In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiser, die als woninginrichter/stoffeerder werkte en op 29 oktober 2018 uitviel vanwege gezondheidsklachten. Eiser ontving aanvankelijk een Ziektewetuitkering, maar na afloop daarvan vroeg hij een WIA-uitkering aan. Het Uwv beoordeelde zijn aanvraag en concludeerde dat eiser per 26 oktober 2020 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt na een herbeoordeling.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid van eiser heeft beoordeeld op basis van rapporten van verzekeringsartsen. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat, met name ten aanzien van zitten en urenbeperkingen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek niet onzorgvuldig was, maar dat de arbeidsdeskundige onvoldoende had gemotiveerd dat eiser voldeed aan de diploma-eis voor de functie van receptionist, waarvoor een MBO-2 diploma vereist was. De rechtbank concludeerde dat het arbeidskundig onderzoek onzorgvuldig was en dat het bestreden besluit niet voldoende gemotiveerd was.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het Uwv op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 september 2022.