In deze zaak heeft eiser, wonende te Utrecht, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had op 12 oktober 2021 een verzoek ingediend om openbaarmaking van rapportages over een gekapte boom nabij zijn pand. Het college heeft op 10 januari 2022 besloten dat de gevraagde documenten niet beschikbaar zijn, maar heeft geen besluit genomen over de openbaarmaking. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 18 mei 2022 verweerder in gebreke gesteld, waarna hij beroep heeft ingesteld omdat er niet tijdig op zijn bezwaar is beslist.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 6 september 2022, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank constateert dat er naast deze zaak nog elf andere Wob-procedures lopen tussen eiser en verweerder, die voortvloeien uit een geschil over de bouwkundige situatie van de panden van eiser en zijn buurman. De rechtbank heeft eerder al in andere beroepen geoordeeld dat verweerder niet tijdig besliste en heeft dwangsommen opgelegd. Tijdens de zitting heeft verweerder een plan van aanpak gepresenteerd, maar de rechtbank heeft besloten om deze zaak niet vereenvoudigd af te doen, gezien de complexiteit en het belang van eiser.
De rechtbank oordeelt dat verweerder te laat is met het beslissen op het bezwaar van eiser en dat het beroep gegrond is. De rechtbank legt verweerder een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser vergoeden en de proceskosten van in totaal € 2.498,-. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit.