ECLI:NL:RBMNE:2022:3932

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
C/16/521630 / HA ZA 21-340
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.L. Veendrick
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor tekortkomingen in asbestsanering en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eiseres, [eiseres] B.V., vorderingen heeft ingesteld tegen de gedaagde, [gedaagde] B.V., wegens tekortkomingen in de nakoming van een aanneemovereenkomst. De eiseres had de gedaagde opdracht gegeven voor de sanering van asbesthoudende golfplaten op het dak van haar loods. Na de uitvoering van de werkzaamheden bleek dat er asbestresten in de loods waren achtergebleven, wat leidde tot een vordering van de eiseres voor schadevergoeding, inclusief saneringskosten en deskundigenkosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst, omdat er asbestdelen zijn achtergebleven die bij een visuele inspectie hadden moeten worden gezien. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde aansprakelijk is voor de door de eiseres geleden schade, die nog nader moet worden vastgesteld. De eiseres vorderde ook vergoeding van de kosten voor deskundigenonderzoek, die door de rechtbank zijn toegewezen. De rechtbank heeft de gedaagde veroordeeld tot het vergoeden van de schade, op te maken bij staat, en heeft de proceskosten aan de zijde van de eiseres toegewezen.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van aannemers bij asbestsaneringen en de noodzaak om te voldoen aan de geldende normen en regelgeving. De rechtbank heeft ook de geldigheid van de omzettingsverklaring van de eiseres bevestigd, waarmee zij vervangende schadevergoeding in plaats van nakoming heeft gevorderd. De gedaagde heeft de vorderingen betwist, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de tekortkomingen in de uitvoering van de werkzaamheden niet kunnen worden afgewenteld op de eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/521630 / HA ZA 21-340
Vonnis van 7 september 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. C.S.B.E. Reinders te Voerendaal,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. A. Heijink te Ede.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het incidenteel vonnis van 4 augustus 2021 en de daarin genoemde stukken;
  • de conclusie van antwoord;
  • de brief van 12 mei 2022 van [eiseres] met productie 31 en 32.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 27 mei 2022 heeft de griffier zittingsaantekeningen gemaakt. Deze zijn in het dossier van de rechtbank gevoegd. Aan het einde van de mondelinge behandeling is meegedeeld dat de rechtbank vonnis zal wijzen.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] is eigenaar van een loods aan de [adres] in [plaats] . Deze loods bestaat uit een opslagruimte en drie kantoorruimten. De loods wordt deels gebruikt door [onderneming 1] V.O.F., de vennootschap onder firma van de bestuurders en aandeelhouders van [eiseres] : de heer [A] en mevrouw [A] . Daarnaast wordt een gedeelte van de loods verhuurd.
2.2.
Op 27 februari 2020 heeft [eiseres] een offerte van [gedaagde] ontvangen voor het saneren en afvoeren van de asbest golfplaten die op het dak van de loods lagen en het leveren en monteren van nieuwe dakbeplating. [eiseres] heeft deze offerte geaccepteerd. Voorafgaand aan het verrichten van de werkzaamheden, op 3 maart 2020, heeft [onderneming 2] in opdracht van [gedaagde] een asbestinventarisatie verricht. [onderneming 2] heeft toen op basis van een visuele inspectie twee bronnen van asbesthoudendmateriaal geconstateerd: het dak van de loods en de twee buizen van de schoorsteen op dit dak. Het type asbest dat door [onderneming 2] in deze beide bronnen is geconstateerd is chrysotiel 10-15%.
2.3.
Op 6 maart 2020 heeft [gedaagde] [eiseres] een formulier toegezonden met een aantal vragen ter voorbereiding op de te verrichten werkzaamheden. Op de vraag of het pand leeg en veegschoon is, heeft [eiseres] ontkennend geantwoord. Achter dit antwoord staat de voorgedrukte tekst
“Leegmaken en goed schoonvegen. Geen stof en geen spinnenwebben!”
2.4.
Omdat één van de huurders van de loods, de heer [B] (hierna: [B] ) [gedaagde] in eerste instantie geen toegang wilde verlenen tot het door hem gehuurde gedeelte van de loods heeft [gedaagde] contact gehad met deze huurder. De heer [C] van [gedaagde] schrijft hierover in zijn e-mail van 17 maart 2020 aan [eiseres] :
“Inmiddels heb ik de heer [B] gesproken. Na een en ander te hebben overlegd zijn we tot de conclusie gekomen dat e.e.a. gewoon door kan gaan volgens planning. Zouden jullie zo vriendelijk willen zijn goede stevige afdekfolie en panlatten aan te leveren zodat meneer [B] zijn stellingen kan afzeilen? Ik heb hem beloofd dat dit er zaterdag ochtend ligt. Hij gaat dit dan verder allemaal zelf regelen en hiervoor ook zelf de verantwoording nemen.”
2.5.
[gedaagde] heeft de uitvoering van de asbestsanering uitbesteed aan [onderneming 3] B.V. (hierna: [onderneming 3] ). [onderneming 3] is op 23 maart 2020 begonnen met de werkzaamheden. Deze waren op 26 maart 2020 afgerond. Als onderdeel van de door [gedaagde] te verrichten werkzaamheden moest de saneringslocatie (de loods) worden vrijgegeven. Dit is gebeurd na een inspectie van de loods door [onderneming 4] (hierna: [D] ). [D] schrijft in het door haar opgestelde rapport van vrijgave:
“Het inspectieobject betreft het dak bedrijfspand waarvan asbesthoudende golfplaten inclusief hulpstukken zijn verwijderd. Het inspectiegebied is onderverdeeld in 5 segmenten en elk segment is apart visueel geïnspecteerd en vrijgegeven. Het inspectiegebied betreft het dak van het bedrijfsgebouw tot deels de bovenkant van het plafond, de betonvloer in het gebouw en verder de bestrating rondom het gebouw.”[D] heeft de saneringslocatie na visuele inspectie goedgekeurd. De balken en bestrating/vloeren van de loods zijn na een aanvullende schoonmaak ook goedgekeurd.
2.6.
