ECLI:NL:RBMNE:2022:3872

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
16/304389-21 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in de woning van de ex-vriendin met levensgevaar voor omwonenden

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 22 september 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in de woning van zijn ex-vriendin op 8 november 2021. De verdachte heeft brand gesticht in het chalet van de aangeefster, waarbij niet alleen haar leven, maar ook dat van omwonenden in gevaar is gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk benzine heeft gebruikt om de brand te veroorzaken, wat resulteerde in een bijna volledige verwoesting van de woning en het verlies van persoonlijke bezittingen van de aangeefster. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte als wettig en overtuigend beschouwd, ondanks de verdediging die pleitte voor vrijspraak op basis van onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster en getuigen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geconcludeerd dat er gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen was te duchten. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en er is een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, gezien het risico op herhaling van geweldsdelicten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, maar heeft besloten geen tbs-maatregel op te leggen, omdat er onvoldoende bewijs was dat zijn geestelijke stoornis een directe invloed had op zijn handelen tijdens de brandstichting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/304389-21 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 september 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
hierna: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 februari 2022, 19 mei 2022, 8 augustus 2022 en 8 september 2022. De zaak is op 8 september 2022 inhoudelijk behandeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. W.C. Alberts, advocaat te Den Haag, alsmede de deskundigen M.G.H. Willigenburg, klinisch psycholoog, J.C. Laheij, psychiater, en C.J.A. Hopstaken, reclasseringswerker, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er in het kort op neer dat verdachte:
op 8 november 2021 te [woonplaats] opzettelijk brand heeft gesticht in chalet [nummer] gelegen aan de [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer anderen te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is. Verdachte heeft in zijn verklaring een aannemelijk alternatief scenario geschetst waaraan niet zomaar voorbij kan worden gegaan. De raadsvrouw heeft verder betoogd dat, indien de rechtbank toch van oordeel is dat bewezen kan worden dat verdachte de brand heeft gesticht, er te weinig bewijs is voor het aannemen van gevaar voor personen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Aangifte
Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] :
Ik woon op [locatie] aan de [adres] . [2] [verdachte] was er maandag 8 november in de middag. Omstreeks 20 uur die avond begon [verdachte] over oorpijn. Ik hoorde hem zeggen dat hij Advil wilde. Hij vroeg of hij mijn fiets mocht lenen. Ik denk dat het ongeveer 22.10 uur in de avond was dat [verdachte] wegfietste. Het was iets voor 23 uur in de avond dat hij terugkwam. Ik zat of stond bij de eettafel toen hij binnenkwam. In mijn ooghoek zag ik dat hij twee flessen in de woonkamer ter hoogte van het uiterste punt van de slaapkamer op de grond zette. Ik zag dat het frisdrankflessen waren. Ik zag dat [verdachte] naar achteren in de woonkamer liep. Ik zag dat hij de inhoud van de fles over de werktafels en de grond achter in de woonkamer leeg gooide. Ik zag dat hij ondertussen de tweede fles ook aan het leeggooien was in de kamer. De vloeistof die hij uit de flessen gooide rook heel sterk. Sterker dan benzine. Ik ben gaan schreeuwen. Ik heb de deur open gedraaid en [verdachte] mee naar buiten getrokken. Toen we buiten de woning waren zag ik [verdachte] iets weg gooien waar vuur uit kwam. Ik zag dat dit in mijn woning terecht kwam en er gelijk een grote brand ontstond. [3] Ik schreeuwde en gilde om hulp. Ik ben gevallen. Toen ik opstond zag ik [verdachte] niet meer. [4] Toen [verdachte] iets brandends naar binnen gooide waardoor de brand ontstond stonden wij net buiten de deur. Ik voelde op dat moment de hitte achter mij. Ik ben toen een aantal keer bang geweest dat ik zelf in de brand stond zo heet werd het. [5]
Bevindingen politie en getuigenverklaringen
Een proces-verbaal van bevindingen:
Op 8 november 2021 omstreeks 23.05 uur waren wij, verbalisanten, samen met de brandweer ter plaatse. Wij zagen hoge vlammen rondom chalet nummer [nummer] . Wij zagen dat de vlammen ter hoogte van de bomen achter het chalet kwamen. Ongeveer 20 meter hoog. Dat de wind ervoor zorgde dat de haag van de naastgelegen chalet bijna vlam vatte. Wij zagen dat buren met tuinslangen hun naast gelegen chalets nat probeerden te houden.
