ECLI:NL:RBMNE:2022:3628

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1445
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering voor uitwonende beurs; eiseres woont niet op haar BRP-adres; ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een studente, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres ontving studiefinanciering voor uitwonenden, maar de minister heeft deze herzien omdat eiseres volgens de bevindingen van een huisbezoek niet op haar BRP-adres woonde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres niet op het BRP-adres woonde, onder andere door verklaringen van de zoon van de hoofdbewoners en het ontbreken van persoonlijke spullen in de woning. Eiseres heeft geen overtuigend tegenbewijs kunnen leveren en haar verklaringen werden door de rechtbank als onvoldoende geloofwaardig beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de minister de studiefinanciering terecht heeft herzien en het te veel betaalde bedrag mocht terugvorderen. Eiseres kreeg geen vergoeding van proceskosten en het griffierecht werd niet teruggegeven. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1445

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.D. Pietersz),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2021 (het primaire besluit I) heeft verweerder de studiefinanciering van eiseres over de periode van februari 2021 tot en met juni 2021 herzien van de norm van een uitwonende studerende naar de norm van een thuiswonende studerende. Bij besluit van 17 juni 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres een bedrag van € 1.104,20 aan te veel betaalde studiefinanciering heeft ontvangen en bepaald dat dit bedrag zal worden verrekend met het door eiseres maandelijks te ontvangen bedrag aan studiefinanciering.
Met het bestreden besluit van 17 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2022 op zitting behandeld door middel van een MS Teams-verbinding. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
1. Eiseres heeft vanaf 1 februari 2021 studiefinanciering voor uitwonenden (uitwonendenbeurs) ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf). Eiseres staat vanaf 23 september 2020 ingeschreven in de Basisregistratie personen (BRP) als uitwonend op het adres [adres] in Utrecht.
2. Op 28 mei 2021 hebben controleurs in opdracht van verweerder een onaangekondigd huisbezoek willen afleggen op het adres van eiseres. Op dat moment was eiseres op haar stage/werk en is met haar telefonisch afgesproken om op 4 juni 2021 opnieuw langs te komen. Op 4 juni 2021 hebben de controleurs een huisbezoek afgelegd op het BRP-adres om te controleren of eiseres op dat adres woont. Eiseres was aanwezig. Van het huisbezoek is een rapport opgemaakt. Bij het rapport zijn ook foto’s als bijlage ingevoegd.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat op grond van de bevindingen naar aanleiding van het huisbezoek eiseres niet op het BRP-adres woonachtig is. De controleurs hebben op 28 mei 2021 de zoon van de hoofdbewoners gesproken. Hij gaf aan dat hij eiseres niet kende en dat hij alleen met zijn ouders en broer woont op het BRP-adres. Verweerder acht dit een opmerkelijke verklaring aangezien eiseres acht maanden op het BRP-adres zou wonen. Verder stelt verweerder dat de controleurs voornamelijk veel spullen van de hoofdbewoners hebben gevonden. Verweerder acht het opmerkelijk dat eiseres geen recht op alleengebruik van de kamer zou hebben, aangezien zij stelt maandelijks € 250,- te betalen. Eiseres kan tevens de huurbetalingen niet bewijzen. Verder stelt verweerder dat uit de rapportage blijkt dat de eigen badkamer leeg en ongebruikt is en geen verzorgingsartikelen bevat. Bovendien werkt het toilet niet. Ook is de koelkast leeg en is deze niet aangesloten. Verder is er geen vuile was of mand voor de vuile was aanwezig. Er is geen eten, hoofdkussen, matrashoes en afvalemmer, administratie passend bij een ZZP’er, geen schoolboeken, geen volledige kledingvoorraad en in het geheel geen persoonlijke spullen. Verweerder acht verder de verklaring van eiseres dat zij de oude vitrage heeft weggegooid niet geloofwaardig. Ook vindt verweerder ongeloofwaardig dat eiseres gebruikt maakt van het toilet en de koelkast van de hoofdbewoners terwijl zij in haar eigen (bad)kamer ook een toilet en een koelkast heeft. De stelling van eiseres dat zij net op het moment van het huisbezoek het beddengoed naar de wasserette heeft gebracht, vindt verweerder erg toevallig. Verweerder stelt dan ook dat eiseres niet op het BRP-adres woont en meent dat zij in de periode vóór het huisbezoek ook niet op het BRP-adres woonde waardoor de uitwonendenbeurs terecht is herzien vanaf 1 februari 2021, aldus verweerder in het bestreden besluit.