Op 24 april 2020 heeft [eiseres] een e-mail ontvangen van [B] . [B] schrijft, voor zover hier relevant:
“Vandaag was ik voor het eerst na de in uw opdracht uitgevoerde dakwerkzaamheden in de van u gehuurde ruimte. Ik ben geschrokken van wat ik daar heb aangetroffen. (…) Verder maak ik me grote zorgen over het asbest. Als ik zie hoe er te werk is gegaan en dat er vermoedelijk van alles naar beneden is gevallen, kan het bijna niet anders, dan dat er ook asbestdeeltjes in de ruimte terecht zijn gekomen. Ik zal komende week bij een specialist advies inwinnen en zo nodig kleefmonsters laten nemen.”Op 28 april 2020 ontvangt [eiseres] nog een e-mail van [B] . In deze e-mail schrijft [B] , voor zover hier relevant:
“Hierbij stuur ik u nog wat foto’s van de door ons gehuurde ruimte. Zo heb ik deze ruimte aangetroffen, weken nadat de dakwerkzaamheden zijn afgerond en door de aannemer aan u zijn opgeleverd. Er is van alles stuk en de gele ruimte is verontreinigd. (…) Ik neem aan dat er ook een asbestvrijgave rapport aanwezig is. Ik heb mijn verzekering preventief benaderd en de situatie voorgelegd. Zijn willen in ieder geval een kopie ontvangen van het vrijgave rapport. De door ons gehuurde ruimte ligt bezaaid met stukken dakbedekking, stukken isolatiemateriaal en behoorlijk wat stof/gruis. Dat laat in ieder geval de schijn, dat er ook asbest aanwezig kan zijn in de ruimte.”
2.7.
Op 8 en 12 juni 2020 heeft [onderneming 5] (hierna: [onderneming 5] ) in opdracht van [eiseres] onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van asbest in de loods. [onderneming 5] heeft de resultaten van haar onderzoek vastgelegd in een Rapportage Asbestinventarisatie (hierna: het rapport van [onderneming 5] ) en een Risicobeoordeling. [onderneming 5] heeft de loods visueel geïnspecteerd en een aantal kleefmonsters genomen. Zij heeft in verschillende ruimten van de loods asbesthoudende toepassingen aangetroffen en adviseert de loods te saneren:
2.8.
Op 13 november 2020 heeft [onderneming 3] een boeterapport ontvangen van de Inspectie SZW (hierna: de Inspectie). De Inspectie heeft tijdens een controle van de saneringswerkzaamheden op 23 maart 2020 een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving geconstateerd. De Inspectie heeft [onderneming 3] daarom laten weten van plan te zijn haar een boete op te leggen van € 13.500,-. [D] heeft op 18 januari 2021 ook een boeterapport ontvangen van de Inspectie in verband met de bij [eiseres] verrichtte werkzaamheden.
2.9.
[eiseres] vordert in een (uitvoerbaar bij voorraad verklaard) vonnis:
  • een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die zij uit hoofde van de aanneemovereenkomst richting [eiseres] had;
  • veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de schade die [eiseres] heeft geleden als gevolg van deze toerekenbare tekortkoming, bestaande uit de saneringskosten van de loods en de ruimte daaromheen en de gevolgschade, nader op te maken bij staat;
  • veroordeling van [gedaagde] tot betaling van de deskundigenkosten van € 7.470,-, vermeerderd met wettelijke rente;
  • veroordeling van [gedaagde] in de buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten, beide vermeerderd met wettelijke rente, en de nakosten.
2.10.
Volgens [eiseres] is [gedaagde] tekortgeschoten omdat zij bij het saneren van de dakbeplating dusdanig onzorgvuldig heeft gewerkt dat er asbestdelen zijn achtergebleven. [eiseres] vordert daarom vervangende schadevergoeding. De door [eiseres] geleden schade bestaat volgens haar uit de saneringskosten die zij heeft moeten betalen voor het saneren van de ruimte van [B] (€ 15.290,- exclusief BTW), de saneringskosten van de naast de loods gelegen groenstrook (€ 1.650,- exclusief BTW) en de saneringskosten die [eiseres] verwacht te moeten maken om de overige ruimtes van de loods te saneren. Deze kosten worden door [eiseres] op € 23.998,- exclusief BTW geschat. Ook vordert [eiseres] een bedrag van € 1.560,- aan gemiste huurinkomsten. De gevolgschade bestaat volgens [eiseres] uit de schade die [B] van haar vordert. De omvang van dit bedrag is nog niet duidelijk omdat er tussen [eiseres] en [B] een procedure aanhangig is. [eiseres] vordert daarom deze schade op te maken bij staat.
2.11.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat zij niet toerekenbaar tekort is geschoten en dat de vorderingen van [eiseres] moeten worden afgewezen. Volgens [gedaagde] was haar opdracht beperkt tot het verwijderen van de asbestgolfplaten en is niet overeengekomen dat [gedaagde] de gehele loods asbestvrij zou maken. [gedaagde] voert aan dat de aanwezigheid van asbest door [onderneming 5] is geconstateerd met gebruik van kleefmonsters, terwijl de NEN norm waar [gedaagde] aan gebonden is bij buitensaneringen enkel een visuele eindinspectie voorschrijft. Bij deze eindinspectie is geen asbest aangetroffen. Uit het rapport van [onderneming 5] blijkt volgens [gedaagde] verder niet dat het aantreffen van asbest aan haar is te wijten omdat [onderneming 5] (ook) andere asbest typen heeft aangetroffen dan chrysotiel 10-15%. Bovendien was de hele loods afgezeild tijdens het verrichten van de werkzaamheden. Als er al stukjes asbest zijn gevonden, dan is volgens [gedaagde] aannemelijk dat deze stukjes er al lagen voordat met de werkzaamheden werd aangevangen. Hierbij wijst [gedaagde] er ook op dat de loods in strijd met de door haar gegeven instructies niet leeg en stofvrij was bij aanvang van de werkzaamheden. Dat de sanering conform de geldende wet- en regelgeving is uitgevoerd volgt volgens [gedaagde] uit het auditrapport van [onderneming 6] .
[gedaagde] betwist de door [eiseres] gevorderde schade en voert aan dat [eiseres] geen vervangende schadevergoeding kan vorderen omdat haar omzettingsverklaring niet rechtsgeldig is gedaan. Ook betwist [gedaagde] de gevorderde deskundigenkosten en buitengerechtelijke kosten.

