naar haar toegeschoven in de jacuzzi, heeft hij zijn hand tussen haar benen geschoven en heeft hij zijn vinger in en uit haar vagina gebracht. Zij bevroor en huilde terwijl dat gebeurde. Nadat [getuige 2] terugkwam, ging [aangeefster] meteen de jacuzzi uit.
Volgens verdachte heeft hij [aangeefster] in het geheel niet aangeraakt.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen en heeft daartoe aangevoerd dat de aangifte van [aangeefster] ondersteuning vindt in de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] , alsmede in de verklaring van verdachte zelf.
[getuige 2] heeft waargenomen dat [aangeefster] hele zwarte ogen had toen zij terugkwam bij de jacuzzi nadat zij badjassen was gaan halen. [getuige 2] verklaarde voorts dat [aangeefster] nadat zij terugkwam meteen de jacuzzi is uitgegaan, en verdachte daarna zijn hand op haar been heeft gelegd en omhoog is gegaan, maar dat zij verdachte heeft gestopt. [getuige 1] heeft een dag later waargenomen dat [aangeefster] overstuur was en huilde terwijl zij vertelde wat verdachte had gedaan. Tot slot heeft ook verdachte verklaard dat hij de uitgelopen mascara van [aangeefster] heeft gezien en verklaarde hij ter terechtzitting dat hij met [aangeefster] alleen in de jacuzzi heeft gezeten op het moment dat [getuige 2] weg was om de badjassen te halen. Er zijn volgens de officier van justitie bovendien geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van [aangeefster] . Uit medische stukken van de huisarts en psycholoog van [aangeefster] , zoals gevoegd bij haar schadevordering, blijkt dat [aangeefster] in therapie is geweest vanwege een aanranding en seksueel overschrijdend gedrag.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en heeft daartoe aangevoerd dat het scenario zoals door [aangeefster] is geschetst hoogst onwaarschijnlijk is. [aangeefster] en [getuige 2] zijn die nacht gewoon bij verdachte blijven slapen en hebben de volgende ochtend daar nog ontbeten. De uitgelopen mascara van [aangeefster] kan heel goed door het hete water en stoom van de jacuzzi zijn gekomen. [aangeefster] (en [getuige 2] ) hadden bovendien veel gedronken. [aangeefster] en [getuige 2] verklaren weliswaar beiden dat zij elkaar voor het slapengaan hebben verteld dat verdachte aan hen had gezeten, maar [aangeefster] heeft toen niets gezegd over het vingeren. Volgens [getuige 2] vertelde [aangeefster] heel relaxt over een aanraking. Voorts speelde er bij [aangeefster] al de nodige psychologische problematiek en hebben [aangeefster] en [getuige 2] nog voor de aangifte en getuigenverklaring bij de politie samen dingen op een rijtje gezet. Ook [getuige 1] , die pas lange tijd later door de politie is gehoord, heeft van voor het afleggen van haar verklaring met [aangeefster] gesproken over wat zich die nacht had voorgedaan. Daardoor zijn, op zijn minst, de herinneringen van [aangeefster] , [getuige 2] en [getuige 1] niet meer helemaal zuiver. Dat alles maakt dat de verklaring van [aangeefster] volgens de raadsman niet betrouwbaar is en niet kan bijdragen aan de bewijsvoering. Voor zover de rechtbank dat anders ziet, wordt die verklaring volgens de raadsman gelet op het voorgaande, onvoldoende ondersteund om het wettelijke bewijsminimum te halen.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat in zedenzaken (zoals deze zaak) bij de beoordeling van het bewijs zich vaak de situatie voordoet dat alleen het veronderstelde slachtoffer en de veronderstelde dader aanwezig zijn geweest bij de bewuste handelingen. Als de verdachte ontkent, is het het woord van de één (aangeefster) tegen het woord van de ander (verdachte). Dat is ook in deze zaak het geval. Verdachte heeft ter zitting ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het plegen van de aan hem ten laste gelegde seksuele handelingen.
[aangeefster] heeft bij de politie een gedetailleerde verklaring afgelegd. Zij heeft ook consistent verklaard. Haar aangifte van 24 september 2019 komt overeen met hetgeen zij al op 17 augustus 2019 in een informatief gesprek tegen de politie had gezegd, alsmede met de schriftelijke vastlegging van haar herinneringen aan de bewuste nacht die zij al voor haar aangifte had gemaakt (op suggestie van haar moeder). De verklaringen van [aangeefster] bieden op zichzelf dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze verklaringen.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter echter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, kan, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat in zedenzaken niet is vereist dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer de verklaring van de aangever op onderdelen steun vindt in andere bewijsmiddelen,
afkomstig van een andere brondan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Tussen de verklaring en het overige gebezigde bewijsmateriaal mag geen sprake zijn van een te ver verwijderd verband.
Over de vraag in hoeverre de door [aangeefster] verklaarde gang van zaken steun vindt in andere bewijsmiddelen overweegt de rechtbank als volgt.