Het chalet naast degene die in brand stond betrof nummer [nummer] daarvan is de bewoner gewond geraakt. Hij moest nagekeken worden in de ambulance omdat hij te veel rook binnen had gekregen door het nat houden van zijn chalet. De ambulance wilde hem vervoeren naar het ziekenhuis. Dit chalet is niet in brand gegaan omdat de wind de goede kant op heeft gestaan. De afstand was enkele meters van de tuin rondom het chalet. [6]
Wij zagen groepjes personen staan. Wij hoorden dat twee van deze personen het volgende hadden gehoord:
  • [getuige 1] : Ik hoorde een vrouw schreeuwen: “Bel de politie, haal hem weg hier.”
  • [getuige 2] : Ik was in de tuin bezig toen ik een vrouw hoorde schreeuwen: “Bel de politie, haal hem hier weg”. Ik rook een benzinelucht. Ik hoorde vervolgens iemand rennen.
Een proces verbaal van verhoor getuige [getuige 3] :
Op 8 november 2021 was ik aanwezig in mijn chalet. Ik was naar een film aan het kijken in mijn chalet. Dit was tussen 22.45 en 23.00 uur. Ik hoorde door de film heen geschreeuw van buiten mijn chalet komen. Ik hoorde een vrouwenstem roepen: “Eikel, waarom doe je dit?”. Ik herkende de stem als die van [aangeefster] . [8]
Een proces-verbaal van bevindingen:
[getuige 4] vertelde mij het volgende; De avond van de brand had ze geschreeuw gehoord. Ze weet niet meer precies hoe laat dit was. Ze denkt dat het tussen 22.45 en 23.00 uur is geweest. Het raam van haar woning kijkt op de hemelkant uit waar [aangeefster] haar woning staat. Ze zag door het raam op een gegeven moment vuur. Ze is daar toen naar toe gelopen. Ze zag dat het chalet van [aangeefster] in de brand stond. [9] [getuige 4] had haar bij de brand verteld dat hij er die avond was en hoofdpijn had. Hij haar fiets had geleend om iets voor zijn hoofdpijn te halen. Hij was teruggekomen met twee gevulde frisdrankflessen. Deze had hij leeggegoten in haar woning. [aangeefster] heeft hem aan zijn rugzak naar buiten getrokken. Hij vuur naar binnen had gegooid en is weggegaan via de [naam] . Terwijl ze daar met [aangeefster] stond te praten een politieagent om het telefoonnummer van [aangeefster] vroeg. [aangeefster] zo overstuur was dat ze haar nummer niet kon opnoemen. [10]
Forensisch onderzoek
Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning:
Op 9 november 2021 kwamen wij voor forensisch onderzoek aan op de locatie [straat] [woonplaats] . Wij zagen dat het chalet zich bevond op een vrijstaand perceel achter op het chaletpark. [11]
Wij zagen dat nagenoeg het gehele chalet zwaar door vuur was aangetast.
Op de vloer, achter de voordeur, werd een indicatie door de brandhonden gegeven. Door ons werd een gesmolten restant van een petfles aangetroffen. De vloer werd door ons verder geschoond tot de laminaatvloer zichtbaar was. Op de laminaatvloer zagen wij een kenmerkende inbranding. Deze inbranding is passend bij een inbranding veroorzaakt door een vloeistofbrand. Het chalet bestaat uit een volledig houten constructie en inboedel. Dit betekent dat er een grote hoeveelheid zogenaamde brandlast aanwezig is. [12]
Door direct gevolg van de brand werd een naastgelegen chalet aangestraald door de hitte. Hierdoor ontstond schade aan houten gevelbeplating en het dak van het chalet.
Het volgende spoor, SIN : AAMT5199NL, spooromschrijving: Overige, pet-flesje, werd door ons veiliggesteld. [13]
NFI rapport van 3 december 2021:
SIN: AAMT5199NL
Conclusie: in het monster zijn vluchtige stoffen aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. [14]
Een proces-verbaal van bevindingen:
De achterste, zwarte muur op deze foto (nr. 3) betreft een verbrande muur van de achterburen. Dit chalet staat zeer dicht op het verbrande chalet, nummer [nummer] .