3.Wat de rechtbank ervan vindt

3.1.
De belangrijkste beslissingen van de rechtbank zijn dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst en dat [gedaagde] daarom aansprakelijk is voor de door [eiseres] geleden schade. Omdat de omvang van de door [eiseres] geleden schade nog onduidelijk is zal de rechtbank [gedaagde] veroordelen tot het vergoeden van die schade, op te maken bij staat. De beslissingen van de rechtbank worden hieronder toegelicht.
[gedaagde] is tekortgeschoten in de uitvoering van de aanneemovereenkomst
Wat is er tussen partijen overeengekomen?
3.2.
Om te kunnen beoordelen of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst is van belang wat [eiseres] en [gedaagde] zijn overeengekomen. Op basis van de offerte zou [gedaagde] 840 m2 asbest golfplaten saneren en afvoeren
“inclusief vrijgave”. De offerte vermeldt ook dat de werkzaamheden worden verricht exclusief binnensaneringen. De opdracht was dus beperkt tot het golfplatendak van de loods. Deze golfplaten zouden gesaneerd en afgevoerd worden en de loods zou daarna worden vrijgegeven. Het vrijgeven van een saneringslocatie gebeurt nadat een externe gecertificeerde onafhankelijke partij (hier: [D] ) na afronding van de werkzaamheden bij een inspectie constateert dat de sanering juist is uitgevoerd en dat de locatie weer veilig betreden kan worden. [D] heeft hiertoe het dak van de loods tot deels de bovenkant van het plafond, de betonvloer in de loods en de bestrating rondom het gebouw geïnspecteerd. [1] Zoals [gedaagde] onweersproken heeft gesteld moet een dergelijke inspectie aan de hand van de Nederlandse Norm 2990 (hierna: NEN 2990) worden verricht. Dit betekent dat enkel een visuele inspectie plaatsvindt en geen kleefmonsters [2] worden genomen. Hoewel [eiseres] en [gedaagde] dus inderdaad niet zijn overeengekomen dat [gedaagde] de hele loods van [eiseres] zou saneren moesten de werkzaamheden wel op zodanige wijze worden verricht dat de loods, inclusief de binnenruimtes, na de door [gedaagde] verrichte werkzaamheden op basis van een visuele inspectie veilig te betreden was. De vraag die daarom moet worden beantwoord is of er ondanks het rapport van vrijgave van [D] asbestdelen afkomstig van de asbesthoudende golfplaten in de loods zijn achtergebleven die bij een visuele inspectie hadden moeten worden gezien.
Er zijn resten van de asbestgolfplaten achtergebleven in de loods
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit inderdaad het geval. De rechtbank komt tot deze conclusie op basis van de door [B] gemaakte foto’s, het rapport van [onderneming 5] en de boeterapporten die zijn ontvangen door [onderneming 3] en [D] .
De foto’s van [B]
3.4.
Als onvoldoende weersproken neemt de rechtbank aan dat de door [B] gemaakte foto’s het zeil laten zien waarmee [B] zijn stellingen voorafgaand aan de werkzaamheden heeft afgezeild. Op deze foto’s is te zien dat op dit zeil meerdere stukjes en brokjes liggen. Ook op de grond van de door [B] gehuurde ruimte lijken meerdere stukjes te liggen. Hoewel uit deze foto’s natuurlijk niet valt op te maken dat het hier om asbest gaat, tonen deze foto’s naar het oordeel van de rechtbank wel aan dat de twee zeilen die [gedaagde] naar eigen zeggen in de binnenruimte heeft geplaatst, niet hebben kunnen voorkomen dat er na afronding van de werkzaamheden stukjes en brokjes zijn achtergebleven.
Het rapport van [onderneming 5] en de boeterapporten van de Inspectie
3.5.
Uit het rapport van [onderneming 5] volgt dat [onderneming 5] tijdens haar onderzoek zeven asbesthoudende toepassingen heeft aangetroffen genummerd 1 tot en met 5, 7 en 9 (zie randnummer 2.7). Toepassing 1 zijn restanten die [onderneming 5] heeft aangetroffen buiten in het groenstrookje. [onderneming 5] schrijft hierover, voor zover hier relevant:
“De toepassing betreft restanten rondom het pand tussen het onkruid (“groenstrookje”) en in de HWA putjes. (…) gebied is afgezet middels asbestwaarschuwingslint, gebied dient niet meer betreden te worden zonder asbestgerelateerde PBM’s icm deco unit. aanbeveling: Verhoogd risico, saneren of verwijderen op korte termijn.”
Toepassing 3 betreft restanten in verschillende ruimtes van de loods:
“De toepassing betreft restanten op diverse plekken in het gebouw. In de tekening zijn twee volledige vlakken ingetekend waarvan de ruimtes volledig visueel van verontreinigd zijn. In de twee andere ruimtes zijn enkel balkjes ingetekend. Dit betreft enkel verontreiniging op de spanten en tussenligger van de staalconstructie. (…) Verhoogd risico, saneren of verwijderen op korte termijn.”[onderneming 5] verwijst hierbij naar de volgende tekening:
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] toegelicht dat de door [B] gehuurde ruimte de tweede ruimte van rechtsonder is.
3.6.
Toepassing 4 en 9 van het rapport van [onderneming 5] betreffen de uitkomsten van een aantal kleefmonsters die zijn genomen naar aanleiding van de in de loods aangetroffen restanten (toepassing 3):
“Naar aanleiding van de restanten (toepassing 3) die in de ruimtes zijn aangetroffen zijn er tien kleefmonsters genomen. Het advies is om de ruimtes niet meer te betreden zonder asbest gerelateerde p.b.m. en decounit. Na analyse bleken er 2 kleefmonsters positief te zijn. Daar opvolgend is een NEN-2991 onderzoek uitgevoerd waaruit is gebleken dat de verontreiniging beperkt is gebleven tot 1 x 2m2 (toepassing 4) en 1 x 4 m2 (toepassing 9).”
3.7.
