Beoordeling door de rechtbank
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond, omdat het college de
omgevingsvergunning in redelijkheid heeft kunnen weigeren. De rechtbank licht hierna toe hoe zij tot dit oordeel gekomen is.
7. Eiser voert aan dat het splitsen van de woning in overeenstemming is met het geldende
bestemmingsplan en daarmee ook voldoet aan de parkeereis. Daarnaast is er volgens eiser voldoende ruimte om op het eigen terrein aan de parkeereis te voldoen en in combinatie met de parkeerovereenkomst die hij heeft gesloten is er al helemaal geen parkeerprobleem. Het college heeft naar zijn mening de verkeerde norm toegepast, want op basis van de informatie van makelaar [C] , de website funda en de gegevens van het kadaster moet de categorie woning-goedkoop gehanteerd worden. Eiser vindt verder dat het college een actueel parkeeronderzoek had moeten uitvoeren en verwijst naar de conclusies uit het rapport [A] en dat van [B] en naar zijn eigen parkeeronderzoek.
8. Het college stelt voorop dat hij vrij is om te beoordelen welke woningtypering van
Toepassing is. In het Parkeerbeleidsplan IJsselstein 2006 is een aantal woning categorieën opgenomen en in de Woonvisie lJsselstein 2019-2030 staat vermeld dat onder goedkope koopwoningen worden verstaan: woningen tot het bedrag van € 225.500. In dit geval worden beide woningen in het ingebrachte taxatierapport ingeschat op meer dan € 300.000,- en vallen alleen daarom al niet binnen de categorie goedkoop, maar binnen de categorie midden. Bij een ontwikkeling die plaatsvindt in ‘rest bebouwde kom’ geldt bij een woningtypering midden dat de parkeernorm 2 keer 1,8 parkeerplaatsen is. Dit (3,6) wordt naar boven afgerond, dus er zijn vier parkeerplaatsen nodig. Het college wijst erop dat parkeren op eigen terrein opgelost moet worden en dat dit op eisers perceel niet mogelijk is zonder een omgevingsvergunning voor de uitrit. Het uitbreiden van de uitrit vindt het college onwenselijk, omdat op onaanvaardbare wijze sprake is van aantasten van het groen. Hierdoor kan de vierde parkeerplaats niet worden gerealiseerd.
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat het splitsen van de woning in strijd is met
het bestemmingsplan Zenderpark , omdat de bestemming wonen bedoeld is voor één huishouden. Daarvan is hier geen sprake (meer). Het college heeft verklaard dat hij het splitsen van de woning in ruimtelijk opzicht aanvaardbaar vindt en daarvoor ook een afwijkingsprocedure zou willen volgen, maar alléén in het geval dat wordt voldaan aan de parkeernorm, zoals opgenomen in het ook geldende paraplubestemmingsplan Parkeernomen IJsselstein. Daarvan is hier geen sprake, omdat er te weinig parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd.
10. Volgens vaste rechtspraak komt het college bij de beslissing om al dan niet toepassing
te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet hij de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen.
11. Artikel 4.1 van het paraplubestemmingsplan verwijst voor de toe te passen
parkeernormen naar het Parkeerbeleidsplan IJsselstein. Daarin staat de volgende tabel:
Partijen zijn het er over eens dat uitgegaan moet worden van de normen voor “Rest bebouwde kom”. Het college vindt dat er sprake is van tweemaal een “Woning midden”, gaat uit van het gemiddelde van de bandbreedte (=1,8) en komt tot de conclusie dat er minimaal 3,6 parkeerplaatsen nodig zijn. Eiser vindt dat sprake is van tweemaal een “Woning goedkoop”, hanteert de bandbreedte 1,4 voor de maisonnette en 1,5 voor het appartement en concludeert dat in totaal 2,9 parkeerplaatsen nodig zijn.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voor de indeling van de woningen
in categorie “Woning midden” mogen aansluiten bij de Woonvisie IJsselstein 2019-2030. Deze visie is vrij recent en geeft onder meer aan hoe de gemeente de verdringing van kwetsbare groepen op de woningmarkt wil voorkomen. In de Woonvisie is als betaalbare koop de toen geldende NHG-grens van € 295.000 aangemerkt, maar is er ook bewust voor gekozen om het accent op de voor de middengroep bereikbare prijsklassen tot € 225.000 te leggen. In het taxatierapport van eiser wordt het appartement beneden op € 385.000,- en de maisonnette op € 339.000,- getaxeerd. In dat geval kan niet meer worden gesproken van goedkope woningen, waarbij de rechtbank erop wijst dat het appartement zelfs ruim boven de grens van de NHG van 355.000,- (in 2022) uitkomt. De door het college gehanteerde categorie “Woning midden” met de daarbij behorende gemiddelde parkeernorm van 1,8 is daarmee acceptabel. Dat betekent dus dat het college heeft mogen stellen dat er 4 parkeerplaatsen nodig zijn.
