ECLI:NL:RBMNE:2022:3917

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 oktober 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
UTR 22/2334
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van AOW-pensioen naar gehuwdenpensioen wegens gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande AOW-gerechtigde, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres ontving aanvankelijk een AOW-uitkering voor alleenstaanden, maar na het samenwonen met betrokkene, heeft de Sociale Verzekeringsbank besloten om haar uitkering om te zetten naar een AOW-gehuwdenpensioen. Dit besluit was gebaseerd op de veronderstelling dat eiseres sinds 5 juni 2020 een gezamenlijke huishouding voerde met betrokkene. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat leidde tot een herziening van de terugvordering van de uitkering.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er aan de criteria voor een gezamenlijke huishouding was voldaan. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, die stelde dat er geen gezamenlijke huishouding was en dat de bewijslast niet was nageleefd, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de Sociale Verzekeringsbank terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, gebaseerd op de feitelijke omstandigheden, zoals het samenwonen, de financiële verstrengeling en de wederzijdse zorg tussen eiseres en betrokkene.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de herziening van de AOW-uitkering met terugwerkende kracht gerechtvaardigd was, hoewel de terugwerkende kracht werd beperkt tot 12 maanden in plaats van 16 maanden, gezien de omstandigheden van de coronacrisis. Eiseres kreeg geen gelijk in haar beroep en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de Sociale Verzekeringsbank standhield. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2334

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J.P. Liefting),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (verweerder)

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Inleiding

1. Eiseres heeft in eerste instantie een AOW [1] -uitkering naar de norm voor een alleenstaande ontvangen. De heer [betrokkene] (hierna: betrokkene) is op enig moment bij haar op hetzelfde adres komen wonen.
2. Verweerder heeft met het besluit van 16 november 2021 (het primaire besluit) beslist dat eiseres haar AOW-alleenstaandenpensioen per juli 2020 wordt omgezet naar een AOW-gehuwdenpensioen. De reden is dat eiseres sinds 5 juni 2020 een gezamenlijke huishouding zou voeren met betrokkene. Ook heeft verweerder een bedrag van € 6.704,60 teruggevorderd over de periode juli 2020 tot en met oktober 2021. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
3. Naar aanleiding van het bezwaar heeft verweerder de beslissing opnieuw bekeken. Met het besluit van 4 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder wederom een gezamenlijke huishouding aangenomen. De mate waarin de herziening teruggaat in de tijd is echter gematigd. De uitkering is omgezet naar een gehuwdenpensioen vanaf november 2020. De terugvordering is hierdoor verlaagd vastgesteld op bruto € 5.066,18.
4. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Inhoud bestreden besluit (in essentie weergegeven)

5. Verweerder stelt dat eiseres vanaf juni 2020 een gezamenlijke huishouding voert met betrokkene. Verweerder beoordeelt aan de hand van twee hoofdcriteria of er sprake is van een gezamenlijke huishouding, namelijk het huisvestingscriterium en zorgcriterium. De reden van de gezamenlijke huishouding doet er niet toe: het kan gaan om vriendschap, praktische redenen of economische redenen.
6. Aan het huisvestingscriterium wordt volgens verweerder voldaan, omdat eiseres op hetzelfde adres als betrokkene woont en het hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
7. Ook wordt volgens verweerder aan het zorgcriterium voldaan. Verweerder heeft een deel van de verklaring van eiseres en betrokkene weergegeven en aan de hand hiervan beargumenteerd dat sprake is van financiële verstrengeling, gezamenlijke huishoudelijke taken/ klusjes, wederzijdse zorg en gezamenlijke activiteiten. Weliswaar heeft eiseres achteraf bepaalde dingen ontkend of genuanceerd, maar dit maakt het standpunt van verweerder niet anders.
8. Als de gezamenlijke huishouding zuiver zakelijk van aard is, dan is sprake van een commerciële relatie en wijzigt het recht op AOW niet. Maar dat is hier volgens verweerder niet aan de orde. Zelfs als eiseres wordt gevolgd in de achteraf gegeven wijzigingen, dan nog maken alle aspecten tezamen dat geen sprake is van een zuiver zakelijke relatie. Diverse financiële bijdragen zijn nergens vastgelegd en er is sprake van allerlei gezamenlijke activiteiten.
9. Verweerder heeft de terugwerkende kracht van de herziening wat beperkt maar ziet geen dringende redenen om helemaal af te zien van terugwerkende kracht. Eiseres heeft immers onvolledige informatie verstrekt. Wel komt verweerder enigszins tegemoet, vanwege het late controleonderzoek. De terugwerkende kracht wordt beperkt met 4 maanden, van 16 maanden naar 12 maanden.