Op rechterzijde van de foto (nr. 4) is het aangrenzende chalet zichtbaar, welke door de brand
eveneens schade heeft op gelopen. [15]
De verklaring van verdachte ter terechtzitting
Het klopt dat ik op 8 november 2021 bij aangeefster was en dat ik benzine ben gaan halen. [16]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte de brand heeft gesticht. Hieronder zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot die conclusie komt.
Betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van aangeefster niet betrouwbaar zijn, omdat ze wisselend heeft verklaard over wat er gebeurd is. Bovendien had aangeefster, anders dan verdachte, volgens de verdediging een motief voor de brand: het opstrijken van verzekeringsgeld. De rechtbank ziet dit anders. Aangeefster heeft tegenover de verbalisant die haar aantrof bij het chalet en in haar aangifte alsook tegenover een buurvrouw in grote lijnen hetzelfde verklaard over de toedracht van de brand. Haar verklaringen zijn gedetailleerd over wat er gebeurd is (bijvoorbeeld over waar verdachte de flessen met benzine zou hebben neergezet en waar hij zou zijn begonnen met het gieten van de benzine). Dat aangeefster ten tijde van de brand een belang had bij het afbranden van haar chalet, is onvoldoende aannemelijk geworden. Tegenover de ontvangst van verzekeringsgeld, waarvan aangeefster bij de rechter-commissaris heeft gezegd dat zij niets uitgekeerd heeft gekregen, staat immers het verlies van haar woning en haar inboedel.
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en zal deze gebruiken voor het bewijs. De verklaringen van aangeefster worden bovendien ondersteund door ander bewijsmateriaal in het dossier, zoals de verklaringen van getuigen en het proces-verbaal van forensisch onderzoek.
De verklaring van verdachte (alternatief scenario)
Verdachte geeft in zijn verklaring een alternatief scenario over wat er gebeurd is op 8 november 2021. Hij erkent dat hij benzine is gaan halen, maar dat dit op verzoek van aangeefster was en dat hij bij terugkomst de fiets met benzineflessen, terwijl hij nog buiten stond, meteen aan aangeefster heeft overgedragen en vervolgens weg is gegaan naar de bushalte. Aangeefster zou volgens verdachte de benzine willen gebruiken voor een aggregaat om te besparen op haar elektriciteitskosten. De raadsvrouw heeft bepleit dat het scenario van verdachte ook beter past binnen de tijdlijn in het dossier. Verdachte heeft om 23:17 uur de bus op de Pekingdreef te Utrecht (volgens Google Maps circa 40 minuten lopen van het chalet van aangeefster) gepakt, terwijl hij dat lastig zou kunnen hebben gedaan als hij na zijn terugkomst van het tankstation (rond circa 22:40 uur) ook nog de woning is in geweest en de brand heeft aangestoken.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte echter niet aannemelijk geworden.
De verklaring van verdachte vindt geen steun in de bewijsmiddelen. Zo blijkt, behalve uit de verklaring van verdachte, nergens uit dat aangeefster een aggregaat in bezit zou hebben of zou willen gaan gebruiken. Bij het chalet van aangeefster is geen aggregaat aangetroffen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het argument dat het scenario van verdachte beter in de tijdlijn past, niet opgaat. Uit de camerabeelden van het tankstation en de 112-meldingen volgt dat de brand zeer kort na zijn terugkomst van het tankstation is ontstaan (vertrek tankstation 22:27 uur, pagina 37 en eerste 112-melding 22:52 uur, pagina 223 van het dossier). Verdachte heeft om 23.17 de bus bij de Pekingdreef gepakt, welke bushalte volgens Google Maps op ongeveer 40 minuten lopen van het chalet ligt.
