ECLI:NL:RBMNE:2022:370

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2022
Publicatiedatum
4 februari 2022
Zaaknummer
532570 / HA RK 21-335
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 4 februari 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een wrakingszaak. Het wrakingsverzoek was ingediend door [verzoekster] B.V. tegen mr. R.M. Berendsen, de behandelend rechter in een onderliggende civiele procedure. Verzoekster stelde dat de rechter een negatieve bewijsopdracht had gegeven in een tussenvonnis van 24 november 2021, wat volgens haar onbegrijpelijk was en getuigde van vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek tijdig was ingediend, maar dat de beslissing van de rechter een procesbeslissing was en niet getuigde van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die de conclusie van vooringenomenheid rechtvaardigden. Het verzoek tot wraking werd daarom ongegrond verklaard. De procedure in de onderliggende zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 532570 / HA RK 21-335
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
4 februari 2022
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
(verder te noemen verzoekster),
gemachtigde: mr. R.J. Oost.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis in de onderliggende zaak van 24 november 2021;
- het wrakingsverzoek gericht tegen mr. R.M. Berendsen;
- de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek van mr. R.M. Berendsen;
- twee nagekomen producties van verzoekster;
- de schriftelijke reactie van mr. R.M. Berendsen op die nagekomen producties;
- de pleitnotitie van mr. Oost.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 21 januari 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is namens verzoekster mr. Oost verschenen. De rechter is met bericht van verhindering niet verschenen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op vandaag.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. R.M. Berendsen als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 9498207 UC EXPL 21-7349. In deze zaak heeft de rechter op 24 november 2021 een tussenvonnis gewezen, waarin aan [verzoekster] B.V. een bewijsopdracht is gegeven.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan het wrakingsverzoek. De rechter heeft verzoekster in het tussenvonnis een negatieve bewijsopdracht gegeven en dat is volstrekt onbegrijpelijk. Verzoekster dient volgens de rechter te bewijzen dat zij geen gebruik heeft gemaakt van het opschortingsrecht zoals dat is verwoord in de algemene voorwaarden, maar verzoekster heeft bij dagvaarding gesteld dat zij geen gebruik maakt van haar bevoegdheid tot opschorting. Dit is door de gedaagde niet weersproken en is dus een vaststaand feit. De rechter treedt buiten de rechtsstrijd tussen partijen door voor een niet weersproken en dus vaststaand feit een bewijsopdracht te geven. De rechter treedt daarmee buiten de kaders van feiten die ambtshalve dienen te worden getoetst. Het tussenvonnis getuigt daarom van een vooringenomen houding tegen verzoekster. De beslissing van de rechter is dermate onbegrijpelijk dat de beslissing alleen kan worden genomen door een rechter die vooringenomen is. Dat de rechter in zaken als de onderhavige vooringenomen is, blijkt ook uit een klacht die op 18 september 2019 door een andere sportschool tegen de rechter is ingediend, waarna de rechtbank het vonnis van de rechter destijds heeft bestempeld als een vergissing, aldus verzoekster.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie stelt hij zich primair op het standpunt dat het wrakingsverzoek te laat is ingediend nu het tussenvonnis is gewezen op 24 november 2021 en het wrakingsverzoek eerst op 22 december 2021 is ingediend. Het verzoek is niet ingediend zodra de feiten en omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden.
Subsidiair stelt de rechter zich op het standpunt dat de beslissing in het tussenvonnis een procesbeslissing is. Het enkele feit dat de rechter een beslissing heeft genomen die in de ogen van verzoekster nadelig of onwelgevallig is, brengt niet mee dat sprake zou zijn van partijdigheid.
De klacht die indertijd is ingediend en stukken die verzoekster daarvan heeft ingebracht kunnen niet bijdragen aan de conclusie dat de rechter in deze procedure partijdig is of de vrees voor partijdigheid heeft gewekt.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
Verzoek tijdig ingediend
3.3.
Verzoekster heeft ter zitting toegelicht dat zij het tussenvonnis op 25 november 2021 heeft ontvangen en dat zij de rechter op 15 december 2021 heeft gewraakt. Uit de stempel op het wrakingsverzoek volgt dat het verzoek op 16 december 2021 bij de rechtbank is binnen gekomen. De wrakingskamer neemt de datum van 16 december 2021 daarom als uitgangspunt voor het moment waarop het wrakingsverzoek is ingediend.
3.4.
Artikel 37 Rv bepaalt dat het verzoek tot wraking wordt gedaan zodra de feiten en omstandigheden aan verzoekster bekend zijn geworden. De gemachtigde van verzoekster heeft ter zitting het tijdsverloop toegelicht. De gemachtigde stelt dat hij het tussenvonnis op 26 november 2021 naar verzoekster heeft doorgestuurd. Hij heeft dit vonnis eerst op
14 december 2021 met de verantwoordelijk manager kunnen bespreken, omdat de verantwoordelijk manager niet eerder bereikbaar was voor overleg. De machtiging van gemachtigde strekt niet zover dat hij zelf de beslissing kan nemen om te wraken. Overleg met de verantwoordelijk manager was noodzakelijk om die beslissing te kunnen nemen. Na het overleg is het wrakingsverzoek direct ingediend. De wrakingskamer is onder deze omstandigheden van oordeel dat het wrakingsverzoek tijdig is ingediend in de zin van artikel 37 Rv. Verzoekster is ontvankelijk in haar verzoek.
Procesbeslissing
3.5.
De beslissing van de rechter om verzoekster een bewijsopdracht te geven is een procesbeslissing. Een als negatief ervaren procesbeslissing is geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die de betreffende beslissing heeft genomen. Alleen als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden begrepen dan als blijk van vooringenomenheid, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daarvan is in dit geval geen sprake. De onderhavige zaak betreft een consumentenzaak. In dergelijke zaken zijn rechters gehouden de algemene voorwaarden van bedrijven ambtshalve te toetsen. Dat de rechter dat in deze zaak heeft gedaan en in dat kader een bewijsopdracht aan verzoekster heeft gegeven, is dan ook niet onbegrijpelijk. Verzoekster heeft geen omstandigheden aangevoerd die dat in deze zaak anders zouden maken. De zaak uit 2019 waar verzoekster naar verwijst, ziet op een andere situatie dan de onderhavige zaak en houdt ook geen verband met deze zaak. Die klacht speelt bij de beslissing over de vermeende vooringenomenheid van de rechter in deze zaak dan ook geen rol.
3.6.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van feiten en omstandigheden die de
conclusie rechtvaardigen dat gebleken is van vooringenomenheid of het niet onpartijdig zijn
van de rechter. Het verzoek tot wraking zal ongegrond worden verklaard.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoekster, de rechter waartegen het wrakingsverzoek is gericht, betrokken partijen, aan de betrokken teamvoorzitter van het team waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoekster met zaaknummer 9498207 UC EXPL 21-7349 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.M. Spelt, voorzitter, mr. G.J.J.M. Essink en
mr. H.J. Bos als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2022.
de griffier de voorzitter
de griffier is buiten staat deze
beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.