[onderneming 5] heeft dus meerdere restanten asbest aangetroffen en geconstateerd dat twee ruimtes van de loods visueel volledig verontreinigd zijn. In de andere ruimtes zijn verontreinigingen aangetroffen op de spanten en tussenliggers. Het aantreffen van deze restanten gaf aanleiding om kleefmonsters te nemen, zo volgt ook uit de Risicobeoordeling van [onderneming 5] :
“Tijdens een asbestinventarisatie is in een gedeelte van het bouwwerk of een gedeelte van het object gelegen aan de [adres] te [plaats] een asbesttoepassing aangetroffen welke een mogelijk asbestblootstellingsrisico oplevert voor de gebruikers van een gedeelte van het bouwwerk of een gedeelte van het object. (…) In een gedeelte van de loods zijn stukjes en brokjes aangetroffen na aanleiding hiervan zijn er kleefmonsters (SEM) genomen, hiervan zijn 2 kleefmonsters ‘+’ bevonden. Naar aanleiding hiervan is een NEN-2991 onderzoek geadviseerd om het potentieel en actueel risico vast te stellen.”
[gedaagde] heeft tegen het onderzoek van [onderneming 5] ingebracht dat dit onderzoek is uitgevoerd op basis van de NEN2991 norm in plaats van de NEN2990 norm, de norm waar de werkzaamheden van [gedaagde] aan moeten worden getoetst. Zoals hiervoor uitgelegd wordt een locatie op basis van de strengere NEN2991 geïnspecteerd aan de hand van kleefmonsters, terwijl op basis van de NEN2990 alleen een visuele inspectie vereist is. Hoewel juist is dat [onderneming 5] haar onderzoek op basis van de NEN2991 heeft verricht kan dit standpunt [gedaagde] niet baten. Zoals uit het voorgaande blijkt heeft [onderneming 5] de ruimtes namelijk eerst visueel geïnspecteerd. Bij deze visuele inspectie zijn stukjes en brokjes aangetroffen, zo is ook te zien op de foto’s die [onderneming 5] bij toepassing 3 van haar rapport heeft gevoegd. Anders dan [gedaagde] aanvoert heeft [onderneming 5] dus niet enkel op basis van kleefmonsters asbest aangetroffen, maar zijn er bij visuele inspectie van de loods door [onderneming 5] ook stukjes en brokjes asbest gevonden.
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] er nog op gewezen dat in het rapport van [onderneming 5] bij toepassing 2 (een restant dat [onderneming 5] in de dakgoot heeft gevonden en meteen heeft verwijderd) staat vermeld dat dit restant het asbesttype amosiet 30-60% en chrysotiel 2-5% bevat. Het gaat hier volgens [gedaagde] dus om een ander type asbest (amosiet) en ander gehalte asbest (chrysotiel 2-5%) dan het type asbest waaruit het golfplatendak bestond (chrysotiel 10-15%). Ook één van de tien kleefmonsters die onderdeel uitmaken van toepassing 4 bevat amosiet in plaats van chrysotiel 10-15%. Verder maakt [onderneming 5] volgens [gedaagde] vooral melding van sporen van asbest en chrysotiel. Dit betekent volgens [gedaagde] niet dat er resten van golfplaten van chrysotiel 10-15% door [onderneming 5] zijn aangetroffen.
3.9.
Hoewel het restant dat [onderneming 5] in de dakgoot heeft aangetroffen inderdaad, net als één van de tien kleefmonsters, een ander type asbest bevat en het restant in de dakgoot uit een ander percentage chrysotiel bestaat, blijkt uit het rapport van [onderneming 5] ook dat zowel in de groenstrook (toepassing 1) als in de loods (toepassing 3) restanten asbest gevonden zijn van chrysotiel 10 – 15 %, het type asbest waaruit de golfplaten bestaan (zie randnummer 2.2). Van de 12 monsters die deel uitmaken van toepassing 1 en 3 zijn er in ieder geval 3 die dit type asbest bevatten. Uit het analyserapport van deze 3 monsters (Bijlage B bij het rapport van [onderneming 5] ) blijkt dat het hier om restanten asbestcement gaat die zijn aangetroffen op een stelling in de loods, een ligger boven de overdekte werkplaats in de loods en buiten in de groenstrook bij de rechterachtergevel. Ook de golfplaten die op het dak van de loods lagen waren gemaakt van asbestcement (Bijlage F van de asbestinventarisatie van [onderneming 2] ). Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee vast dat [onderneming 5] restanten asbest heeft aangetroffen die afkomstig zijn van het golfplaten dak. [onderneming 5] komt zelf ook tot deze conclusie in haar rapport. Op pagina 6 onder Resultaten onderzoek staat immers het volgende:
Dat [onderneming 5] voor het merendeel van de overige monsters van toepassing 1 en 3 melding maakt van
“Chrysotiel: + (duidelijk asbest aangetroffen)”en voor het merendeel van de kleefmonsters van toepassing 4 en 9
“Chrysotiel: +/-, (sporen asbest aantoonbaar)”vermeldt, maakt dit niet anders
.Hoewel hier niet expliciet over chrysotiel 10 – 15 % wordt gesproken, volgt uit het rapport van [onderneming 5] immers niet dat dit percentage chrysotiel niet ook onder de verzamelnaam “chrysotiel” zou kunnen vallen. Uit Bijlage B van het rapport van [onderneming 5] maakt de rechtbank namelijk op dat de 10 – 15 % enkel iets zegt over de massa (het %) dat van de asbestsoort chrysotiel is aangetroffen. Anders dan [gedaagde] veronderstelt volgt uit het rapport van [onderneming 5] dus niet dat daar waar melding wordt gemaakt van chrysotiel in algemene zin, hier niet (ook) restanten van de asbesthoudende golfplaten onder zouden kunnen worden verstaan.
