8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de woning van zijn ex-vriendin. Brandstichting is een zeer ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft in dit geval niet alleen het leven van zijn ex-vriendin in gevaar gebracht, maar ook dat van omwonenden. Daarnaast is de woning van zijn ex-vriendin nagenoeg geheel afgebrand. Door het handelen van verdachte zijn veel persoonlijke bezittingen verloren gegaan. Ook is schade ontstaan aan twee naastgelegen chalets. Niet alleen voor aangeefster, maar ook voor buurtbewoners en anderen woonachtig op het chaletpark, moet de brand een zeer beangstigende ervaring zijn geweest.
Voor de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die zijn opgelegd vergelijkbare zaken. Bij een brandstichting waarbij levensgevaar is ontstaan worden doorgaans onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd voor de duur van tussen de één en drie jaren.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 juni 2022, waaruit blijkt dat verdachte meermalen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, waaronder jegens het slachtoffer in deze zaak. Dat weegt de rechtbank ten nadele van verdachte mee. Gelet op de ernst van het feit alsmede de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De maatregel terbeschikkingstelling (tbs)
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd als is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank heeft in dat kader, en met betrekking tot de persoon van verdachte in het algemeen, acht geslagen op de volgende stukken:
- een reclasseringsadvies van 2 mei 2022, opgemaakt door C.J.A. Hopstaken, reclasseringswerker;
- een Pro Justitia rapport van 14 april 2022, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog;
- een Pro Justitia rapport van 19 april 2022, opgemaakt door L.C. Laheij, psychiater.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen deskundigen Laheij, Willigenburg en Hopstaken ter terechtzitting op 8 september 2022 hebben verklaard.
Pro Justitia rapportages
De Pro Justitia rapportages van 19 april 2022 van Laheij en 14 april 2022 van Willigenburg houden – zakelijk weergegeven – de volgende conclusies en bevindingen in.
Betrokkene heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek van deskundigen. Hij was defensief en selectief in het beantwoorden van vragen en verleende niet alle vereiste toestemming om benodigde medische informatie op te vragen. Door beide deskundigen is – onder andere – geen inzicht verkregen in de medische gegevens en achtergrond van de drie psychiatrische opnames van betrokkene in het jaar voorafgaand aan de brandstichting.
Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en borderline trekken, een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Ook zijn er aanwijzingen voor problematisch gebruik van cocaïne en amfetamine. Deze stoornissen zijn structureel aanwezig, en daarom waarschijnlijk ook ten tijde van de brandstichting. Of en in welke mate de persoonlijkheidsproblematiek, het eventuele gebruik van middelen en de mogelijke aanwezigheid van psychotische symptomen betrokkene op dat moment in zijn keuzevrijheid om te denken en te handelen heeft beïnvloed, is echter niet te duiden. Daarvoor worden drie redenen aangedragen: (i) er zijn onduidelijkheden in de diagnostiek bij betrokkene, (ii) het delictscenario is onduidelijk gebleven en (iii) het ten laste gelegde, indien bewezen, kan door betrokkene zowel instrumenteel zijn ingezet alsook voortkomen uit de geconstateerde stoornissen.
Omdat niet kan worden vastgesteld of en in welke mate de persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene heeft doorgewerkt in de aan betrokkene verweten brandstichting, kan geen op de pathologie van betrokkene toegespitste risicotaxatie worden gegeven. Een meer algemene risicotaxatie op geweldsrecidive laat volgens Laheij zien dat er op de kortere termijn een laag risico is, maar op langere termijn rekening moet worden gehouden met een hoog risico op een geweldsrecidive. Ter terechtzitting heeft Laheij toegelicht dat zij met een laag risico op kortere termijn doelt op de huidige detentiesituatie van betrokkene. De detentie werkt stabiliserend en niet te verwachten valt dat hij in een dergelijke setting recidiveert. Wanneer betrokkene op vrije voeten komt, acht zij aannemelijk dat het recidiverisico toe zal nemen naar hoog. Willigenburg concludeert in haar rapport dat er veel historische risicofactoren zijn en dat er, buiten detentie, weinig beschermende factoren in het leven van betrokkene aanwezig zijn.
De deskundigen onthouden zich van een interventieadvies.
