ECLI:NL:RBMNE:2022:3770

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/2410
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen inzake Wet openbaarheid van bestuur (Wob) door gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser, wonende te Utrecht, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 12 oktober 2021 een verzoek ingediend om openbaarmaking van rapportages over een gekapte boom nabij zijn pand. Het college heeft op 10 januari 2022 besloten dat de gevraagde documenten niet beschikbaar zijn, maar heeft geen besluit genomen over de openbaarmaking. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 18 mei 2022 verweerder in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld omdat er niet tijdig op zijn bezwaar is beslist.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 september 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank constateert dat er naast deze zaak nog elf andere Wob-procedures lopen tussen eiser en verweerder, die voortvloeien uit een geschil over de bouwkundige situatie van de panden van eiser en zijn buurman. De rechtbank heeft eerder al in andere beroepen geoordeeld dat verweerder niet tijdig besliste en heeft dwangsommen opgelegd. Tijdens de zitting heeft verweerder een plan van aanpak gepresenteerd, maar de rechtbank heeft besloten om deze zaak niet vereenvoudigd af te doen, gezien de complexiteit en het belang van eiser.

De rechtbank oordeelt dat verweerder te laat is met het beslissen op het bezwaar van eiser en dat het beroep gegrond is. De rechtbank legt verweerder een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden en de proceskosten van in totaal € 2.498,-. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/2410

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder,

(gemachtigden: mr. A. de Boer en B. Renzen).

Procesverloop

Op 12 oktober 2021 diende eiser een verzoek in bij verweerder op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser verzocht verweerder om verstrekking c.q. openbaarmaking van rapportages over de gekapte boom op de werf nabij zijn pand [adres] .
Bij besluit van 10 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten op het Wob-verzoek van eiser. Naar aanleiding van onderzoek heeft verweerder vastgesteld dat de documenten waar eiser om had gevraagd niet beschikbaar zijn en daarom heeft verweerder geen besluit genomen over de openbaarmaking.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt op 18 februari 2022. Vervolgens heeft eiser verweerder op 18 mei 2022 in gebreke gesteld.
Op 2 juni 2022 heeft eiser beroep ingesteld, omdat verweerder niet tijdig op zijn bezwaar heeft beslist.
De rechtbank heeft deze zaak behandeld op de zitting van 6 september 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. de Boer en B. Renzen.

