Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9740659 UE VERZ 22-68 MS/1270
Beschikking van 10 augustus 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoeker] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. E. van Es,
tegen:
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerder] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. O. Planten.
1.Het verloop van de procedure
1.1.
[verzoeker] heeft een verzoekschrift met producties ingediend dat strekt tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst die zij met [verweerder] heeft gesloten. Dit verzoekschrift is op 2 maart 2022 door de griffie van de rechtbank ontvangen.
1.2.
Op 14 juni 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waar deze zaak gevoegd is behandeld met de dagvaardingsprocedure (zaaknummer 9291490 UC EXPL 21-4556) die [verweerder] tegen [verzoeker] aanhangig heeft gemaakt en waarin hij betaling van achterstallig loon vordert. [verweerder] is verschenen met zijn gemachtigde mr. Planten. Namens [verzoeker] zijn verschenen mevrouw [A] , bestuurder van [verzoeker] , de heer [B] , adviseur van de nalatenschap van de heer [C] , mr. Van Es, gemachtigde van [verzoeker] en mr. S. Prekpalaj, kantoorgenoot van mr. Van Es. Partijen hebben hun standpunten aan de hand van pleitnota’s toegelicht. Zij hebben vragen van de kantonrechter beantwoord en hebben op elkaars standpunten kunnen reageren. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen is besproken. Na afloop van de mondelinge behandeling heeft de kantonrechter bepaald dat in beide procedures op 10 augustus 2022 uitspraak zal worden gedaan, tenzij partijen uiterlijk binnen een week te kennen zouden geven dat zij een mediationtraject willen opstarten (hetgeen tijdens de zitting als mogelijkheid was besproken).
1.3.
[verweerder] en [verzoeker] hebben de kantonrechter schriftelijk verzocht uitspraak te doen, omdat er geen mogelijkheden waren voor een vruchtbaar mediationtraject en een minnelijke regeling. Gelet hierop wordt uitspraak gedaan.
1.4.
[verweerder] heeft in de procedure 9291490 UC EXPL 21-4556 eveneens een verzoek gedaan om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden. Een dergelijk verzoek moet echter op grond van artikel 7:686a lid 2 BW bij verzoekschrift en niet bij dagvaarding worden ingediend. In de uitspraak die heden in de dagvaardingsprocedure wordt gedaan, heeft de kantonrechter het ontbindingsverzoek van [verweerder] aangemerkt als een afzonderlijk verzoekschrift en bepaald dat dit verzoek als tegenverzoek in deze verzoekschriftprocedure zal worden beoordeeld en in de dagvaardingsprocedure verder buiten bespreking wordt gelaten.
2.De feiten
2.1.
[verzoeker] is een onderneming die zich bezighoudt met handel in en reparatie van personenauto’s en lichte bedrijfsauto’s. Zij is een dochteronderneming van [onderneming 1] B.V. (hierna: [onderneming 1] ) en een zusteronderneming van [onderneming 2] N.V. (hierna [onderneming 2] ). [verweerder] , geboren op [1964] , is per 1 januari 2014 op basis van een mondelinge arbeidsovereenkomst voor 20 uur per week in dienst getreden bij [verzoeker] als administratief medewerker tegen een salaris van € 1.250,52 bruto per maand exclusief vakantiebijslag.
2.2.
[C] (hierna: [C] ) was eigenaar van [verzoeker] , [onderneming 1] en [onderneming 2] ). Hij dreef [verzoeker] in nauwe samenwerking met [verweerder] . [verweerder] is ook als onbezoldigd bestuurder van [onderneming 2] benoemd. [C] heeft een affectieve relatie gehad met mevrouw [A] (hierna: [A] ), waaruit op [2007] hun dochter [D] is geboren. [C] is op [2015] overleden. [A] is op 26 juni 2015 met terugwerkende kracht per [2015] tot bestuurder van [onderneming 1] benoemd en was tot 22 februari 2016 vereffenaar van de nalatenschap van [C] . Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 22 februari 2016 is mr. B. van der Wilt tot vereffenaar van de nalatenschap benoemd.