Volgens aangeefster heeft verdachte na terugkomst vrijwel meteen de flessen leeggegooid, de brand ontstoken en het park via de achterkant verlaten. Dat heeft niet veel tijd in beslag hoeven nemen. Verdachte zou vervolgens in ongeveer 20 minuten bij de bushalte aangekomen moeten zijn. Verdachte heeft zelf verklaard dat hij de bus van 23:06 uur heeft gemist en een kwartier moest wachten op de volgende bus. In het scenario van verdachte moet hij dus sneller (in circa 25 minuten) naar de bushalte zijn gelopen dan de tijd die daarvoor volgens Google Maps (40 minuten) voor nodig is. Dit argument ondersteunt het scenario van verdachte dan ook onvoldoende.
De verklaring van aangeefster wordt daarentegen wel ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier. Twee omwonenden hebben haar immers horen roepen “haal hem hier weg” en een ander “eikel, waarom doe je dit?”. Dat duidt erop dat er iemand anders aanwezig was die iets gedaan heeft op het moment dat de brand ontstond.
Gelet op het voorgaande is het door verdachte geschetste scenario niet aannemelijk geworden. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de brand heeft aangestoken.
Gemeen gevaar voor goederen
Door de handelswijze van verdachte was gemeen gevaar voor het chalet van aangeefster en omliggende chalets te duchten. Door het met benzine in brand steken van een chalet was het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat er een zeer hevige brand kon ontstaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat een brand zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen. Het was dus voorzienbaar dat het chalet kon afbranden. Daarnaast is op de plattegrond en de foto’s in het dossier is te zien dat de chalets zeer dichtbij elkaar zijn gelegen en was het in dit geval ook voorzienbaar dat de brand kon overslaan naar de nabijgelegen chalets. Te meer nu uit het forensisch onderzoek volgt dat de chalets uit veel houten onderdelen bestonden.
Levensgevaar voor anderen
Met betrekking tot het ten laste gelegde levensgevaar voor een ander stelt de rechtbank voorop dat volgens vaste jurisprudentie vereist is dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de brandstichting in het concrete geval naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte en aangeefster zich net buiten het chalet bevonden op het moment dat de brand ontstond. Door het met vuur in aanraking brengen van een grote hoeveelheid benzine is het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat er onmiddellijk een grote en ongecontroleerde brand ontstaat. Zoals hiervoor overwogen is het daarnaast een feit van algemene bekendheid dat een brand een ongrijpbaar middel is dat zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen. Bij een brand kunnen niet alleen de vlammen, maar ook de rookontwikkeling al snel een levensbedreigende situatie opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank was er dus levensgevaar voor aangeefster te duchten, omdat zij zich vlak bij de brand bevond toen deze ontstond. Daarnaast blijkt uit het dossier ook dat de overige chalets zich dicht bij het chalet van aangeefster bevonden en dat er ook personen aanwezig waren ten tijde van de brand. Gelet op wat hiervoor is overwogen was het naar algemene ervaringsregels voorzienbaar dat de brand kon overslaan naar de andere chalets, waardoor er levensgevaar voor de personen in die chalets te duchten was.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de brand heeft gesticht en dat hierbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen was te duchten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 8 november 2021 te [woonplaats] , opzettelijk brand heeft gesticht in het chalet [nummer] gelegen aan de [adres] , door met dat opzet een brandende aansteker, althans open vuur in aanraking te brengen met benzine, die hij, verdachte, uit petflessen in dat chalet heeft leeggegoten, ten gevolge waarvan dat chalet geheel of gedeeltelijk is verbrand, en daarvan gemeen gevaar voor dat chalet en belendende chalets, en levensgevaar voor die [aangeefster] en de bewoners van die belendende chalets, te duchten was.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd.
In het bijzonder zal de rechtbank in plaats van “ [nummer] ” verbeterd lezen “ [nummer] ”. In het gehele dossier komt naar voren dat er een onjuist nummer in de tenlastelegging is opgenomen. Gelet op de stukken uit het dossier is geen twijfel mogelijk dat sprake is van een kennelijke verschrijving in de tenlastelegging.
Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN/OF MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte:
- te veroordelen tot een gevangenisstraf van vijf (5) jaren, met aftrek van het voorarrest;
- te gelasten dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege, nu verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat indien de rechtbank niet overgaat tot oplegging van een ongemaximeerde tbs-maatregel, aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38z van het Wetboek van Strafvordering dient te worden opgelegd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
In het kader van de strafmaat heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er een voornamelijk voorwaardelijke straf dient te worden opgelegd, zonder bijzondere voorwaarden. De verdediging heeft aangevoerd dat er over de mate van toerekening van verdachte niets kan worden gezegd, nu niet duidelijk is geworden hoe de bij verdachte geconstateerde problematiek heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde feit, en dus of er enig verband bestaat tussen de geconstateerde problematiek bij verdachte en het ten laste gelegde feit. Daarom kan ook niet geoordeeld worden dat een tbs-maatregel het recidiverisico kan terugdringen. De verdediging is van mening dat verdachte geen tbs-maatregel dient te worden opgelegd. Er is volgens de verdediging ook geen indicatie om behandeling in een verplicht kader op te leggen. Voor wat betreft behandeling in een ambulant kader, heeft verdachte zich bereid verklaard.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting in de woning van zijn ex-vriendin. Brandstichting is een zeer ernstig strafbaar feit. Verdachte heeft in dit geval niet alleen het leven van zijn ex-vriendin in gevaar gebracht, maar ook dat van omwonenden. Daarnaast is de woning van zijn ex-vriendin nagenoeg geheel afgebrand. Door het handelen van verdachte zijn veel persoonlijke bezittingen verloren gegaan. Ook is schade ontstaan aan twee naastgelegen chalets. Niet alleen voor aangeefster, maar ook voor buurtbewoners en anderen woonachtig op het chaletpark, moet de brand een zeer beangstigende ervaring zijn geweest.
Voor de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar de straffen die zijn opgelegd vergelijkbare zaken. Bij een brandstichting waarbij levensgevaar is ontstaan worden doorgaans onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd voor de duur van tussen de één en drie jaren.
Persoon van de verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 23 juni 2022, waaruit blijkt dat verdachte meermalen eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, waaronder jegens het slachtoffer in deze zaak. Dat weegt de rechtbank ten nadele van verdachte mee. Gelet op de ernst van het feit alsmede de persoon van verdachte is de rechtbank van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De maatregel terbeschikkingstelling (tbs)
De tbs-maatregel kan door de rechter worden opgelegd als is voldaan aan de in artikel 37a Sr gestelde voorwaarden. Eén van die voorwaarden houdt in dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Daarnaast dient het door de verdachte begane feit een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en dient de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Voor oplegging van de maatregel is voorts vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht.
De rechtbank heeft in dat kader, en met betrekking tot de persoon van verdachte in het algemeen, acht geslagen op de volgende stukken:
- een reclasseringsadvies van 2 mei 2022, opgemaakt door C.J.A. Hopstaken, reclasseringswerker;
- een Pro Justitia rapport van 14 april 2022, opgemaakt door M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog;
- een Pro Justitia rapport van 19 april 2022, opgemaakt door L.C. Laheij, psychiater.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen deskundigen Laheij, Willigenburg en Hopstaken ter terechtzitting op 8 september 2022 hebben verklaard.
Pro Justitia rapportages
De Pro Justitia rapportages van 19 april 2022 van Laheij en 14 april 2022 van Willigenburg houden – zakelijk weergegeven – de volgende conclusies en bevindingen in.
Betrokkene heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek van deskundigen. Hij was defensief en selectief in het beantwoorden van vragen en verleende niet alle vereiste toestemming om benodigde medische informatie op te vragen. Door beide deskundigen is – onder andere – geen inzicht verkregen in de medische gegevens en achtergrond van de drie psychiatrische opnames van betrokkene in het jaar voorafgaand aan de brandstichting.
Bij betrokkene is sprake van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, antisociale en borderline trekken, een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Ook zijn er aanwijzingen voor problematisch gebruik van cocaïne en amfetamine. Deze stoornissen zijn structureel aanwezig, en daarom waarschijnlijk ook ten tijde van de brandstichting. Of en in welke mate de persoonlijkheidsproblematiek, het eventuele gebruik van middelen en de mogelijke aanwezigheid van psychotische symptomen betrokkene op dat moment in zijn keuzevrijheid om te denken en te handelen heeft beïnvloed, is echter niet te duiden. Daarvoor worden drie redenen aangedragen: (i) er zijn onduidelijkheden in de diagnostiek bij betrokkene, (ii) het delictscenario is onduidelijk gebleven en (iii) het ten laste gelegde, indien bewezen, kan door betrokkene zowel instrumenteel zijn ingezet alsook voortkomen uit de geconstateerde stoornissen.