Reclasseringsadvies
Ook reclasseringswerker Hopstaken onthoudt zich van een advies of interventie of toezicht nodig is. In haar onderzoek zijn er onvoldoende handvatten naar voren gekomen om een adequaat plan van aanpak op te kunnen stellen. Hopstaken spreekt in haar rapport, bij een bewezenverklaring van deze brandstichting en gelet op de eerdere veroordelingen van verdachte, van een delictpatroon, waarin er meerdere delicten zijn gepleegd ten aanzien van hetzelfde slachtoffer en in de relationele sfeer. Zij komt, evenals de Pro Justitia rapporteurs, tot de inschatting van een hoog risico op geweldsrecidive.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank neemt de conclusies van Laheij en Willigenburg over en maakt die tot de hare. Dat betekent dat is voldaan aan de wettelijke eisen voor oplegging van een tbs-maatregel. Uit de rapportages maakt de rechtbank op dat bij verdachte sprake was een ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van de brandstichting en dat er hoog recidive risico is op geweldsdelicten. Daarmee is de algemene veiligheid van personen en goederen in het geding.
Een tbs-maatregel met dwangverpleging is echter zeer ingrijpend voor verdachte en is de meest verstrekkende maatregel die ons strafrecht kent. Daarom acht de rechtbank het ook van belang dat het aannemelijk is dat er enig verband bestaat tussen – kort gezegd – de stoornis en de brandstichting, omdat de last tot terbeschikkingstelling immers wordt opgelegd naar aanleiding van een begaan strafbaar feit. Op dit moment kan niet worden beoordeeld of en in welke mate de bij verdachte aanwezige, en nog niet eenduidig gediagnosticeerde, (persoonlijkheids)problematiek heeft doorgewerkt in de brandstichting. Hoewel die doorwerking geen wettelijk vereiste is, speelt in deze zaak dat de brandstichting ook evengoed instrumenteel kan zijn ingezet door verdachte. In dat geval zou in het geheel geen sprake zijn van doorwerking van de persoonlijkheidsproblematiek in de (keuze om over te gaan tot) brandstichting. In de afweging van de rechtbank om al dan niet over te gaan tot het opleggen van een tbs-maatregel heeft bovendien meegewogen dat verdachte nog niet eerder een behandeling van verdachtes (persoonlijkheids- of gedrags)problematiek in een verplicht strafrechtelijk kader heeft plaatsgevonden. Het reikt naar het oordeel van de rechtbank daarom te ver om op dit moment en tegen de achtergrond van de inhoud van de Pro Justitia rapportages over te gaan tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)
De rechtbank maakt zich wel zorgen over het gevaar voor herhaling van geweldsdelicten bij verdachte. Verdachte is eerder op 18 augustus 2015 veroordeeld voor de mishandeling van zijn moeder en een poging tot doodslag van aangeefster in deze zaak, destijds zijn vriendin. Die zaak is inmiddels onherroepelijk. Op 2 april 2021 is verdachte in eerste aanleg veroordeeld voor de mishandeling van aangeefster. Die zaak is nog niet onherroepelijk. Nu wordt verdachte opnieuw veroordeeld voor een ernstig delict waarbij zijn ex-vriendin het slachtoffer is. De reclassering spreekt in dat kader van een delictpatroon van geweldsdelicten in de relationele sfeer.
Uit de deskundigenrapportages blijkt verder dat verdachte in het jaar voorafgaand aan de brandstichting driemaal opgenomen is geweest met een psychose. Hoewel er een relatie met het middelengebruik van verdachte lijkt te zijn, tast de rechtbank te veel in het duister om die opnames goed te kunnen duiden in het licht van deze strafzaak. Verdachte heeft immers geen toestemming gegeven aan de Pro Justitia rapporteurs voor het delen van de medische gegevens over die opnames.
Het hoge risico op geweldsrecidive en de bij verdachte aanwezige serieuze persoonlijkheidsproblematiek maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank een vorm van behandeling en toezicht nodig is. Welke vorm van behandeling en toezicht dat moet zijn valt – als gezegd – op dit moment niet goed te beoordelen. Die beoordeling kan echter ook op een later moment gemaakt worden in het kader een tenuitvoerlegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van die maatregel is voldaan. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan brandstichting met levensgevaar. Dat is een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en daarop is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld. Ook wordt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Tot slot is de maatregel naar het oordeel van de rechtbank in het belang van de bescherming van anderen, waaronder aangeefster.
De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie en eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Conclusie ten aanzien van de op te leggen straf en maatregel
Hiervoor is al overwogen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de twee en drie jaren in beginsel gerechtvaardigd is, gelet op de ernst van het feit. Mede gelet op de op te leggen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, die eveneens als ingrijpend door verdachte ervaren kan worden, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Daarnaast zal aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z Wetboek van Strafrecht worden opgelegd.