13. Het betoog van eiser dat met de parkeerovereenkomst ruimschoots wordt voldaan aan
de eis van 4 parkeerplaatsen volgt de rechtbank niet. Volgens het Parkeerbeleidsplan IJsselstein is afwijken van de eis, dat op eigen terrein moet worden voorzien in parkeerplaatsen, toelaatbaar als de parkeerplaatsen binnen een maximale loopafstand van 100 meter liggen. De afstand tot de parkeerplaatsen uit de parkeerovereenkomst bedraagt 220 meter en voldoet dus niet aan het Parkeerbeleidsplan. Eiser heeft er tijdens de zitting op gewezen dat er in de binnenstad ook situaties zijn waarin de benodigde parkeerplaatsen niet zijn gerealiseerd binnen 100 meter. Volgens het college is dit echter geen vergelijkbare situatie omdat voor de binnenstad een ander beleid geldt dan voor ‘normale’ woonwijken en er in de binnenstad bijvoorbeeld ook wordt gewerkt met parkeervergunningen. De rechtbank kan dit volgen en voegt daaraan toe dat een parkeerovereenkomst ook onvoldoende garantie biedt op langdurig behoud van de parkeerplaatsen zoals door het college gewenst.
14. De rechtbank is verder van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft mogen
stellen dat een verdere opoffering van groen door het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen op eisers perceel ongewenst is. Daarbij speelt een rol dat in de [locatie] op dit moment al op meerdere plekken wordt geparkeerd op de tuinbestemming, maar dat dit wordt gedoogd. Dat ook het laatste stukje tuin aan de voorgevel verdwijnt, vindt het college niet wenselijk. Nog daargelaten de vraag of 3 parkeerplaatsen op eisers terrein in praktische zin bruikbaar zijn, heeft het college terecht gewezen op het voorkomen van precedentwerking. Als het opofferen van groen ten behoeve van parkeerplaatsen op eisers perceel wordt toegestaan, dan moet het college een volgend vergelijkbaar verzoek in de [locatie] ook honoreren met als gevolg dat er straks geen groen meer overblijft. Dat het college daar geen voorstander van is en om die reden geen medewerking wil verlenen, is redelijk.
15. Tot slot slaagt ook het argument van eiser dat het college een eigen onderzoek naar de
parkeerbehoefte had moeten doen niet. In het geval dat een aanvraag om een omgevingsvergunning niet binnen de geldende regels past, is het aan eiser om hiervoor een goede ruimtelijke onderbouwing te geven. In dat kader heeft eiser twee rapporten van verkeerskundigen en een eigen parkeeronderzoek ingezonden. Zonder afbreuk te willen doen aan datgene wat daarin staat, blijft overeind dat de geschetste alternatieven ten koste gaan van groen. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geoordeeld, heeft het college het verlies aan groen zwaarder mogen laten wegen dan de wens van eiser.
16. Eiser vindt dat het college gelijke gevallen ongelijk behandeld en wijst naar de adressen
[locatie] , [locatie] , [locatie] , [locatie] , [locatie] , [locatie] , [locatie] , [locatie] , [locatie] en [locatie] .
17. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat deze situaties verschillen van die van
eiser(s perceel). [locatie] liggen in de binnenstad waar een ander beleid geldt en de splitsingen zijn niet in strijd met het bestemmingsplan. [locatie] liggen ook in een andere wijk en daarbij gaat om gestapelde bouw. [locatie] en [locatie] betreffen publieksgerichte aan huis verbonden activiteiten, en er zijn geen aanvragen voor een splitsing. [locatie] ziet op een omgevingsvergunning voor een uitbreiding van de woning zonder splitsing en [locatie] betreft een legalisatie van een bedrijfswoning op een geheel andere locatie. [locatie] ziet op een melding voor een oprit en [locatie] ligt net als de [locatie] in de binnenstad waar een ander beleid geldt.
18. Gelet op wat eiser heeft aangevoerd en wat het college hierover heeft verklaard, is de
rechtbank van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de situaties die eiser heeft genoemd, niet dezelfde zijn als de situatie die nu aan de orde is. Voor [locatie] heeft eiser zelf aangegeven dat dit een kapsalon betreft, waardoor ook deze situatie niet vergelijkbaar is. Er is daarom geen sprake van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen.
19. Eiser wijst erop dat hij, ook tijdens het vooroverleg, altijd open is geweest over zijn
plannen met de woning. Gemeentelijke toezichthouders hebben volgens eiser de verbouwing tig keer gecontroleerd maar hebben er nooit op gewezen dat er extra parkeerplaatsen nodig zijn.
20. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft een uiteenzetting gegeven
van de voorwaarden voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.Allereerst is vereist dat wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel aannemelijk moet maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend kon en mocht worden afgeleid.
21. De rechtbank is van oordeel dat uit het ‘zwijgen’ van de gemeentelijk toezichthouders
geen welbewuste standpuntbepaling van het college over het niet nodig zijn van extra parkeerplaatsen kan worden afgeleid. Op de zitting is bovendien gebleken dat de toezichthouders enkel de verbouwingsaspecten (bouwkundig) hebben gecontroleerd en dat er met eiser niet is gesproken over de ruimtelijke impact van het splitsen van de woning. In dat geval is er geen toezegging, waaruit eiser redelijkerwijs kon en mocht afleiden dat hij niets meer hoefde te regelen op het gebeid van parkeren. Er is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake van gewekt vertrouwen en het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
22. Het beroep is ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.