Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de op 10 februari 2022 betekende dagvaarding met tien producties,
- de conclusie van antwoord met twee producties,
- de aanvullende productie 11 namens [eiseres] ,
- de mondelinge behandeling van 4 juli 2022.
2.De feiten
31 maart 2014 het bedrag van € 518.988,72 inclusief btw gecrediteerd. [gedaagde] heeft het bedrag van € 50.000,00 niet aan [eiseres] terugbetaald.
Ik heb contact gehad met [A](de rechtbank voegt toe: de bestuurder van [eiseres] én directeur van [onderneming] B.V.
) over de storting van € 50.000 van [eiseres] B.V. aan [gedaagde] . Volgens [A (voornaam)] is dit een aanbetaling geweest voor een partij goederen die nooit is geleverd. Het is dus geen aflossing van de schuld van [onderneming] BV aan [gedaagde] . [onderneming] BV heeft het geld ook niet overgemaakt, maar [eiseres] B.V., dus het is wat ons e [A (voornaam)] betreft vreemd dat [gedaagde] dit als aflossing op de schuld van [onderneming] BV afboekt.
Ik heb dit voorgelegd aan [B (voornaam)](de rechtbank voegt toe: bedoeld is de heer [B] , indirect bestuurder van [gedaagde] én eigenaar van [onderneming] B.V.)
maar ik heb niet de indruk dat hij anders wil dan dit bedrag afboeken op de lening aan [onderneming] B.V. Hij is in elk geval niet van plan dit terug te betalen.
3.Het geschil
4.De beoordeling
De hoofdsom
een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar dat deze er, ook na het verstrijken van de verjaringstermijn, rekening mee moet houden dat hij de beschikking houdt over zijn gegevens en bewijsmateriaal, zodat hij zich tegen een mogelijkerwijs door de schuldeiser ingestelde vordering kan verweren’. Bij de beoordeling of hieraan wordt voldaan, zijn van belang (1) de formulering van de mededeling, (2) de context waarin de mededeling wordt gedaan en (3) de overige omstandigheden.
In de e-mail van 30 mei 2018 heeft de accountant wel verwezen naar het bedrag van
€ 50.000,00, maar daarbij heeft hij alleen opgemerkt dat dit een aanbetaling van [eiseres] aan [gedaagde] is geweest en niet hoort te worden afgeboekt op een schuld van [onderneming] B.V. In de e-mail wordt vervolgens geconcludeerd dat de lening in [onderneming] volgens [eiseres] moet blijven staan ‘
zoals deze was’. [gedaagde] heeft uit deze bewoordingen niet hoeven begrijpen dat [eiseres] terugbetaling verlangde.
Bij deze conclusie weegt mee dat de accountant van [eiseres] ook de accountant van [onderneming] was. Uit de e-mail blijkt niet dat de heer [A] de e-mail heeft laten versturen vanuit zijn functie van bestuurder van [eiseres] (en niet als directeur van [onderneming] ). De heer [A] heeft op de mondelinge behandeling bovendien verklaard dat zijn accountant het bericht van 30 mei 2018 heeft verstuurd, nadat hij had gezien dat het bedrag van
€ 50.000,00 in de boekhouding van [onderneming] was verwerkt. Dat ging dus niet zozeer over de terugbetaling van het bedrag van € 50.000,00.
Ook de overige omstandigheden duiden niet op een voldoende duidelijke waarschuwing aan [gedaagde] dat zij rekening moest houden met de vordering tot terugbetaling. [eiseres] heeft niet aangetoond dat zij in de periode tussen 31 maart 2014 en 30 mei 2018 aanspraak heeft gemaakt op terugbetaling. Ook heeft zij niet aangetoond dat zij na de e-mail van 21 juni 2018 van de accountant van [gedaagde] – tot juli 2021 – concreet actie heeft ondernomen. Daarentegen heeft [eiseres] wel andere bestellingen gedaan en deze betaald, zonder bijvoorbeeld te vragen om verrekening van het bedrag van € 50.000,00. Ten slotte heeft [eiseres] op de mondelinge behandeling verklaard dat zij de relatie met [gedaagde] niet onder druk wilde zetten en er in goed vertrouwen vanuit ging dat de € 50.000,00 op enig moment wel terugbetaald zou worden, waardoor zij niet eerder expliciet om terugbetaling heeft gevraagd.
‘ik heb dit voorgelegd aan [B (voornaam)] ’en
‘hij is in elk geval niet van plan dit terug te betalen’ maar [gedaagde] heeft daartegenover gesteld dat zij niet met haar accountant over de e-mail van
30 mei 2018 heeft gesproken. Zij stelt dat zij enkel met haar accountant heeft besproken dat het bedrag van € 50.000,00 in de boekhouding van [gedaagde] verwerkt moest worden en dat zij heeft voorgesteld het bedrag naar [onderneming] over te hevelen. Daarna hebben - zo stelt [gedaagde] - de accountants onderling contact met elkaar gehad, waarbij [gedaagde] niet is betrokken. [eiseres] heeft verder geen omstandigheden aangevoerd op basis waarvan zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de accountant van [gedaagde] bevoegd was (stuitings)mededelingen te ontvangen. Er is juist onbetwist gesteld door [gedaagde] dat de communicatie tussen de accountants, zoals deze in 2018 plaatsvond, niet gebruikelijk was.
nietzal betalen. Daarmee wordt de vordering juist betwist.