Omdat niet kan worden vastgesteld of en in welke mate de persoonlijkheidsproblematiek van betrokkene heeft doorgewerkt in de aan betrokkene verweten brandstichting, kan geen op de pathologie van betrokkene toegespitste risicotaxatie worden gegeven. Een meer algemene risicotaxatie op geweldsrecidive laat volgens Laheij zien dat er op de kortere termijn een laag risico is, maar op langere termijn rekening moet worden gehouden met een hoog risico op een geweldsrecidive. Ter terechtzitting heeft Laheij toegelicht dat zij met een laag risico op kortere termijn doelt op de huidige detentiesituatie van betrokkene. De detentie werkt stabiliserend en niet te verwachten valt dat hij in een dergelijke setting recidiveert. Wanneer betrokkene op vrije voeten komt, acht zij aannemelijk dat het recidiverisico toe zal nemen naar hoog. Willigenburg concludeert in haar rapport dat er veel historische risicofactoren zijn en dat er, buiten detentie, weinig beschermende factoren in het leven van betrokkene aanwezig zijn.
De deskundigen onthouden zich van een interventieadvies.
Reclasseringsadvies
Ook reclasseringswerker Hopstaken onthoudt zich van een advies of interventie of toezicht nodig is. In haar onderzoek zijn er onvoldoende handvatten naar voren gekomen om een adequaat plan van aanpak op te kunnen stellen. Hopstaken spreekt in haar rapport, bij een bewezenverklaring van deze brandstichting en gelet op de eerdere veroordelingen van verdachte, van een delictpatroon, waarin er meerdere delicten zijn gepleegd ten aanzien van hetzelfde slachtoffer en in de relationele sfeer. Zij komt, evenals de Pro Justitia rapporteurs, tot de inschatting van een hoog risico op geweldsrecidive.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank neemt de conclusies van Laheij en Willigenburg over en maakt die tot de hare. Dat betekent dat is voldaan aan de wettelijke eisen voor oplegging van een tbs-maatregel. Uit de rapportages maakt de rechtbank op dat bij verdachte sprake was een ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van de brandstichting en dat er hoog recidive risico is op geweldsdelicten. Daarmee is de algemene veiligheid van personen en goederen in het geding.
Een tbs-maatregel met dwangverpleging is echter zeer ingrijpend voor verdachte en is de meest verstrekkende maatregel die ons strafrecht kent. Daarom acht de rechtbank het ook van belang dat het aannemelijk is dat er enig verband bestaat tussen – kort gezegd – de stoornis en de brandstichting, omdat de last tot terbeschikkingstelling immers wordt opgelegd naar aanleiding van een begaan strafbaar feit. Op dit moment kan niet worden beoordeeld of en in welke mate de bij verdachte aanwezige, en nog niet eenduidig gediagnosticeerde, (persoonlijkheids)problematiek heeft doorgewerkt in de brandstichting. Hoewel die doorwerking geen wettelijk vereiste is, speelt in deze zaak dat de brandstichting ook evengoed instrumenteel kan zijn ingezet door verdachte. In dat geval zou in het geheel geen sprake zijn van doorwerking van de persoonlijkheidsproblematiek in de (keuze om over te gaan tot) brandstichting. In de afweging van de rechtbank om al dan niet over te gaan tot het opleggen van een tbs-maatregel heeft bovendien meegewogen dat verdachte nog niet eerder een behandeling van verdachtes (persoonlijkheids- of gedrags)problematiek in een verplicht strafrechtelijk kader heeft plaatsgevonden. Het reikt naar het oordeel van de rechtbank daarom te ver om op dit moment en tegen de achtergrond van de inhoud van de Pro Justitia rapportages over te gaan tot oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM)
De rechtbank maakt zich wel zorgen over het gevaar voor herhaling van geweldsdelicten bij verdachte. Verdachte is eerder op 18 augustus 2015 veroordeeld voor de mishandeling van zijn moeder en een poging tot doodslag van aangeefster in deze zaak, destijds zijn vriendin. Die zaak is inmiddels onherroepelijk. Op 2 april 2021 is verdachte in eerste aanleg veroordeeld voor de mishandeling van aangeefster. Die zaak is nog niet onherroepelijk. Nu wordt verdachte opnieuw veroordeeld voor een ernstig delict waarbij zijn ex-vriendin het slachtoffer is. De reclassering spreekt in dat kader van een delictpatroon van geweldsdelicten in de relationele sfeer.