2.3.
[verweerder] heeft kort na het overlijden van [C] autosleutels en kentekenbewijzen van een aantal voertuigen die tot de handelsvoorraad van [verzoeker] behoorden, uit de kluis gehaald die zich in de woning van [C] bevond en afgegeven aan de vader van [C] , de heer [E] (hierna: [E] ). [E] heeft deze voertuigen vervolgens in de periode tussen [2015] en 16 april 2015 verkocht dan wel ingeruild. Een van deze voertuigen betrof een Rolls Royce die op 15 april 2015 door [C] in bijzijn van [verweerder] bij een autohandelaar is ingeruild tegen een Jaguar met kenteken [kenteken] . Deze Jaguar is op naam van [verweerder] gezet.
2.4.
[A] heeft op 1 juni 2015 aangifte gedaan tegen [E] is bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 22 november 2016 veroordeeld voor diefstal van een vijftal voertuigen en voor witwassen.
2.5.
[A] heeft op 1 juni 2015 ook aangifte gedaan tegen [verweerder] . De officier van justitie van het arrondissementsparket Midden-Nederland heeft [verweerder] bij brief van 22 augustus 2016 een kennisgeving sepot doen toekomen. In deze brief staat onder meer het volgende:
“Uit het onderzoek van de politie is gebleken dat u mijns inziens te verwijten valt dat u een Rolls Royce, toebehorend aan uw werkgever [verzoeker] B.V., heeft verduisterd door deze samen met dhr. [E] in te ruilen tegen een Jaguar XJ, die op uw naam is gezet.
Desalniettemin heb ik besloten u niet te vervolgen voor uw aandeel in dit gepleegde strafbare feit, nu uw aandeel daarin naar mijn mening gering is geweest.
Dit laat overigens onverlet dat u door een andere partij civiel aansprakelijk kan worden gesteld voor het verduisteren van deze auto uit het vermogen van [verzoeker] B.V. (…)”
2.6.
[verweerder] heeft [verzoeker] bij brief van 4 mei 2016 gesommeerd zijn salaris vanaf januari 2015 aan hem over te maken. Bij brief van 13 april 2017 heeft hij [verzoeker] nogmaals tot betaling gesommeerd. [verzoeker] heeft geen gehoor gegeven aan deze sommaties.
2.7.
[A] heeft op 29 december 2021 (opnieuw) aangifte tegen [verweerder] gedaan wegens verduistering in dienstbetrekking.
3.Het voorwaardelijke verzoek en het tegenverzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt, indien de kantonrechter van oordeel is dat er thans een arbeidsovereenkomst bestaat, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst op de kortst mogelijke termijn te ontbinden op grond van primair artikel 7:669 lid 3 sub e BW (verwijtbaar handelen of nalaten) zonder toekenning van een transitievergoeding en subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 sub g BW (verstoorde arbeidsverhouding), met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding.
3.2.
[verweerder] verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c BW te ontbinden en hem een transitievergoeding toe te kennen van € 3.600,-- bruto en een billijke vergoeding van € 150.000,-- bruto.
4.De beoordeling van de verzoeken
de voorwaarde waaronder het ontbindingsverzoek van [verzoeker] is ingesteld is vervuld
4.1.
Het ontbindingsverzoek van [verzoeker] is ingediend onder de voorwaarde dat de kantonrechter van oordeel is dat er op dit moment nog een arbeidsovereenkomst bestaat. In de uitspraak die heden in de procedure 9291490 UC EXPL 21-4556 wordt gedaan, is geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen nog steeds voortduurt. Hiermee is dus voldaan aan de voorwaarde waaronder het ontbindingsverzoek van [verzoeker] is ingesteld, zodat het verzoek wordt behandeld.
beoordelingskader
4.2.
