ECLI:NL:RBMNE:2022:3807

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1718
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen, die niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag. Eiseres had haar aanvraag op 17 december 2020 ingediend, en de Belastingdienst had tot uiterlijk 17 december 2021 de tijd om te beslissen. De rechtbank constateert dat deze termijn is overschreden, aangezien eiseres op 18 februari 2022 een ingebrekestelling heeft gestuurd, maar er sindsdien geen besluit is genomen.

De rechtbank legt uit dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bestuursorgaan een dwangsom moet betalen als het niet op tijd een besluit neemt. In dit geval is de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, die verschuldigd is vanaf 5 maart 2022. De rechtbank bepaalt dat de Belastingdienst alsnog binnen tien weken na de datum van het verweerschrift, dat op 4 mei 2022 is ingediend, een beslissing moet nemen. Dit betekent dat de Belastingdienst uiterlijk op 13 juli 2022 een besluit moet bekendmaken.

De rechtbank erkent de vervelende situatie voor eiseres, die al lange tijd wacht op een beslissing, en stelt dat de termijn van twee weken voor het nemen van een besluit in dit geval te kort is. Daarom wordt er een langere termijn van tien weken vastgesteld. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten van € 379,50,- en het griffierecht moet door de Belastingdienst aan eiseres worden betaald. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1718

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort)
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiseres heeft haar aanvraag ingediend op 17 december 2020. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op die aanvraag. Verweerder heeft de termijn eenmalig verlengd met zes maanden. Dat dit mag staat in artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomstenafhankelijke regelingen (Awir).
4. Verweerder had dus uiterlijk op 17 december 2021 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder op 18 februari 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken en verweerder nog geen besluit heeft genomen.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom vastgesteld in het verweerschrift. Volgens artikel 4:18 van de Awb moet verweerder verschuldigde dwangsom vaststellen in een beschikking, dat is niet gebeurd. De rechtbank stelt daarom alsnog de verschuldigde dwangsom vast (artikel 8:55c van de Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 5 maart 2022 tot heden en bedraagt € 1.442,-.
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
8. Verweerder heeft de rechtbank in dit kader in zijn verweerschrift gevraagd om een termijn van twaalf weken. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat momenteel sprake is van een vrij uitzonderlijke situatie gezien de kinderopvangtoeslagenaffaire en het grote aantal aanvragen tot herbeoordeling dat verweerder hierover binnenkrijgt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 4 mei 2022 aangegeven dat het dossier van eiseres pas onlangs is herbeoordeeld en daarbij toegelicht hoe het proces er (verder) uit ziet. Verweerder moet waarschijnlijk [1] nog verplicht advies vragen aan de Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen (de commissie) in het geval waarin verweerder het voornemen heeft om afwijzend te oordelen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld. De commissie heeft op haar beurt ook twee weken nodig om tot haar advies te komen. Hierna wordt eiseres over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek geïnformeerd. Dit gebeurt door middel van een vooraankondiging. Eiseres heeft vervolgens de mogelijkheid om binnen zes weken haar zienswijze hierop te geven. Daarna wordt gedurende een periode van maximaal twee weken de definitieve beschikking gegeven.
9. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiseres ronduit vervelend is dat zij al erg lang moet wachten op een beslissing en zij als gevolg daarvan kan ervaren andermaal slachtoffer te zijn van de kinderopvangtoeslagenaffaire, ziet de rechtbank ook in dat de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, voorgeschreven beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is – gezien het grote aantal en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg zoals weergegeven onder randnummer 8. De rechtbank overweegt dat zij op basis van het derde lid van artikel 8:55d van de Awb in bijzondere gevallen een andere termijn kan bepalen voor het bekendmaken van een besluit. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke.
10. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken, en ook de onderbouwing daarvan verschilt, heeft de rechtbank besloten om nu zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen. Binnen die twaalf weken kan het gehele door verweerder geschetste proces van herbeoordeling doorlopen worden. In de onderhavige zaak ziet de rechtbank aanleiding om van die termijn af te wijken. Verweerder heeft inmiddels ruim anderhalf jaar de tijd gehad een beslissing bekend te maken. Ondanks meerdere toezeggingen en een ingebrekestelling van 18 februari 2022 wacht eiseres nog steeds op een beslissing. Gelet op de periode tussen de datum van de ingebrekestelling, van het onderhavige verweerschrift (4 mei 2022) als ook die van deze uitspraak, en daarbij de toelichting van verweerder op de gevraagde termijn in acht nemende, vindt de rechtbank een termijn van tien weken in lijn met de door de Afdeling [2] gestelde eis van een nadere termijn die zodanig moet zijn dat deze in redelijkheid niet onnodig lang is maar ook niet onrealistisch kort. De herbeoordeling heeft immers al plaatsgevonden. Met andere woorden, de rechtbank acht deze termijn reëel voor verweerder om een beslissing bekend te maken. Verweerder moet daarom uiterlijk 13 juli 2022 een beslissing bekendmaken. Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van tien weken wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiseres de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
12. Het beroep is kennelijk gegrond.
13. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
14. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de datum van het verweerschrift alsnog een
besluit bekend te maken, aldus uiterlijk op 13 juli 2022 en met dien verstande dat deze
termijn wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiseres de zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiseres heeft betaald moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2022.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak te ondertekenen.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Het is de rechtbank niet geheel duidelijk op basis van de inhoud van het verweerschrift of dat voor wat betreft het dossier van eiseres ook het geval is.
2.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:1560.