Dat ondanks het aangetroffen asbest geen sprake zou zijn van een duidelijk potentieel blootstellingsrisico, onderschrijft de rechtbank niet omdat [onderneming 5] in haar risicobeoordeling duidelijk aangeeft dat geen duidelijk potentieel blootstellingsrisico aanwezig is
“buiten het reeds aangetroffen asbest”.Daarbij komt dat de risicobeoordeling van [onderneming 5] alleen lijkt te zien op de genomen kleef- en luchtmonsters en niet op de stukjes en brokjes asbest die zij ook heeft aangetroffen. De aanleiding voor de risicobeoordeling ligt volgens [onderneming 5] namelijk in toepassing 4 van haar rapport. [3] Als onweersproken door [eiseres] gesteld maakt [onderneming 5] in haar risicobeoordeling bovendien melding van aantoonbare emissie van asbestvezels vanuit de (bouw)materialen, waardoor volgens [onderneming 5] preventieve actie is gewenst. [onderneming 5] adviseert de bron op te sporen en te saneren tot het niveau asbestveilig. De risicobeoordeling van [onderneming 5] neemt dus niet weg dat resten asbest moeten worden gesaneerd.
3.10.
De rechtbank komt op basis van het rapport van [onderneming 5] dan ook tot de conclusie dat er restanten van de asbesthoudende golfplaten in de loods zijn achtergebleven na afronding van de werkzaamheden van [gedaagde] . Dat [D] de saneringslocatie bij haar eindbeoordeling heeft goedgekeurd maakt dit niet anders. Zowel [D] als [onderneming 3] heeft van de Inspectie namelijk een boeterapport ontvangen in verband met de wijze waarop deze eindbeoordeling is verricht. Dat de inhoud van deze boetebesluiten nog ter discussie staat is de rechtbank niet gebleken. De arbeidsinspecteur concludeert in het boeterapport van [onderneming 3] dat de Deskundig Toezichthouder Asbest (DTA, hier de leidinggevende van [onderneming 3] ) akkoord is gegaan met een eindbeoordeling die niet voldoet aan NEN 2990:
“Concluderend kan gesteld worden dat het werkgebied niet gereed was voor de eindbeoordeling omdat er aanvullende schoonmaak noodzakelijk was. Tevens kan niet aangetoond worden wanneer de aanvullende schoonmaak heeft plaatsgevonden. (…) Geconcludeerd kan worden dat DTA voorafgaand aan de eindcontrole de werkplek onvoldoende heeft geïnspecteerd.” En:
“Ook in geval de inspectie-instelling een eenvoudige visuele afwijking constateert conform de NEN 2990, registreert de DTA in het logboek welke aanvullende maatregelen zijn genomen. Hier was geen sprake van een afkeur maar wel van aanvullende schoonmaak. In het logboek is hier niets over vermeld. De DTA heeft de rapportage van de visuele inspectie voorzien van zijn handtekening en is dus akkoord gegaan met een eindbeoordeling die niet voldoet aan de NEN 2990.”
Volgens de arbeidsinspectie heeft [onderneming 3] in strijd gehandeld met het Arbeidsomstandighedenbesluit:
“Op basis van de hieronder staande bevindingen: - visuele inspectie die niet correct is uitgevoerd en vastgelegd in het logboek en de rapportage door de DTA en de laborant; - fotoreportage van de laborant waarop stof en stukjes zichtbaar zijn en niet afgedekte losse inboedel in het werkgebied; - drie verschillende asbestinventarisaties na de eindbeoordeling hebben plaatsgevonden door drie verschillende opdrachtgevers op drie verschillende plaatsen waarbij alle drie de asbestinventarisaties asbest, 10-15% chrysotiel, en stof is gevonden. (…) kan geconcludeerd worden dat: Afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het bewerken of verwerken van asbest of van asbesthoudende producten werden niet zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking (…) waardoor niet werd voldaan aan het gestelde in artikel 4.45, 2e lid onder d, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.”En:
“Op basis van de waarnemingen en bevindingen zoals hiervoor aangegeven blijkt dat er in de loods nog asbest aanwezig was en de spanten in de gehele loods nog verontreinigd waren. Doordat niet alle asbesthoudende materialen en stoffen volledig waren verwijderd door de werknemers van [onderneming 3] BV is er mogelijk een gevaar ontstaan van blootstelling aan asbesthoudende stoffen voor andere personen.”De arbeidsinspecteur komt tot deze conclusie na bestudering van onder andere het rapport van vrijgave, het rapport van [onderneming 5] en het horen van verschillende getuigen.
3.11.
Anders dan [gedaagde] vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat de aangetroffen asbestdelen er voorafgaand aan de werkzaamheden al lagen. [onderneming 2] heeft voorafgaand aan de werkzaamheden, op 3 maart 2020, een asbestinventarisatie verricht. Zij heeft hierbij het gebied geïnventariseerd dat visueel wordt geïnspecteerd als onderdeel van de eindbeoordeling. [4] [onderneming 2] heeft bij haar inventarisatie geen asbestresten aangetroffen. Voor zover [onderneming 2] deze resten niet heeft gezien terwijl deze er al wel lagen geldt dat dit een omstandigheid is die voor rekening en risico van [gedaagde] als opdrachtgever moet blijven. Ook als dit te wijten is aan het feit dat er veel spullen in de loods stonden, zoals [gedaagde] in haar conclusie van antwoord aanvoert. Niet is immers gebleken dat [gedaagde] [eiseres] er op enig moment voorafgaand aan de asbestinventarisatie op heeft gewezen dat de loods leeg moest zijn of dat [onderneming 2] haar werkzaamheden niet heeft kunnen verrichten in verband met deze spullen.
3.12.