Overwegingen

Inleiding
1. Naast dit beroep heeft eiser, voor zover bekend bij deze rechtbank, nog elf andere beroepen in Wob-procedures lopen bij verweerder. Naast deze beroepen loopt er ook nog een aantal andere juridische procedures tussen eiser en verweerder. Al deze procedures zijn voortgevloeid uit een geschil tussen eiser, zijn buurman en verweerder en gaan over de bouwkundige situatie van de panden van eiser en zijn buurman en de daaronder gelegen werfkelders en fundering.
2. In alle twaalf beroepen ingediend in Wob-procedures heeft verweerder wel beslissingen in primo genomen, maar blijven de beslissingen op bezwaar uit. Eiser heeft vanaf begin 2021 bij deze rechtbank beroepen ingesteld vanwege het uitblijven van deze beslissingen op bezwaar. Tot nu toe zijn al deze beroepen vanwege niet tijdig beslissen door de rechtbank vereenvoudigd behandeld zonder zitting [1] . Een groot deel van deze beroepen heeft de rechtbank gegrond verklaard en daarbij heeft de rechtbank verweerder opgedragen een besluit te nemen op straffe van een dwangsom.
3. Tot aan de zitting heeft verweerder in de twaalf beroepen dus nog geen één beslissing op bezwaar genomen, ondanks het feit dat de rechtbank in sommige beroepen al twee of drie dwangsommen heeft opgelegd. Het was de rechtbank niet duidelijk waarom verweerder geen beslissingen neemt, ondanks de dwangsommen die in het verleden zijn opgelegd. Daarom heeft de rechtbank besloten om het beroep, samen met een aantal andere beroepen (UTR 22/1776, UTR 22/2066, UTR 22/2034 en UTR 22/2065) niet vereenvoudigd af te doen, maar op zitting te behandelen. De rechtbank achtte het mede in het belang van eiser om zicht te krijgen op de besluitvorming van verweerder. Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank verweerder gevraagd om een plan van aanpak op te stellen voor de afhandeling van de zaken van eiser.
4. Op de zitting heeft verweerder het plan van aanpak toegelicht. In het thans aan de orde zijnde beroep moet nog een hoorzitting plaatsvinden. Verweerder heeft aangegeven zo op
27 oktober 2022een hoorzitting te willen plannen waarna zij op
17 november 2022een besluit op bezwaar zal nemen.
Beoordeling door de rechtbank
5. Partijen zijn het met elkaar eens dat verweerder te laat is met het beslissen op het bezwaar van eiser van 18 februari 2022. De rechtbank stelt vast dat eiser verweerder op
18 mei 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken. Het beroep is daarom gegrond.
6. De vraag is nu welke prikkel de rechtbank aan verweerder oplegt om hem te bewegen om te beslissen op eisers bezwaar. De rechtbank heeft hiervoor een aantal mogelijkheden. In beginsel bepaalt de rechtbank dat binnen twee weken een besluit moet worden genomen, op straffe van een dwangsom. In bijzondere gevallen of als de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. [2] Deze termijn mag niet onnodig lang zijn, maar ook niet onrealistisch kort. [3]
7. Verweerder heeft meegedeeld dat er een hoop is misgegaan in de behandeling van de aanvragen van eiser. Eiser heeft veel aanvragen ingediend en niemand pakte dat op. In tegenstelling tot het verleden stelt verweerder nu de volle aandacht voor de afhandeling van de aanvragen, bezwaren en beroepen van eiser te hebben en wordt er hard gewerkt aan het voorbereiden en schrijven van beslissingen (op bezwaar). Het plan van aanpak en de gemaakte afspraken op zitting geven een beeld van de tijd die nog nodig is om op de bezwaren van eiser te beslissen. De rechtbank ziet ten aanzien van het treffen van een voorziening geen aanleiding om een bijzonder geval aan te nemen in de zin dat een andere voorziening moet worden getroffen dan het opleggen van een dwangsom.
8. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een langere termijn te bepalen dan de wettelijke termijn van twee weken voor het nemen van een besluit. Verweerder is weliswaar verwijtbaar te laat met het nemen van besluiten, maar heeft op zitting meegedeeld dit in te zien en hierop te acteren door alles op alles te zetten om alsnog tot besluitvorming over te gaan. Eiser heeft veel procedures bij verweerder lopen en is nu bezig met een inhaalslag. Het heeft geen zin om verweerder nu een termijn van twee weken te geven, terwijl van te voren vaststaat dat verweerder deze termijn niet gaat halen. In zoverre ziet de rechtbank wel aanleiding om een bijzonder geval aan te nemen. Gelet op de veranderde houding van verweerder zal de rechtbank bij het opleggen van dwangsommen rekening houden met de afspraken die zijn gemaakt op zitting.
9. Partijen hebben afgesproken dat op
27 oktober 2022een hoorzitting plaatsvindt en verweerder uiterlijk op
17 november 2022een beslissing op bezwaar neemt. De rechtbank vindt dit een realistische en redelijke planning. De rechtbank bepaalt daarom dat de beslistermijn voor verweerder eindigt op
18 november 2022.
10. In beginsel gaat de rechtbank ervan uit dat verweerder bovenstaande beslistermijn haalt. Echter, de rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
11. Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft
gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Anders dan gebruikelijk bij beroepen vanwege niet tijdig beslissen, vindt de rechtbank het gewicht van deze zaak gemiddeld en niet licht. Eiser heeft ook gevraagd om een vergoeding van verletkosten (reistijd in totaal 3 uur en 2 uur zittingstijd). Verweerder heeft zich niet tegen de vergoeding van de gevraagde kosten verzet. De rechtbank stelt de verletkosten daarom vast op € 980,-. De proceskosten die in totaal moeten worden vergoed bedragen
€ 2.498,-.
12. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser
betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om uiterlijk op
17 november 2022alsnog een besluit op bezwaar in deze zaak bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.498,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, in aanwezigheid van J. Fagel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.conform artikel 8:55b, eerste lid, in samenhang met artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.