Beroepsgronden van eiseres (in essentie weergegeven)

10. Eiseres stelt dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Verweerder gaat hier ten onrechte vanuit en voldoet bovendien niet aan de regels voor de bewijslast hierover. In het geval van een belastend besluit rust de bewijslast op verweerder. [2] Verweerder heeft hier niet aan voldaan, omdat bepaalde zaken alleen worden gesteld maar niet (met bewijs) onderbouwd. De onderzoeken van 9 september 2021 en 14 oktober 2021 waar verweerder naar verwijst bevatten verklaringen, maar die zijn verdraaid.
11. Verder heeft eiseres zelf aannemelijk gemaakt dat geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Ook heeft zij de beweringen van verweerder gemotiveerd weerlegd. Concreet klopt bijvoorbeeld niet dat eiseres en betrokkene regelmatig samen koken en eten, want dit komt zelden voor. De oorzaak dat beiden een enkele keer op hetzelfde tijdstip wilden koken en/of eten is gelegen in de angst corona op te lopen, waardoor ze veel thuis waren. Weliswaar heeft betrokkene eiseres geholpen bij de belastingaangifte, maar dit komt doordat eiseres dat als hoogbejaarde vrouw niet zelf kan. Bovendien is deze omstandigheid geen bewijs van een gezamenlijke huishouding, want betrokkene had ook kunnen helpen als hij elders zou wonen.
12. Daarnaast is eiseres niet in staat de openstaande vordering te voldoen. De ontvangen AOW-uitkering is opgegaan aan de dagelijkse vaste lasten. Eiseres heeft aan al haar verplichtingen voldaan door een huurcontract op te stellen en de woning in twee ‘aparte’ delen te verdelen. Eiseres kon dan ook niet weten dat zij ten onrechte te veel AOW-uitkering ontving (wat zij ook betwist). Er zijn dus in ieder geval dringende redenen om van herziening met terugwerkende kracht af te zien.
13. Naar aanleiding van het verweerschrift heeft eiseres op 18 juli 2022 nog een verklaring overgelegd, waarin zij ingaat op de feitelijke situatie rondom de coronacrisis en de redenen om de woning te delen.

