Overwegingen
1. Verweerder heeft in een brief van 27 februari 2017 aan eiser medegedeeld dat hij inburgering plichtig is en vóór 13 februari 2020 ingeburgerd moet zijn.
2. Verweerder heeft in het primaire besluit aan eiser de maximale boete van € 1.250,- opgelegd wegens het niet tijdig voldoen aan zijn inburgeringsplicht. Eiser is het daar niet mee eens en heeft daar bezwaar tegen ingediend en verder een machtiging overgelegd, informatie van de huisarts en facturen van een life coach voor de periode van augustus 2019 tot en met januari 2020.
3. Verweerder heeft hierop beslist dat zij wegens het ontbreken van een geldige machtiging niet heeft kunnen onderzoeken of eiser wegens ziekte niet op tijd heeft kunnen inburgeren, zodat het eiser te verwijten is dat hij niet op tijd is ingeburgerd. Verder is niet gebleken van andere feiten en omstandigheden op grond waarvan eiser geen verwijt van de termijnoverschrijding kan worden gemaakt. Verweerder legt eiser daarom wegens onvoldoende examenpogingen en/of cursussen en ook geen examens behaald binnen de inburgeringstermijn de maximale boete op. Van omstandigheden om de boete te matigen is verweerder niet gebleken. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld.
4. Eiser heeft aangevoerd dat hij medische informatie naar verweerder heeft gestuurd en dat verweerder daar in het bestreden besluit niet op is ingegaan en die informatie ten onrechte niet heeft voorgelegd aan een medisch adviseur. De brief van 28 april 2021 waarin verweerder in de bezwaarprocedure verzoekt om een nieuwe machtiging heeft eiser niet eerder dan 30 juni 2021 ontvangen en bovendien is in het gesprek dat op 14 april 2021 met verweerder over het bezwaar gevoerd werd geen mededeling over de machtiging gedaan. Ook kan eiser zich niet aan de indruk onttrekken dat de juridisch medewerker van verweerder vooringenomen is geweest bij het nemen van het bestreden besluit. De juridisch medewerker heeft immers nadat het bestreden besluit genomen was aan eiser meegedeeld dat als de medisch adviseur wel beschikt zou hebben over medische informatie die waarschijnlijk toch geen positief advies gegeven had, omdat de lat hoog ligt. Verder heeft eiseres aangevoerd dat gelet op de inhoud van het bezwaarschrift en de beschikbare medische informatie verweerder niet had mogen afzien van het horen van eiser.
5. Partijen zijn het erover eens dat eiser niet binnen de gestelde termijn zijn inburgeringsexamen heeft behaald. Partijen zijn het niet eens over het antwoord op de vraag of eiser drie maanden aaneengesloten ziek is geweest, zodat hij verschoonbaar niet tijdig aan zijn inburgeringsplicht heeft kunnen voldoen.
6. In artikel 1 van de ‘Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt’ (de Beleidsregel) staat vermeld dat de inburgeringsplichtige aannemelijk heeft gemaakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig afronden van het inburgeringsexamen als zich een van de omstandigheden voordoen zoals beschreven in de beleidsregel.
7. Op grond van artikel 2 van de Beleidsregel wordt bij langdurige ziekte van de inburgeringsplichtige van ten minste drie aaneengesloten maanden de termijn van het participatieverklaringstraject of de termijn voor de overige onderdelen van het inburgeringsexamen verlengd met een periode die gelijk is aan de duur van die ziekteperiode.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser verwijtbaar niet tijdig is ingeburgerd.
9. Eiser heeft in bezwaar medische informatie overgelegd en een machtiging. De geldigheidsduur van deze machtiging is ten tijde van de bezwaarprocedure verlopen, waarna verweerder bij brief van 28 april 2021 een nieuwe machtiging heeft opgevraagd. Eiser heeft echter geen nieuwe machtiging aan verweerder verstrekt, zodat verweerder de aanvraag verlenging inburgeringstermijn door ziekte niet kon onderzoeken.
In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht waarom de tijdens de bezwaarprocedure wel aanwezige informatie van de huisarts onvoldoende was om tot de conclusie te komen dat eiser minimaal drie maanden ziek was geweest, dan wel om deze informatie ter beoordeling aan de medisch adviseur voor te leggen.
10. Tijdens de beroepsprocedure heeft eiser alsnog een nieuwe medische machtiging aan verweerder overgelegd. Verweerder heeft hiermee advies ingewonnen bij de medisch adviseur van [adviesorganisatie] . In de rapportage van [adviesorganisatie] van 5 november 2021, waarin de door eiser overgelegde informatie en recente informatie van de huisarts is betrokken, wordt geconcludeerd dat niet gesteld kan worden dat er een langdurig ziektebeeld bij eiser is.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van dit advies heeft kunnen overwegen dat het medisch advies van [adviesorganisatie] geen aanleiding geeft om op de besluitvorming terug te komen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem wegens langdurige ziekte van tenminste drie aaneengesloten maanden niet kan worden verweten dat hij niet op tijd is ingeburgerd.
12. Dat de medisch adviseur geen informatie heeft opgevraagd bij de life coach van eiser maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Verweerder heeft toegelicht dat de life coach niet is geregistreerd als beoefenaar van een medisch beroep in de zin van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en alleen informatie van BIG geregistreerde artsen en specialisten door de medisch adviseur bij zijn oordeel betrokken worden.
13. De rechtbank is wel van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om een rappelbrief te sturen naar eiser toen verweerder naar aanleiding van de brief van 28 april 2021 geen nieuwe medische machtiging van eiser ontving. Verweerder heeft immers zelf het bezwaar zo laat in behandeling genomen dat de door eiser eerder afgegeven medische machtiging was verlopen en hij eiser om een nieuwe machtiging moest verzoeken. Verweerder heeft het bestreden besluit in zoverre onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Het beroep van eiseres slaagt daarom, maar dit leidt niet vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding om deze onzorgvuldigheid in de besluitvorming te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het gebrek inmiddels is geheeld en eiser hierdoor niet is benadeeld. Hierbij betrekt de rechtbank dat verweerder heeft kunnen stellen dat het na het bestreden besluit alsnog gegeven advies van [adviesorganisatie] niet tot een andere beslissing leidt.
14. De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn standpunt dat de hoorplicht is geschonden. Verweerder mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht alleen van het horen in bezwaar afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend standpunt. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd. Gelet op zowel de informatie die bij de aanvraag van eiser is verstrekt, de motivering van het primaire besluit als wat eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, is aan die maatstaf voldaan en heeft verweerder in bezwaar van het horen mogen afzien.
15. De door eiser gestelde vooringenomenheid bij een juridisch medewerker van verweerder blijkt niet uit de door eiseres gegeven feitelijke weergave van dat gesprek. Ook blijkt uit het dossier niet van andere omstandigheden die zouden moeten leiden tot een verlenging van de inburgeringsplicht, zodat er voor verweerder op die grond ook geen aanleiding is geweest om de inburgeringsplicht te verlengen.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Omdat de rechtbank toepassing geeft aan artikel 6:22 van de Awb, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep heeft moeten maken. Niet is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet wel aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.