ECLI:NL:RBMNE:2022:3916

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/1849
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen op basis van gezamenlijke huishouding na overlijden partner

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een alleenstaande man, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de herziening van zijn AOW-pensioen. Eiser ontving aanvankelijk een AOW-alleenstaandenpensioen na het overlijden van zijn partner in 2015. Echter, na zijn verhuizing naar het adres van betrokkene, heeft de SVB besloten dat eiser sinds juni 2020 een gezamenlijke huishouding voert met betrokkene, wat leidde tot de omzetting van zijn pensioen naar een AOW-gehuwdenpensioen. De SVB vorderde ook een bedrag van € 6.436,44 terug over een periode van 16 maanden.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en stelde dat hij op zakelijke basis de woning onderhuurde en dat er geen sprake was van financiële verstrengeling of gezamenlijke huishoudelijke taken. De rechtbank heeft de zaak op 5 september 2022 behandeld en de argumenten van beide partijen gehoord. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de gezamenlijke huishouding, gebaseerd op de criteria van huisvesting en zorg. Eiser en betrokkene woonden op hetzelfde adres en er was sprake van wederzijdse zorg en financiële verstrengeling, wat de conclusie van de SVB ondersteunde.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de herziening van het AOW-pensioen met terugwerkende kracht gerechtvaardigd was, maar heeft de terugwerkende kracht beperkt tot 12 maanden in plaats van 16 maanden, gezien de bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de coronacrisis. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1849

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Inleiding

1. Het AOW [1] -pensioen van eiser is na het overlijden van zijn partner op 18 augustus 2015 gewijzigd naar de norm voor een alleenstaande. Op enig moment is hij verhuisd naar het adres waar ook mevrouw [betrokkene] (hierna: betrokkene) woont.
2. Verweerder heeft met het besluit van 16 november 2021 (het primaire besluit) beslist dat eisers AOW-alleenstaandenpensioen per juli 2020 weer wordt omgezet naar een AOW-gehuwdenpensioen. De reden is dat eiser sinds juni 2020 een gezamenlijke huishouding zou voeren met betrokkene. [2] Ook heeft verweerder een bedrag van € 6.436,44 teruggevorderd over de periode juli 2020 tot en met oktober 2021. Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
3. Naar aanleiding van eisers bezwaar heeft verweerder de beslissing opnieuw bekeken. Met het besluit van 4 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder wederom een gezamenlijke huishouding aangenomen. De mate waarin de herziening teruggaat in de tijd is echter gematigd. De uitkering is omgezet naar een gehuwdenpensioen vanaf november 2020. De terugvordering is hierdoor verlaagd vastgesteld op bruto € 4.822,04.
4. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van verweerder.

Inhoud bestreden besluit (in essentie weergegeven)

5. Verweerder stelt dat eiser vanaf juni 2020 een gezamenlijke huishouding voert met betrokkene. Verweerder beoordeelt aan de hand van twee hoofdcriteria of er sprake is van een gezamenlijke huishouding, namelijk het huisvestingscriterium en zorgcriterium. De reden van de gezamenlijke huishouding doet er niet toe: het kan gaan om vriendschap, praktische redenen of economische redenen.
6. Aan het huisvestingscriterium wordt volgens verweerder voldaan, omdat eiser op hetzelfde adres als betrokkene woont en het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
7. Ook wordt volgens verweerder aan het zorgcriterium voldaan. Verweerder heeft een deel van de verklaring van eiser en betrokkene weergegeven en aan de hand hiervan beargumenteerd dat sprake is van financiële verstrengeling, gezamenlijke huishoudelijke taken/ klusjes, wederzijdse zorg en gezamenlijke activiteiten. Weliswaar heeft eiser achteraf bepaalde dingen ontkend of genuanceerd, maar dit maakt het standpunt van verweerder niet anders.
8. Als de gezamenlijke huishouding zuiver zakelijk van aard is, dan is sprake van een commerciële relatie en wijzigt het recht op AOW niet. Maar dat is hier volgens verweerder niet aan de orde. Zelfs als eiser wordt gevolgd in de achteraf gegeven wijzigingen, dan nog maken alle aspecten tezamen dat geen sprake is van een zuiver zakelijke relatie. Diverse financiële bijdragen zijn nergens vastgelegd en er is sprake van allerlei gezamenlijke activiteiten.
9. Verweerder heeft de terugwerkende kracht van de herziening wat beperkt, maar ziet geen dringende redenen om helemaal af te zien van terugwerkende kracht. Eiser heeft immers onvolledige informatie verstrekt. Wel komt verweerder enigszins tegemoet, vanwege het late controleonderzoek. De terugwerkende kracht wordt beperkt met 4 maanden, van 16 maanden naar 12 maanden.