Beide partijen zijn het erover eens dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden moet worden. Voor de vraag of er reden is over te gaan tot toekenning van de door [verweerder] verzochte transitievergoeding en billijke vergoeding is het nodig te beoordelen of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de kant van [verweerder] dan wel aan de zijde van [verzoeker] . De kantonrechter zal daarom eerst de primaire grond van het ontbindingsverzoek van [verzoeker] beoordelen, namelijk of sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , zodanig dat van [verzoeker] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (artikel 7:671b lid 1, aanhef en onder a BW juncto artikel 669 lid 3, aanhef en onder e BW). Indien bij deze beoordeling blijkt dat inderdaad sprake is van zodanig verwijtbaar handelen door [verweerder] dat dit een redelijke grond tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst oplevert, zal vervolgens worden beoordeeld of er ook sprake is van ernstige verwijtbaarheid aan zijn zijde die aan de toekenning van een transitievergoeding in de weg staat. Daarna zal worden beoordeeld of van de kant van [verzoeker] sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten dat aanleiding geeft tot toekenning van een billijke vergoeding aan [verweerder] .
er is geen sprake van een opzegverbod
4.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt. Dit is niet het geval.
de onderbouwing van de e-grond door [verzoeker]
4.4.
stelt ter onderbouwing van haar verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond zonder toekenning van een transitievergoeding dat [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door:
- managementvergoedingen van € 2.500,-- netto per maand naar zichzelf over te maken vanuit [onderneming 2] terwijl hij onbezoldigd bestuurder was;
- de handelsvoorraad van [verzoeker] te verduisteren dan wel daaraan mee te werken;
- [onderneming 2] te benadelen voor een bedrag van € 226.720,93;
- te proberen op alle mogelijke manieren [onderneming 2] naar zich toe te halen, waarbij hij alles uit de kast heeft gehaald om de overdracht van het bestuur en de ondernemingen te frustreren; om dit te bereiken heeft hij diverse juridische procedures aangespannen tegen de (wettelijke vertegenwoordiger van de) erfgename.
beoordeling van de e-grond
4.5.
De kantonrechter overweegt dat op basis van het vonnis van de rechtbank van 22 november 2016 en de sepotbrief van de officier van justitie van 22 augustus 2016 kan worden vastgesteld dat [verweerder] kort na het overlijden van [C] - volgens [verweerder] was dit op 27 maart 2015, een dag na het overlijden van [C] - de sleutels en kentekenbewijzen van een aantal voertuigen die tot de handelsvoorraad van [verzoeker] behoorden aan [E] heeft afgegeven. Daarnaast is [verweerder] op 15 april 2015 met [E] naar een autohandelaar gegaan om een Rolls Royce uit de handelsvoorraad van [verzoeker] om te ruilen voor een Jaguar en deze Jaguar op zijn naam te laten zetten. Dit alles is door [verweerder] ook niet betwist. De officier van justitie heeft deze laatste handeling in de sepotbrief aangemerkt als verduistering.
4.6.
Vaststaat dat [E] geen functie binnen [verzoeker] bekleedde en niet bevoegd was [verzoeker] te vertegenwoordigen. Er was daarom voor [verweerder] geen deugdelijke reden om de sleutels en de kentekenbewijzen van de voertuigen die tot de handelsvoorraad van [verzoeker] behoorden aan [E] . af te geven. Voor het omruilen van de Rolls Royce voor de Jaguar op 15 april 2015 geldt eveneens dat [E] niet bevoegd was over deze auto te beschikken. [verweerder] was hiertoe evenmin bevoegd. Er was - zoals [verweerder] heeft gesteld - voor het overlijden van [C] weliswaar een ontwerp testament opgesteld waarin [verweerder] als executeur testamentair en testamentair bewindvoerder van de nalatenschap van [C] was genoemd, maar dit testament bleek na het overlijden van [C] niet door hem te zijn getekend. Gesteld noch gebleken is dat dit [verweerder] op 15 april 2015 nog niet duidelijk was. [verweerder] kon aan het ontwerp testament dus niet het vertrouwen ontlenen dat hij bevoegd was over de handelsvoorraad te beschikken. Het had op zijn weg gelegen om voorafgaand aan de afgifte van de kentekenbewijzen en de sleutels van de voertuigen en het inruilen van de Rolls Royce toestemming aan [verzoeker] te vragen, maar heeft dit niet gedaan. Indien het voor hem op dat moment onduidelijk was wie na het overlijden van [C] bevoegd was namens [verzoeker] toestemming te geven, had hij moeten wachten tot die duidelijkheid er wel was.