De verklaring van [getuige 2]
De rechtbank ziet in de verklaring van [getuige 2] onvoldoende ondersteuning voor de gang van zaken zoals verklaard door [aangeefster] . Weliswaar bevestigt [getuige 2] dat zij en [aangeefster] met verdachte in de jacuzzi hebben gezeten, dat [getuige 2] badjassen is gaan halen en dat de ogen van [aangeefster] bij terugkomst zwart waren, maar die gang van zaken zegt nog niets over enige seksuele handeling door verdachte of over enige seksuele intentie van verdachte. [getuige 2] verklaart dat zij er op dat moment niet over na heeft gedacht dat [aangeefster] wel eens gehuild zou kunnen hebben, en ook op andere wijze is niet gebleken dat de uitgelopen mascara het gevolg is geweest van het huilen van [aangeefster] . Voorstelbaar is immers dat dat ook kan zijn veroorzaakt (na een lange avond/nacht) door de (warme) waterdampen van de jacuzzi. [getuige 2] heeft ook niet verklaard dat zij heeft gezien dat [aangeefster] huilde, dat verdachte [aangeefster] aanraakte of dat verdachte bij haar terugkeer zelfs maar op een andere plek zat dan toen zij de jacuzzi verliet.
[getuige 2] verklaart dat [aangeefster] haar voor het slapen gaan heeft gevraagd of verdachte haar ook had aangeraakt. [getuige 2] vertelde dat verdachte dat heeft geprobeerd maar dat hij niet verder is gegaan omdat zij zei dat hij afstand moest houden. [aangeefster] heeft haar toen verteld dat verdachte heel dicht bij haar was gekomen en haar had aangeraakt, maar haar toen niet heeft verteld dat verdachte haar gevingerd had. Volgens [getuige 2] vertelde [aangeefster] haar dit heel relaxt.
Samengevat berust de verklaring van [getuige 2] voor wat betreft de door verdachte verrichte seksuele handelingen uitsluitend op hetgeen zij veel later van [aangeefster] heeft gehoord, en niet op hetgeen zij zelf heeft gezien of waargenomen. De verklaring van [getuige 2] biedt daarmee onvoldoende ondersteuning voor het scenario dat verdachte de concrete tenlastegelegde seksuele handelingen bij [aangeefster] heeft verricht.
De verklaring van [getuige 1]
heeft, anders dan [getuige 2] , wel waargenomen dat [aangeefster] overstuur was en huilde nadat [aangeefster] enige tijd later vertelde wat verdachte had gedaan. Een dergelijke eigen waarneming van emoties kan in beginsel ondersteuning bieden voor de door [aangeefster] geschetste gang van zaken. De waarneming van [getuige 1] mag dan echter niet in een te ver verwijderd verband staan met de verklaring van [aangeefster] .
De rechtbank overweegt dat de verklaring van [getuige 1] erg summier is als het gaat om de door haar waargenomen emotie en lichaamstaal van [aangeefster] . [getuige 1] verklaart dat [aangeefster] helemaal overstuur was. Nadat daar door de verbalisanten op is doorgevraagd, zegt zij alleen dat het overstuur zijn zich uitte in huilen en verdrietig zijn. Verder is van belang dat [getuige 1] deze emoties niet onmiddellijk na het moment waarop het gebeurd zou zijn heeft waargenomen. Zelf zegt [getuige 1] , meer dan twee jaar na de aangifte van [aangeefster] , dat het in de avond de dag volgend op de bewuste nacht is geweest. [aangeefster] zegt in haar aangifte echter dat zij het een week na de bewuste nacht aan [getuige 1] heeft verteld. Tegen die achtergrond staat de eigen waarneming door [getuige 1] van de emoties van [aangeefster] in een te ver verwijderd verband met hetgeen gebeurd zou zijn om de verklaring van [aangeefster] in voldoende mate te kunnen ondersteunen.
Overig steunbewijs
Ten slotte kan het vereiste steunbewijs ook onvoldoende worden gevonden in de medische stukken van de huisarts en psycholoog van [aangeefster] . Uiteindelijk is die informatie ook afkomstig uit dezelfde bron, namelijk van [aangeefster] .
Het dossier biedt voor het overige onvoldoende aanknopingspunten om met voldoende mate van zekerheid vast te kunnen stellen dat het is gegaan zoals [aangeefster] heeft verklaard. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat de verklaring van [aangeefster] onvoldoende steun vindt in de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het bewijsminimum.
De rechtbank merkt daarbij op dat dit niet betekent dat hetgeen door [aangeefster] is verklaard niet gebeurd zou kunnen zijn. De rechtbank is echter gebonden aan de regels over het bewijsminimum en zij is van oordeel dat in het dossier onvoldoende wettig bewijs aanwezig is om het ten laste gelegde te bewijzen.
De rechtbank zal verdachte van het ten laste gelegde feit vrijspreken.

5.BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 7.752,10. Dit bedrag bestaat uit € 252,10 materiële schade en € 7.500 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Gelet op de vrijspraak zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

6.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Benadeelde partij
- verklaart benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Gerritse, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. J.P. Verboom, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaater, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 september 2022.
Mr. Jaater is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, door geweld
of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid
[aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die
bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten het brengen/duwen
van een of meer vinger(s) in haar vagina,
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) eruit dat verdachte onverhoeds de
vagina van die [aangeefster] is binnen gedrongen en/of voorbij is gegaan aan de
verbale en/of non-verbale tekenen van onwil/verzet van die [aangeefster] (namelijk
huilen);
( art 242 Wetboek van Strafrecht )