[gedaagde] voert het argument dat de loods niet leeg was ook in meer algemene zin. Volgens [gedaagde] was de loods namelijk in strijd met de gegeven instructies bij aanvang van de werkzaamheden op 23 maart 2020 niet leeg en bezemschoon. Ook dit argument kan [gedaagde] niet baten. Hoewel op het formulier dat [eiseres] voorafgaand aan de werkzaamheden is verstrekt (zie randnummer 2.3) staat dat het pand moet worden leeggemaakt en dat er geen stof en spinnenwebben aanwezig mogen zijn, heeft [gedaagde] zelf contact gehad met [B] , de huurder die moeilijk deed over het leegmaken van de loods. [gedaagde] concludeert na dit contact dat de werkzaamheden door kunnen gaan volgens planning en vraagt [eiseres] [B] stevige afdekfolie en panlatten te geven zodat hij zijn stellingen kan afzeilen (zie randnummer 2.4). [gedaagde] heeft er dus mee ingestemd dat de loods, in ieder geval voor wat betreft het gedeelte dat door [B] werd gehuurd, niet leeg zou zijn. Daarbij komt dat [gedaagde] in haar conclusie van antwoord zelf schrijft dat [onderneming 3] bij aanvang van de werkzaamheden constateerde dat de loods slechts gedeeltelijk leeg was, dat [B] in het geheel niet had ontruimd en dat de loods niet bezemschoon was. Desondanks heeft [onderneming 3] na overleg met [eiseres] besloten om aan te vangen met de werkzaamheden. Als de loods niet voldoende leeg en schoon was om de sanering op verantwoorde wijze uit te voeren had van een professioneel bedrijf als [gedaagde] , althans de door haar ingeschakelde onderaannemer, mogen worden verwacht dat zij niet met de werkzaamheden zou aanvangen. Dit volgt ook uit het boeterapport dat [onderneming 3] van de Inspectie heeft ontvangen. Over de eindbeoordeling staat hierin:
“Volgens de NEN 2990 dient de afgeschermde ruimte vrij te zijn van inboedel of losse goederen; De foto’s gemaakt door de heer (…) tonen aan dat de loods niet vrij was van inboedel en losse goederen. Tevens is zichtbaar dat niet alle goederen met folie zijn afgedekt. Concluderend: het asbestverwijderingsbedrijf en de DTA waren op de hoogte van de losse inboedel en goederen die aanwezig waren in de loods. (Zie verklaring DTA (…) dat de hal met kerstspullen niet leeg was en men daar nog folie over heen heeft getrokken). De saneerder had geen aanvang mogen maken met de sanering daar de onderliggende loods niet vrij was van inboedel of losse goederen.”
3.13.
Tot slot heeft [gedaagde] nog een beroep gedaan op het auditrapport van [onderneming 6] . [onderneming 6] heeft een audit verricht tijdens de sanering van de loods. Dat uit het rapport van [onderneming 6] zou volgen dat de werkzaamheden naar behoren zijn verricht, omdat in dit rapport wordt aangegeven dat tijdens de audit geen afwijkingen zijn geconstateerd onderschrijft de rechtbank niet. Uit het auditrapport van [onderneming 6] volgt dat de werkplekinspectie op 23 maart 2020 rond 09.00 uur heeft plaatsgevonden. Op dit moment was [onderneming 3] bezig met het saneren van de asbesthoudende golfplaten en [onderneming 6] heeft de
“fase daadwerkelijke sanering”beoordeeld. [5] Op het moment van de audit was nog geen asbesthoudend materiaal verpakt of uit het werkgebied verwijderd [6] en was de
“fase eindbeoordeling”nog niet actief. [7] Het auditrapport zegt dus niks over de werkwijze bij het verwijderen van de asbest, het resultaat van de sanering en de wijze waarop één en ander na vrijgave is opgeleverd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] nog naar voren gebracht dat in het rapport van [onderneming 6] staat dat het asbesthoudende materiaal voorzichtig werd behandeld en dat breuk zoveel mogelijk werd voorkomen. Dit maakt het voorgaande echter niet anders, omdat ook dit niets zegt over de wijze waarop de loods na vrijgave is opgeleverd.
De groenstrook
3.14.
[gedaagde] heeft met betrekking tot de in de groenstrook aangetroffen restanten nog aangevoerd dat deze strook zich buiten de zone bevond die is onderzocht tijdens de asbestinventarisatie van [onderneming 2] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] hieraan toegevoegd dat er zich geen groenstrook bevindt om het pand. Volgens [gedaagde] moet [onderneming 5] de restanten daarom hebben gevonden in de vrijliggende groenstrook op enkele meters afstand van de loods. Deze strook maakte volgens [gedaagde] geen onderdeel uit van de overeengekomen werkzaamheden.
3.15.
Anders dan [gedaagde] is de rechtbank van oordeel dat uit het rapport van [onderneming 5] duidelijk volgt dat de groenstrook zich direct naast de loods bevindt (tegen de loods aan). Zoals [eiseres] onweersproken heeft gesteld zit er een afwatergoot direct naast het pand. [onderneming 5] zegt restanten te hebben gevonden rondom het pand tussen het onkruid en in de hemelwaterputjes. De in de groenstrook gevonden restanten zijn genummerd MM01, MM03, MM04 en MM05 en deze nummers zijn op de tekening (zie randnummer 3.5) ingetekend direct naast de loods. Ook de in het rapport van [onderneming 5] opgenomen foto’s van toepassing 1 laten er geen twijfel over dat het hier gaat om restanten die zijn gevonden in een tegen het pand aangelegen groenstrook en niet in een vrijliggende groenstrook:
Dat deze strook wel degelijk onderdeel uitmaakte van de asbestinventarisatie die is verricht door [onderneming 2] volgt uit de plattegrond die zij in haar rapport heeft opgenomen. Op
deze plattegrond is de loods rood gekleurd en is het te onderzoeken gebied met een rode
stippellijn weergegeven: [8]
Dat het hier tot slot, anders dan [gedaagde] aanvoert, om restanten asbest gaat die met het oog zichtbaar waren blijkt wel uit de bij toepassing 1 opgenomen foto’s en het feit dat [onderneming 5]
voor toepassing 1 geen kleefmonsters heeft genomen, maar op basis van de (monsters van de) aangetroffen restanten heeft geconcludeerd dat het hier om asbest ging.
De schoorsteenbuis
3.16.
[eiseres] en [gedaagde] twisten tot slot over de schoorsteen op het golfplatendak van de loods. Volgens [eiseres] is één van de twee asbesthoudende schoorsteenpijpen van deze schoorsteen als gevolg van de werkzaamheden beschadigd geraakt. Ook zou er een schoorsteenpijp verdwenen zijn. [gedaagde] heeft in reactie hierop aangevoerd dat de schoorsteen geen onderdeel uitmaakte van de opdracht en dat sanering hiervan op basis van de asbestinventarisatie van [onderneming 2] niet was toegestaan. [gedaagde] betwist verder dat zij de schoorsteenpijp bij het uitvoeren van haar werkzaamheden zou hebben beschadigd. Volgens [gedaagde] zou [eiseres] de schoorsteen zelf hebben verwijderd.
3.17.