Het standpunt van eiseres

4. Eiseres is het niet eens met het betreden besluit en voert aan dat zij wel degelijk op het BRP-adres woont. Ten aanzien van de huurbetalingen stelt eiseres dat zij de huurpenningen maandelijks contant betaalt. Zij heeft haar huurovereenkomst niet geformaliseerd in een schriftelijk contract en zij ontvangt ook geen kwitanties van haar verhuurder. Eiseres stelt verder dat het niet vreemd is dat zij geen gebruik maakt van de hele zolderkamer omdat zij voor een relatief laag bedrag de zolderkamer huurt. Ook heeft zij geen last van de spullen van de hoofdbewoners. Verder stelt eiseres dat zij gebruik mocht maken van de keuken en de koelkast van de hoofdbewoners. Dit is volgens haar ook de reden waarom de koelkast op zolder leeg was en niet was aangesloten. Ook voert eiseres aan dat zij niet veel spullen heeft en ook gebruik mocht maken van de spullen van het gezin. Eiseres is namelijk een student. Daarnaast beschikt zij wegens geldgebrek ook niet over een grote garderobe. Haar verzorgingsproducten heeft zij in haar toilettas zitten omdat het handig is om mee te nemen als zij nachtdienst heeft. Ten aanzien van haar studieboeken voert eiseres aan dat veel studiemateriaal digitaal verstrekt wordt en zij geen gebruik meer maakt van papieren boeken. Ten aanzien van de administratie voert eiseres aan dat de controleurs drie brieven hebben gevonden en dat zij wel degelijk administratie heeft op het BRP-adres. Bovendien ontvangt eiseres veel post langs de elektronische weg. Eiseres stelt dat de spullen die zijn aangetroffen herleidbaar zijn tot haar. Dit betreft haar kleding, studiemateriaal, laptop en persoonlijke administratie. Volgens haar biedt de rapportage van het huisbezoek dus onvoldoende grondslag om het besluit te kunnen dragen.
Heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat eiseres niet op haar BRP-adres woonde?
5. Op grond van de artikelen 7.1 en 7.4 van de Wsf kan verweerder een besluit, waarbij studiefinanciering is toegekend, herzien en een te veel betaald bedrag terugvorderen. Aanleiding voor herziening kan, zoals verweerder in dit geval stelt, zijn gelegen in het feit dat is gebleken dat eiseres niet woont op het adres waarop zij staat ingeschreven en daarom niet als uitwonend wordt aangemerkt (artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf).
6. De rechtbank stelt voorop dat de intrekking van de uitwonendenbeurs en de terugvordering voor eiseres belastende besluiten zijn. Eiseres wordt door de besluiten benadeeld en daarom worden er hoge eisen gesteld aan verweerder. Het uitgangspunt bij een belastend besluit, is dat de bewijslast in de eerste instantie op het bestuursorgaan rust. [1] Verweerder moet dus eerst onderzoek doen naar de feiten. Als verweerder feiten presenteert op grond waarvan het aannemelijk is dat eiseres niet woont op het adres waarop zij in de BRP stond ingeschreven, dan is het aan eiseres om met bewijs te komen dat zij wel op dit adres woont of heeft gewoond. Eiseres heeft dit tegenbewijs niet geleverd.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan en op basis van het onderzoeksrapport aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres ten tijde van het huisbezoek niet woonde op het BRP-adres. Daarbij is van belang de verklaring van de zoon van de hoofdbewoners dat hij eiseres niet kent en alleen met zijn ouders en broer op het BRP-adres woont. Deze verklaring bevat een feitelijke weergave van de woonsituatie op het BRP-adres. Verweerder heeft dit niet ten onrechte opmerkelijk geacht en niet ten onrechte een belangrijke omstandigheid geacht. Ook heeft verweerder niet ten onrechte van belang gevonden dat eiseres geen huurcontract en of bewijsstukken heeft overgelegd van de betalingen van haar huurpenningen terwijl dit wel van haar kan worden verwacht. Haar stelling dat zij haar hospita vertrouwt en de huur contant betaalt, maakt dat oordeel niet anders. Uit de rapportage blijkt verder dat er op de zolderkamer veel spullen zijn aangetroffen van de hoofdbewoners, dat er geen eten te vinden is in de kamer, dat de koelkast leeg is en dat deze niet is aangesloten. De stelling van eiseres dat zij gebruik maakt van de koelkast van de hoofdbewoners en haar eten in de keuken voorbereidt heeft verweerder niet geloofwaardig hoeven vinden. Niet valt in te zien waarom eiseres gebruik maakt van de koelkast in de keuken terwijl zij er een op de zolderkamer heeft staan waarvoor zij huurpenningen betaald. Ook heeft verweerder het onaannemelijk kunnen vinden dat eiseres vlak voor het geplande huisbezoek haar beddengoed naar de wasserette heeft gebracht en tevens dat zij haar oude gordijnen al heeft weggegooid voordat zij nieuwe gordijnen heeft. Eiseres heeft ook geen steunbewijs ingebracht ter staving van haar verklaringen over de aankoop van nieuwe gordijnen of van de koelkast. Verder heeft verweerder van belang kunnen vinden dat eiseres heeft verklaard haar eigen sanitair te hebben, maar dat uit het rapport blijkt dat in de badkamer geen persoonlijke spullen te vinden zijn zoals shampoo, tandpasta of zeepjes en dat de badkamer droog, leeg en steriel was en ook het toilet kapot. Dat eiseres haar verzorgingsproducten in een toilettas heeft omdat dit makkelijker voor haar is als zij nachtdienst heeft, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Een toilettas kan weliswaar worden meegenomen maar dat verklaart vooralsnog niet waarom er geen andere persoonlijke spullen zijn gevonden in de badkamer zoals shampoo of tandpasta en dat geeft tevens geen verklaring voor het kapotte toilet. Verweerder heeft de wel aangetroffen persoonlijk tot eiseres herleidbare spullen onvoldoende kunnen vinden tegen de achtergrond voornoemd en de omstandigheid dat het een aangekondigd huisbezoek betreft. Essentiele spullen zijn niet aangetroffen terwijl eiseres wel stelt al acht maanden op het BRP-adres te wonen. De stelling dat eiseres een student is en wegens geldgebrek niet veel spullen heeft, is onvoldoende. De rechtbank volgt verweerder dat alles in onderlinge samenhang bezien er voldoende aanwijzingen zijn die aannemelijk maken dat eiseres niet op het BRP-adres woont.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder aan de op hem rustende bewijslast heeft voldaan. Verweerder mocht de studiefinanciering van eiseres dus herzien en het te veel betaalde bedrag terugvorderen of verrekenen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2022.
De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 juni 2022 ro. 4.2. (ECLI:NL:CRVB:2022:1248).