ECLI:NL:RBMNE:2022:3808

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1724
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, enkelvoudige kamer, op 1 juli 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen, die niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag. Eiseres had haar aanvraag op 29 januari 2021 ingediend, en de Belastingdienst had de beslistermijn eenmalig verlengd tot 29 januari 2022. De rechtbank constateert dat deze termijn is overschreden en dat eiseres op 23 maart 2022 in gebreke heeft gesteld. De rechtbank legt uit dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, het een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, tot een maximum van 42 dagen. In dit geval is de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat de Belastingdienst nog steeds in gebreke is.

De rechtbank overweegt dat de Belastingdienst om een termijn van twaalf weken heeft gevraagd om alsnog een beslissing te nemen, gezien de uitzonderlijke situatie door de kinderopvangtoeslagenaffaire. De rechtbank begrijpt de situatie, maar benadrukt dat eiseres al lange tijd wacht op een beslissing. Daarom wordt de Belastingdienst opgedragen om uiterlijk op 15 juli 2022 een beslissing bekend te maken. Daarnaast moet de Belastingdienst een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit, en kent eiseres een vergoeding van € 379,50 toe voor de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier was verhinderd om deze te ondertekenen. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1724

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort)
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres omdat verweerder niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Wel moet de betrokkene dan eerst een ‘ingebrekestelling’ aan het bestuursorgaan sturen. Dat wil zeggen dat de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan moet laten weten dat er binnen twee weken alsnog beslist moet worden op haar aanvraag of bezwaar. Dit staat (onder andere) in de artikelen 6:2, 6:12 en 7:1 van de Awb.
3. Eiseres heeft haar aanvraag ingediend op 29 januari 2021. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op die aanvraag. Verweerder heeft deze termijn eenmalig verlengd met zes maanden in de brief van 1 juli 2021. Dat dit mag staat in artikel 49, negende lid, van de Algemene wet inkomstenafhankelijke regelingen (Awir).
4. Verweerder had daardoor uiterlijk op 29 januari 2022 moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres verweerder op 23 maart 2022 in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien twee weken zijn verstreken.
5. In artikel 4:17 van de Awb staat dat als een bestuursorgaan niet op tijd een besluit neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het in gebreke is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden (artikel 4:18, lid 1, Awb).
6. Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet juist vastgesteld in het verweerschrift. Verweerder is namelijk nog steeds in gebreke een beslissing te nemen en heeft daarom niet een dwangsom kunnen vaststellen tot aan de datum van het verweerschrift. Verder moet verweerder volgens artikel 4:18 van de Awb de verschuldigde dwangsom vaststellen in een beschikking, en ook dat is niet gebeurd. De rechtbank stelt daarom alsnog de verschuldigde dwangsom vast (artikel 8:55c van de Awb). De dwangsom is in dit geval verschuldigd vanaf 7 april 2022 tot heden, dat is meer dan 42 dagen. De dwangsom bedraagt daarom € 1.442,-.
7. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
8. Verweerder heeft de rechtbank in dit kader in zijn verweerschrift gevraagd om een termijn van twaalf weken. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat momenteel sprake is van een vrij uitzonderlijke situatie, gezien de kinderopvangtoeslagenaffaire en het grote aantal aanvragen tot herbeoordeling dat verweerder hierover binnenkrijgt. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht hoe het proces van herbeoordeling er uit ziet. Na het toewijzen van een persoonlijk zaakbehandelaar wordt gedurende een periode van twee weken alle relevante informatie over en met de ouder verzameld over de jaren waarover een verschil van mening bestaat. Hierna moet verweerder verplicht advies vragen aan de Commissie van onafhankelijke deskundigen hersteloperatie toeslagen (de commissie) voor die gevallen waarin verweerder het voornemen heeft om afwijzend te oordelen over vooringenomenheid of opzet/grove schuld. De commissie heeft op haar beurt ook twee weken nodig om tot haar advies te komen. Hierna wordt eiseres over de uitkomst van het herbeoordelingsverzoek geïnformeerd. Dit gebeurt door middel van een vooraankondiging. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken haar zienswijze hierop te geven. Daarna wordt gedurende een periode van maximaal twee weken de definitieve beschikking gegeven.
9. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het voor eiseres ronduit vervelend is dat zij al erg lang moet wachten op een beslissing en zij als gevolg daarvan kan ervaren andermaal slachtoffer te zijn van de kinderopvangtoeslagenaffaire, ziet de rechtbank ook in dat de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, voorgeschreven beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is – gezien het grote aantal en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg zoals weergegeven onder randnummer 8. De rechtbank overweegt dat zij op basis van het derde lid van artikel 8:55d van de Awb in bijzondere gevallen een andere termijn kan bepalen voor het bekendmaken van een besluit. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke.
10. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken, en ook de onderbouwing daarvan verschilt, heeft de rechtbank besloten om nu zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen. Binnen die twaalf weken kan het gehele door verweerder geschetste proces van herbeoordeling doorlopen worden. In de onderhavige zaak ziet de rechtbank geen aanleiding om van die termijn af te wijken. Verweerder heeft inmiddels een jaar en vijf maanden de tijd gehad een beslissing bekend te maken. Ondanks meerdere toezeggingen en een ingebrekestelling van 23 maart 2022 wacht eiseres nog steeds op een beslissing. Gelet op de periode tussen de datum van de ingebrekestelling, van het onderhavige verweerschrift (van 4 mei 2022) en die van deze uitspraak vindt de rechtbank de hiervoor genoemde termijn van twaalf weken in lijn met de door de Afdeling [1] gestelde eis van een nadere termijn die zodanig moet zijn dat deze in redelijkheid niet onnodig lang is maar ook niet onrealistisch kort. Met andere woorden, de rechtbank acht deze termijn reëel voor verweerder om een beslissing bekend te maken. Omdat de rechtbank meent dat verweerder in elk geval de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, genoemde termijn van twee weken moet krijgen, bepaald de rechtbank dat verweerder uiterlijk 15 juli 2022 een beslissing bekend moet maken. Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf weken wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiseres de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
11. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
12. Het beroep is kennelijk gegrond.
13. Dat betekent ook dat eiseres een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5).
14. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- draagt verweerder op om uiterlijk 15 juli 2022 alsnog een besluit bekend te maken, met
dien verstande dat deze termijn wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiseres
de zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2022.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:1560.