Beoordeling door de rechtbank

14. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht een gezamenlijke huishouding heeft aangenomen. Hierbij is van belang of aan het huisvestingscriterium en zorgcriterium is voldaan. Ook ligt voor of de herziening (met 12 maanden terugwerkende kracht) stand kan houden.
Gezamenlijke huishouding
15. De herziening en terugvordering zijn belastende besluiten. De bewijslast rust daarom (in eerste instantie) op verweerder. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding als twee personen het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. [3] De vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding moet worden beantwoord aan de hand van objectieve factoren. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang. [4]
16. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene vanaf 5 juni 2020 in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven op het adres van eiseres. Ook is niet in geschil dat zij beiden daadwerkelijk op dit adres wonen en hier het hoofdverblijf hebben. Om deze reden is aan het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding voldaan.
17. Het tweede criterium waaraan moet zijn voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Als van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle (over betrokkenen gebleken) feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan. [5]
18. De rechtbank overweegt dat de checklist van 14 oktober 2021 is ondertekend door eiseres zelf. Om deze reden mag van de juistheid worden uitgegaan. Ook is een gespreksverslag van een gesprek met betrokkene, naar aanleiding van het huisbezoek van 9 september 2021. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat verweerder zijn besluit niet op de checklist/het gespreksverslag heeft mogen baseren.
19. Als het gaat om de financiën, dan komt uit de stukken naar voren dat betrokkene € 400,- voor de huur betaalt aan eiseres en dat zij dit bedrag daarna overmaakt aan haar zoon. Betrokkene vindt dit bedrag niet veel en doet daarom af en toe boodschappen voor hemzelf en eiseres. Ook heeft hij meebetaald aan een kookplaat. Verder heeft betrokkene volgens het gespreksverslag uit zichzelf meegedeeld dat hij € 100,- per maand contant aan eiseres betaalt (eiseres ziet dit meer als een verrekening als zij bijvoorbeeld boodschappen heeft gehaald). Daarnaast staat in het gespreksverslag dat betrokkene weleens gebruik maakt van de auto van eiseres. In de checklist is nog opgenomen dat als de energierekening hoger uitvalt, eiseres een vergoeding krijgt. De internetaansluiting wordt volgens de verklaring op de lijst door eiseres betaalt, maar door beiden gebruikt.
20. Over de wederzijdse zorg en gezamenlijke activiteiten komt in de checklist onder meer naar voren, dat eiseres en betrokkene soms samen eten (hooguit 2 keer per week) en koffiedrinken. Ook kaarten ze samen en volgen ze gezamenlijk therapie vanwege de doorgemaakte coronabesmetting. Verder doet betrokkene volgens de checklist de belastingaangifte van eiseres. Daarnaast is opgenomen dat de hulp van eiseres de huishoudelijke werkzaamheden doet in de hele woning, ook in de ruimte van betrokkene. Eiseres heeft verklaard dat zij voor beiden wast en betrokkene de strijk doet. Betrokkene zou handig zijn in klusjes rond het huis en de tuin wordt volgens de checklist gezamenlijk onderhouden. De hondjes worden gezamenlijk verzorgd.
21. De rechtbank overweegt dat uit al deze gegevens tezamen (zie onderdelen 18, 19 en 20) volgt dat er een dusdanige financiële verstrengeling en wederzijdse zorg is dat ook aan het zorgcriterium is voldaan. Daarbij blijkt uit de wederzijdse zorg en gezamenlijke activiteiten dat de gezamenlijke huishouding niet zuiver zakelijk van aard is. De latere nuanceringen en ontkenningen doen niet af aan hetgeen op zichzelf al uit de door eiseres ondertekende checklist blijkt. De rechtbank ziet dat eiseres altijd eerlijk en te goeder trouw heeft verklaard en begrijpt dat zij, mede vanwege de zorgwekkende medische situatie van betrokkene, in een onzekere positie verkeert. Desondanks is verweerder juridisch gezien, op basis van alle omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, terecht uitgegaan van een gezamenlijke huishouding.
Herziening met terugwerkende kracht
22. Het ouderdomspensioen wordt ingetrokken of herzien als de belanghebbende hier niet meer voor in aanmerking komt, dan wel voor een hoger of lager ouderdomspensioen in aanmerking komt. [6] Een reden voor intrekking of herziening kan zijn gelegen in het niet, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, meedelen van alle feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of de hoogte van de uitkering. [7]
23. De uitkering moet in beginsel worden herzien of ingetrokken met volledig terugwerkende kracht. Als de uitkeringsgerechtigde niet alle verplichtingen is nagekomen en/ of heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is betaald, dan kan alleen in het geval van dringende redenen geheel of gedeeltelijk van herziening worden afgezien. [8] Hierbij gaat het erom of de bijzondere omstandigheden van het geval maken dat herziening met volledig terugwerkende kracht onevenredig is. Bij het beoordelen van de evenredigheid is van belang in welke mate verweerder een verwijt is te maken en in hoeverre eiseres een verwijt is te maken.
24. Eiseres heeft bij het eerste onderzoek (naar aanleiding van het komen inwonen van betrokkene) kenbaar gemaakt dat sprake was van onderverhuur van de bovenverdieping (gedingstuk B4). Zij is echter niet volledig open geweest over alle relevante gegevens. Zo is bij wederzijdse zorg (onderdeel 4 formulier) als toelichting gegeven:
“ik verhuur alleen de bovenverdieping.”De rechtbank overweegt dat eiseres geen volledige openheid heeft gegeven over alle van belang zijnde gegevens. Zij heeft dus niet aan alle verplichtingen voldaan. Dit betekent dat verweerder terecht is overgegaan tot herziening van het AOW-pensioen met terugwerkende kracht. Alleen in geval van dringende redenen is verweerder op basis van het vijfde lid van artikel 24 van de AOW bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Volgens vaste jurisprudentie [9] doen dringende reden om af te zien van terugvordering zich alleen voor als de terugvordering voor eiser onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft. Dat is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank volgt dan ook het standpunt van verweerder dat vanwege de bijzondere omstandigheden van het geval (met name de coronacrisis) het onderzoek laat heeft plaatsgevonden en dat dit niet volledig voor risico van eiser mag komen. Een beperking van de terugwerkende kracht met vier maanden acht de rechtbank daarom redelijk. De beroepsgrond slaagt niet. Het bestreden besluit kan standhouden.

Gestelde betalingsonmacht

25. Tot slot heeft eiseres nog een beroep gedaan op betalingsonmacht. Uit het besluit van 4 april 2022 (gedingstuk B19.10) volgt echter dat eiseres aan verweerder niet een ander betalingsvoorstel heeft gedaan en dat zij de betalingsregeling heeft bevestigd zoals vermeld. De beroepsgrond slaagt niet. Wel heeft verweerder ter zitting toegezegd dat bij de invordering en snelheid van de terugbetaling rekening zal worden gehouden met de draagkracht van eiseres.

Conclusie en gevolgen

26. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
27. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Lenstra, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet
2.Eiseres wijst op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 1, vierde lid, van de AOW.
4.Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1380 r.o. 4.3.
5.Uitspraak van de Raad van 2 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1380 r.o. 4.5.
6.Artikel 17, eerste lid, van de AOW.
7.Artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder a van de AOW j.o. artikel 49 van de AOW.
8.Beleidsregel SB1078.
9.Zie onder meer de uitspraak van de Raad van 22 augustus 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2934.