In het boeterapport van [onderneming 3] schrijft de arbeidsinspecteur:
“Ik zocht de foto van de visuele inspectie welke op 23 maart 2020 door de heer [D] is gemaakt tijdens de visuele inspectie. Hier is zichtbaar dat de pijp aan de rechterzijde niet meer aanwezig is. De heer (…) heeft op 23 maart 2020 voorafgaande aan de sanering met de heer (…) gesproken. (…) De heer (…) heeft de heer (…) gevraagd of de saneerders de pijp mee konden saneren. De heer (…) heeft toen aangegeven dit niet te kunnen doen. De foto toont dat de pijp na de sanering niet meer aanwezig is.”De arbeidsinspecteur concludeert in het boeterapport van [onderneming 3] :
“M.b.t. het verwijderen van 1 pijp van de schoorsteen, die bij aanvang van de sanering nog aanwezig was en na afloop van de sanering conform de foto’s niet meer aanwezig was op het dak is onvoldoende toezicht gehouden.” [9] Op basis hiervan staat voor de rechtbank voldoende vast dat de schoorsteenpijp als gevolg van de saneringswerkzaamheden is verdwenen. Deze was op de ochtend van de saneringswerkzaamheden nog aanwezig en na afronding van deze werkzaamheden op dezelfde dag niet meer. De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat [eiseres] hier zelf enig aandeel in zou hebben. [eiseres] zou dit dan immers op enig moment tussen de aanvang van de saneringswerkzaamheden en het afronden daarvan op dezelfde dag hebben moeten doen. De rechtbank sluit niet uit dat het beschadigen en verdwijnen van de schoorsteenpijp(en) tot extra verontreiniging heeft geleid. De schoorsteenpijpen waren ook van asbestcement gemaakt en bevatten ook een percentage van 10-15% chrysotiel. [10] Voor zover het beschadigen of verdwijnen van deze schoorsteenpijp(en) dan ook tot (extra) schade heeft geleid komt dit voor rekening en risico van [gedaagde] .
Tussenconclusie
3.18.
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst, omdat er na afronding van de werkzaamheden van [gedaagde] en de door haar ingeschakelde onderaannemers restanten asbest zijn achtergebleven afkomstig van de asbesthoudende golfplaten. Dit betekent dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiseres] als gevolg van deze tekortkoming geleden schade.
De omvang van de door [gedaagde] te vergoeden schade
Omzettingsverklaring
3.19.
Uit artikel 6:87 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat voor zover nakoming van een verbintenis niet al blijvend onmogelijk is, de verbintenis tot nakoming kan worden omgezet in een verbintenis tot vervangende schadevergoeding als de schuldenaar in verzuim is en de schuldeiser hem schriftelijk meedeelt dat hij schadevergoeding in plaats van nakoming vordert. Dit laatste wordt een omzettingsverklaring genoemd. In haar brief van 9 juli 2020 heeft de advocaat van [eiseres] [gedaagde] schriftelijk laten weten dat zij vervangende schadevergoeding vordert in plaatst van nakoming. Dat in deze brief niet expliciet wordt aangegeven dat deze omzettingsverklaring (mede) namens [eiseres] B.V. wordt gedaan kan [gedaagde] niet baten. Zoals [eiseres] heeft aangevoerd gaat het bij de omzettingsverklaring van artikel 6:87 BW niet om verplichte formaliteiten. De ratio van dit artikel is erin gelegen dat de schuldeiser, als zij wordt geconfronteerd met een schuldenaar die in verzuim is, met de omzettingsverklaring bekend maakt dat zij geen nakoming van de schuldenaar meer wil, maar dat de schuldeiser in plaats van nakoming schadevergoeding wenst (Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, 4 september 2007, ECLI:NL:GHSHE:2007:BB3464). Dat de heer en mevrouw [A] de omzettingsverklaring als bestuurders en aandeelhouders van [eiseres] B.V. mede namens [eiseres] B.V. deden was voor [gedaagde] voldoende duidelijk, althans had voor haar voldoende duidelijk moeten zijn. Dat dit haar duidelijk was blijkt ook wel uit het feit dat zij hier pas voor het eerst bij dagvaarding een punt van heeft gemaakt. De omzetting heeft dan ook rechtsgeldig plaatsgevonden.
[gedaagde] moet de kosten van sanering vergoeden
3.20.
Zoals vastgesteld is [gedaagde] aansprakelijk voor de door [eiseres] als gevolg van de tekortkoming geleden schade. Deze schade bestaat onder andere uit de kosten die [eiseres] moet maken om het pand te saneren. [gedaagde] lijkt in haar conclusie van antwoord te stellen dat sanering niet meer nodig is, omdat [onderneming 5] de stukjes die zij bij haar visuele inspectie heeft gevonden heeft afgevoerd. [onderneming 5] geeft in haar rapport echter zowel met betrekking tot het groenstrookje (toepassing 1) als toepassing 3 (restanten in de loods) de volgende aanbeveling:
“Verhoogd risico, saneren of verwijderen op korte termijn.”Alleen met betrekking tot het restant dat door [onderneming 5] in de dakgoot is aangetroffen (toepassing 2) vermeldt [onderneming 5] dat sanering niet meer nodig is omdat de toepassing niet meer aanwezig is. Aan deze stelling van [gedaagde] gaat de rechtbank daarom voorbij. Naar het oordeel van de rechtbank moet [gedaagde] de kosten van de sanering volledig vergoeden.
De schade van [eiseres] / schadestaat
3.21.