Uit de deskundigenrapportages blijkt verder dat verdachte in het jaar voorafgaand aan de brandstichting driemaal opgenomen is geweest met een psychose. Hoewel er een relatie met het middelengebruik van verdachte lijkt te zijn, tast de rechtbank te veel in het duister om die opnames goed te kunnen duiden in het licht van deze strafzaak. Verdachte heeft immers geen toestemming gegeven aan de Pro Justitia rapporteurs voor het delen van de medische gegevens over die opnames.
Het hoge risico op geweldsrecidive en de bij verdachte aanwezige serieuze persoonlijkheidsproblematiek maakt dat er naar het oordeel van de rechtbank een vorm van behandeling en toezicht nodig is. Welke vorm van behandeling en toezicht dat moet zijn valt – als gezegd – op dit moment niet goed te beoordelen. Die beoordeling kan echter ook op een later moment gemaakt worden in het kader een tenuitvoerlegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van die maatregel is voldaan. De verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan brandstichting met levensgevaar. Dat is een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen en daarop is naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer gesteld. Ook wordt aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. Tot slot is de maatregel naar het oordeel van de rechtbank in het belang van de bescherming van anderen, waaronder aangeefster.
De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de maatregel, en indien nodig onder welke voorwaarden, zal in de laatste fase van de detentie en eventuele voorwaardelijke invrijheidstelling plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.
Conclusie ten aanzien van de op te leggen straf en maatregel
Hiervoor is al overwogen dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de twee en drie jaren in beginsel gerechtvaardigd is, gelet op de ernst van het feit. Mede gelet op de op te leggen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel, die eveneens als ingrijpend door verdachte ervaren kan worden, acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee (2) jaren passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Daarnaast zal aan verdachte de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 38z Wetboek van Strafrecht worden opgelegd.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 38z en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Oplegging maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperking op grond van 38z Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom, voorzitter, mrs. J.A. Spee en N.P.J. Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. R.S. Wijkstra en A. Opsteyn, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 september 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 november 2021 te [woonplaats] ,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan de woning / het chalet [nummer] gelegen aan de [adres]
,
door met dat opzet
nadat hij de deur op slot had gedraaid en/of hij, verdachte, zich met [aangeefster] in die
woning/dat chalet bevond,
een brandende aansteker, althans open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans een
brandbare (vloei)stof, die hij, verdachte, uit petflessen in die woning / dat chalet heeft
leeggegoten, ten gevolge waarvan die woning /dat chalet geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk
geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor die woning / dat chalet en/of (een)
belendende woning(en) / chalet(s), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor die [aangeefster] en/of de bewoners van die belendende woning(en) / chalet(s),
in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor
die bewoners van die belendende woning(en) / chalet(s), in elk geval gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2021354750, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 246. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] van 9 november 2021, pagina 28.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] van 9 november 2021, pagina 29.
4.Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] van 9 november 2021, pagina 30.
5.Een proces-verbaal van aangifte van [aangeefster] van 9 november 2021, pagina 30.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2021, pagina 22.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2021, pagina 23.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] van 13 november 2021, pagina 53.
9.Een proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2021, pagina 87.
10.Een proces-verbaal van bevindingen van 23 november 2021, pagina 88.
11.Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning van 20 november 2021, pagina 110.
12.Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning van 20 november 2021, pagina 112.
13.Een proces-verbaal forensisch onderzoek woning van 20 november 2021, pagina 113 met fotobijlage pagina 116 tot en met 125.
14.Een geschrift, te weten een NFI-rapport opgemaakt door ing. J. Dogger, NFI-deskundig chemisch brandonderzoek, op 3 december 2021, pagina 131.
15.Een proces-verbaal van bevindingen van 13 november 2021, pagina 64.
16.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 8 september 2022.