Beroepsgronden van eiser (in essentie weergegeven)

10. Eiser stelt dat hij op zakelijke basis de woning onderhuurt. Hij heeft een huurcontract gedownload van de website van verweerder en dit opgestuurd. Het is dus onjuist dat verweerder onvolledig zou zijn geïnformeerd.
11. Ook vindt eiser dat niet of nauwelijks sprake is van financiële verstrengeling. Eiser betaalt weliswaar het huurbedrag aan betrokkene, maar zij maakt het vervolgens over aan de heer [A] . Betrokkene heeft hier dus zelf geen financieel voordeel aan. De heer [A] is de zoon van betrokkene. Hij heeft destijds gevraagd of eiser in de woning wilde gaan wonen, om hem te kunnen informeren mocht het niet goed gaan met zijn moeders gezondheid (vanwege de coronacrisis). Verder heeft eiser niet de helft van de kookplaat betaald, maar een klein deel. Daarbij heeft betrokkene, behoudens een enkel gezamenlijk uitstapje en bezoeken aan de klaverjasvereniging, niet in eisers auto gezeten. In de woning is interactieve tv, zodat eiser apart boven tv kan kijken. Hier betaalt hij alleen de meerprijs van.
12. De door verweerder gestelde wederzijdse zorg en huishoudelijke taken liggen genuanceerder. Eiser haalde vanwege de coronamaatregelen weleens boodschappen voor betrokkene, omdat het advies van de regering was om zoveel mogelijk binnen te blijven. Hij bewaarde dan het bonnetje en verrekende dit met betrokkene. Eiser was 1,5 jaar met haar in de woning, daardoor aten ze een enkele keer samen. Dat wil zeggen: van de 21 maaltijden per week (3 per dag), waren maar ongeveer 6 maaltijden per week gezamenlijk. Eiser strijkt zijn eigen kleding. Verder heeft eiser als vrijwilliger belastingaangiften gedaan en vindt hij het logisch om dit ook voor betrokkene te doen. Eiser heeft een longaandoening waardoor hij niet of nauwelijks klusjes kan doen. Toen eiser corona kreeg is hij alleen naar [zorginstelling 1] gebracht en heeft hij alleen gerevalideerd in het [zorginstelling 2] . Betrokkene heeft hem niet verzorgd. Eiser betwist dat hij de honden van betrokkenen verzorgt. Hij doet soms de deur open voor de honden, en hij geeft ze eten.
13. Al met al vindt eiser de conclusie van verweerder dat sprake zou zijn van een gezamenlijke huishouding erg onredelijk. Eiser benadrukt dat hij een eigen privérekening heeft, een eigen inboedelverzekering, een eigen ziektekostenverzekering, een eigen aansprakelijkheidsverzekering, een eigen reiskostenverzekering en een eigen autoverzekering.