4.7.
In de uitspraak van heden in de procedure 9291490 UC EXPL 21-4556 wordt voor recht verklaard dat [verweerder] onrechtmatig jegens [verzoeker] heeft gehandeld door kort na het overlijden van [C] de sleutels en kentekenbewijzen van vijf voertuigen uit de handelsvoorraad van [verzoeker] aan [E] af te geven en door een van de voertuigen, een Rolls Royce, in bijzijn van [E] bij een autohandelaar in te ruilen tegen een Jaguar en deze Jaguar op zijn naam te laten zetten. [verweerder] heeft hiermee verwijtbaar jegens [verzoeker] gehandeld en dit levert op zichzelf al een redelijke grond op voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond. De kantonrechter acht dit handelen ook ernstig verwijtbaar jegens [verzoeker] . Herplaatsing van [verweerder] binnen [verzoeker] ligt gelet op dit ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] niet in de rede, nog los van het feit dat er binnen [verzoeker] geen activiteiten meer plaatsvinden. Het verzoek van [verzoeker] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e-grond wordt dan ook toegewezen, waardoor het ontbindingsverzoek van [verweerder] verder buiten bespreking kan worden gelaten. Zijn verzoek om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding zal hierna echter wel worden beoordeeld.
ontbinding arbeidsovereenkomst per 11 augustus 2022
4.8.
Nu het verzoek tot ontbinding wordt ingewilligd, dient het einde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald. Nu sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de kant van [verweerder] , bepaalt de kantonrechter dit einde met toepassing van artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder b BW op 11 augustus 2022.
afwijzing transitievergoeding
4.9.
[verweerder] heeft verzocht om hem een transitievergoeding toe te kennen. Nu het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van zijn kant, wordt dit verzoek op grond van artikel 7:673 lid 7 aanhef en onder c BW afgewezen.
afwijzing billijke vergoeding
4.10.
[verweerder] heeft de kantonrechter verzocht hem ingeval van ontbinding van de arbeidsovereenkomst een ten laste van [verzoeker] komende billijke vergoeding van € 150.000,-- bruto toe te kennen, omdat de ontbinding volgens hem het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] . Hij stelt dat hij door toedoen van [verzoeker] financieel in de afgrond is gestort doordat [verzoeker] zijn salaris vanaf 1 januari 2015 niet heeft uitbetaald en hij van het UWV ook geen Werkloosheidsuitkering kreeg omdat het dienstverband met [verzoeker] nog niet is geëindigd.
4.11.
De kantonrechter ziet geen reden om aan [verweerder] een billijke vergoeding toe te kennen. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671b lid 9 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als een werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt. In dit geval is geen sprake van dergelijk ernstig verwijtbaar handelen of nalaten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de loonvordering van [verweerder] in de uitspraak in de procedure 9291490 UC EXPL 21-4556 wordt afgewezen. Dit betekent dat [verweerder] geen aanspraak kan maken op achterstallig loon en dat [verzoeker] dus niet kan worden verweten dat zij dit loon niet heeft uitbetaald.
kosten
4.12.
Nu [verweerder] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld, zal hij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verzoeker] worden tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 747,--.
5.De beslissing
De kantonrechter:
5.1.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
5.2.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 11 augustus 2022;
5.3.
veroordeelt [verweerder] in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , tot deze beschikking begroot op € 747,--;
5.4.
verklaart deze beschikking wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.R. Creutzberg, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2022.