Beoordeling door de rechtbank

14. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht een gezamenlijke huishouding heeft aangenomen. Hierbij is van belang of aan het huisvestingscriterium en zorgcriterium is voldaan. Ook ligt voor of de herziening (met 12 maanden terugwerkende kracht) stand kan houden.
Gezamenlijke huishouding
15. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding als twee personen het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. [3] De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding moet worden beantwoord aan de hand van objectieve factoren. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang. [4]
16. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser vanaf 5 juni 2020 in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven op het adres waar ook betrokkene woont. Ook is niet in geschil dat eiser zelf daadwerkelijk op dit adres woont en hier zijn hoofdverblijf heeft. Om deze reden is aan het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding voldaan.
17. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Als van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle (over betrokkenen gebleken) feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan. [5]
18. De rechtbank overweegt dat het gespreksverslag van 9 september 2021 is ondertekend door eiser. Dit geldt ook voor de checklist van 9 september 2021. Om deze reden mag van deze stukken worden uitgegaan. Daarnaast heeft eiser in het beroepschrift verder uitleg gegeven over de situatie.
19. Als het gaat om de financiën dan komt uit deze stukken naar voren dat eiser € 400,- voor de huur betaalt aan betrokkene en dat zij dit bedrag daarna overmaakt aan haar zoon. Eiser vindt het huurbedrag niet veel en doet daarom af en toe boodschappen voor betrokkene en hemzelf. Ook draagt eiser soms bij aan onvoorziene uitgaven, of als de kosten voor stroom hoger uitvallen. Verder staat op pagina 4 van de checklist dat eiser de koelkast heeft betaald (op de eerste verdieping, waar betrokkene volgens het gespreksverslag ook gebruik van maakt) en dat als iets kapot zou gaan, de kosten daarvan gezamenlijk worden gedragen. [6] In de handhavingsrapportage van 6 juli 2021 staat dat eiser uit eigen beweging heeft meegedeeld dat hij maandelijks € 100,- aan betrokkene geeft. [7] Verder is er een internetaansluiting (ofwel interactieve tv) waar eiser ook weleens aan meebetaalt. Daarnaast heeft eiser financieel bijgedragen aan de kookplaat en betaalt hij mee aan de gemeentelijke belastingen.
20. Over de wederzijdse zorg en gezamenlijke activiteiten komt uit genoemde stukken naar voren dat eiser en betrokkene soms samen eten (eiser schrijft ongeveer 6 keer per week), hij haar af en toe in de avond ergens heen brengt en ze soms samen in de tuin zitten. Ook doet eiser voor betrokkene de belastingaangifte, soms de boodschappen en een enkele keer kookt hij voor haar. De gedeelde ruimten in het huis houden zij samen schoon. Op pagina 5 van de checklist is vermeld dat eiser strijkt en betrokkene de was doet. Verder geeft eiser de honden eten en kaarten zij gezamenlijk op woensdagmiddag bij de klaverjasvereniging.
21. De rechtbank overweegt dat uit al deze gegevens tezamen (zie onderdelen 18, 19 en 20) volgt dat er een dusdanige financiële verstrengeling en wederzijdse zorg is dat ook aan het zorgcriterium is voldaan. Daarbij blijkt uit de wederzijdse zorg en gezamenlijke activiteiten dat de gezamenlijke huishouding niet zuiver zakelijk van aard is. Hoewel de omstandigheden en redenen die eiser geeft voor het gaan wonen op het adres van betrokkene, waaronder de coronacrisis, invoelbaar zijn geldt dat deze niet van belang zijn voor het vaststellen van een gezamenlijke huishouding. De rechtbank ziet dat eiser altijd eerlijk en te goeder trouw heeft verklaard en begrijpt dat hij in een moeilijke positie verkeert vanwege zijn medische situatie. Desondanks is verweerder juridisch gezien, op basis van alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, terecht uitgegaan van een gezamenlijke huishouding.
Herziening met terugwerkende kracht
22. Het ouderdomspensioen wordt ingetrokken of herzien als de belanghebbende hier niet meer voor in aanmerking komt, dan wel voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt. [8] Een reden voor intrekking of herziening kan zijn gelegen in het niet, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, meedelen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of de hoogte van de uitkering. [9]
23. De uitkering moet in beginsel worden herzien of ingetrokken met volledig terugwerkende kracht. Als de uitkeringsgerechtigde niet alle verplichtingen is nagekomen en/ of heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is betaald, dan kan alleen in het geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening worden afgezien. [10] Hierbij gaat het erom of de bijzondere omstandigheden van het geval maken dat herziening met volledig terugwerkende kracht onevenredig is. Bij het beoordelen van de evenredigheid is van belang in welke mate verweerder een verwijt is te maken en in hoeverre eiser een verwijt is te maken.
24. Eiser heeft bij het eerste onderzoek (gedingstuk B3) weliswaar kenbaar gemaakt dat hij een deel van de woning onderhuurde tegen een bedrag van € 400,- per maand, maar hij heeft bij vraag 3 niet de andere financiële bijdragen vermeld. Ook is bij vraag 4 niets aangekruist over de wederzijdse zorg, terwijl hier wel sprake van is (zie onder 20). De rechtbank overweegt dat eiser geen volledige openheid heeft gegeven over alle van belang zijnde gegevens. Hij heeft dus niet aan alle verplichtingen voldaan. Dit betekent dat verweerder terecht is overgegaan tot herziening van het AOW-pensioen met terugwerkende kracht. Alleen in geval van dringende redenen is verweerder op basis van het vijfde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Volgens vaste jurisprudentie [11] doen dringende reden om af te zien van terugvordering zich alleen voor als de terugvordering voor eiser onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. Dat is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank volgt dan ook het standpunt van verweerder dat vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval (met name de coronacrisis) het onderzoek laat heeft plaatsgevonden en dat dit niet volledig voor risico van eiser mag komen. Een beperking van de terugwerkende kracht met vier maanden acht de rechtbank daarom redelijk. De beroepsgrond slaagt niet. Het bestreden besluit kan standhouden.

Conclusie en gevolgen

25. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt.
26. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet
2.Artikel 1, derde lid, van de AOW.
3.Artikel 1, vierde lid, van de AOW.
4.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1380 r.o. 4.3.
5.Uitspraak van de Raad van 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1380 r.o. 4.5.
6.Zie gedingstuk B 6.13
7.Zie gedingstuk B 6.8.
8.Artikel 17, eerste lid, van de AOW.
9.Artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a van de AOW j.o. artikel 49 van de AOW.
10.Beleidsregel SB1078.
11.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2934.