[eiseres] heeft voor de begroting van de door haar geleden schade verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd. In artikel 612 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) staat dat de rechter die een veroordeling tot schadevergoeding uitspreekt, deze schade - voor zover dit mogelijk is - begroot in het vonnis. Als begroting in het vonnis niet mogelijk is, spreekt de rechter een veroordeling uit tot schadevergoeding op te maken bij staat. Naar het oordeel van de rechtbank kan de schade van [eiseres] nog niet worden begroot. Vast staat immers dat nog niet alle ruimtes van de loods zijn gesaneerd. Onduidelijk is daarom of de kosten van het saneren van deze ruimtes inderdaad € 23.998,- zullen zijn, zoals door [eiseres] op basis van de offerte van [onderneming 7] wordt geschat. Ook de omvang van de door [eiseres] gestelde gevolgschade is nog onduidelijk. Deze schade bestaat volgens [eiseres] uit de schade die [B] van haar vordert. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] verduidelijkt dat tussen haar en [B] een procedure aanhangig is waarin (onder meer) de omvang van deze vordering ter discussie staat. In deze procedure was tijdens de mondelinge behandeling van de zaak tussen [eiseres] en [gedaagde] nog geen uitspraak gedaan. Gelet op deze onduidelijkheden is het voor de rechtbank niet mogelijk om de schade van [eiseres] in dit vonnis te begroten. Omdat de rechtbank het wel aannemelijk vindt dat [eiseres] schade heeft geleden zal de rechtbank [gedaagde] veroordelen tot het vergoeden van die schade, op te maken bij staat.
Deskundigenkosten [onderneming 5]
3.22.
[eiseres] vordert een bedrag van € 7.470,- exclusief BTW voor de kosten die zij heeft betaald voor de onderzoeken van [onderneming 5] . Volgens [eiseres] moeten deze kosten als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2 onder b BW worden aangemerkt en komen zij als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking. [gedaagde] betwist dat de kosten van [onderneming 5] als kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b BW kunnen worden aangemerkt. Zij stelt dat de kosten van [onderneming 5] onredelijk hoog zijn, omdat [onderneming 5] op basis van de NEN 2991 onderzoek heeft gedaan en een veel groter gebied heeft onderzocht. Daarbij zou de inventarisatie van [onderneming 5] volgens [gedaagde] geen reëel beeld geven, omdat de loods tijdens de inventarisatie van [onderneming 5] grotendeels leeg stond.
3.23.
Zoals door [eiseres] onweersproken is gesteld was zij verplicht nader onderzoek te doen naar de aanwezigheid van asbest in de loods nadat [B] kleefmonsters had laten nemen en deze kleefmonsters op aanwezigheid van asbest duidden (productie 14 bij dagvaarding). Dat [eiseres] [onderneming 5] heeft ingeschakeld voor dit onderzoek valt dan ook goed te begrijpen. Dat [onderneming 5] mogelijk een iets uitgebreider onderzoek heeft verricht, omdat zij niet alleen een visuele inspectie heeft gedaan maar ook kleefmonsters heeft genomen kan [eiseres] niet worden aangerekend. Het onderzoek van [onderneming 5] was immers in het geheel niet nodig geweest als [gedaagde] niet tekort was geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst. Ook aan het argument dat de inventarisatie van [onderneming 5] geen reëel beeld geeft, omdat de loods tijdens deze inventarisatie grotendeels leeg stond gaat de rechtbank voorbij. [onderneming 5] maakt in haar rapport namelijk juist expliciet melding van het feit dat er in alle ruimtes veel spullen stonden. [11] Omdat de omvang van de door [onderneming 5] in rekening gebrachte kosten de rechtbank redelijk voor komt zal deze vordering worden toegewezen. De vordering tot betaling van de wettelijke rente over de deskundigenkosten vanaf de dag van de dagvaarding zal ook worden toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.24.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Voor de hoogte van het door haar gevorderde bedrag verwijst zij naar de Staffel Buitengerechtelijke Incassokosten (Staffel BIK).
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat deze kosten ten onrechte worden gevorderd, omdat van een tekortkoming geen sprake zou zijn. Verder kunnen de buitengerechtelijke kosten volgens [gedaagde] ten hoogste worden gebaseerd op een bedrag van € 7.470,- ex BTW aan schade (de kosten die [eiseres] heeft moeten betalen aan [onderneming 5] ).
3.25.
De rechtbank stelt vast dat het Besluit van toepassing is. De rechtbank stelt verder vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De omvang van de door [eiseres] geleden schade is echter nog onduidelijk. Daarom kan de omvang van de buitengerechtelijke incassokosten in dit vonnis niet worden bepaald. De rechtbank kan de Staffel BIK immers niet toepassen als de omvang van de door [eiseres] geleden schade niet vast staat. De rechtbank zal [gedaagde] daarom veroordelen tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, nader op te maken bij staat. De vordering tot betaling van de wettelijke rente over deze kosten vanaf de dag van de dagvaarding zal ook worden toegewezen.
Proceskosten en nakosten
3.26.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. Hoewel de hoogte van de schade nog niet vaststaat, is de schade te herleiden tot een bedrag tussen de € 40.000,- en € 98.000,-. De rechtbank begroot de proceskosten aan de zijde van [eiseres] daarom op basis van liquidatietarief IV op:
- dagvaarding € 90,62
- griffierecht 2.076,00
- salaris advocaat
3.342,00(3 punten × tarief € 1.114,-)
Totaal € 5.508,62
De over de proceskosten gevorderde wettelijke rente is ook toewijsbaar, maar de rechtbank vindt de gevorderde termijn van acht dagen na dagtekening van het vonnis te kort. De rechtbank zal de wettelijke rente over de proceskosten daarom toewijzen met ingang van de vijftiende dag na het vonnis tot aan de betaling.
Ook de gevorderde nakosten zijn toewijsbaar.

4.De beslissing

4.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen die zij uit hoofde van de aanneemovereenkomst richting [eiseres] had;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de deskundigenkosten van € 7.470,- exclusief BTW, te vermeerderen met de wettelijke rente (6:119 BW) vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 5.508,62 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot aan de voldoening;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, als [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
4.5.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de overige schade die [eiseres] als gevolg van de tekortkoming heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat;
4.6.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten, nader op te maken bij staat, te vermeerderen met de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) vanaf de dag van de dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
4.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen in randnummer 4.2, 4.3, 4.4 uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.L. Veendrick en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.

Voetnoten

1.Pagina 3 rapport van vrijgave.
2.Met een kleefmonster wordt bedoeld een monster dat met dubbelzijdig koolstof-tape vanaf oppervlakken wordt genomen. Hiermee wordt stof verzameld (Bijlage C bij het rapport van [onderneming 5] ).
3.Pagina 3 van de risicobeoordeling van [onderneming 5] .
4.Pagina 7 van het rapport van [onderneming 2] .
5.Pagina 1 van het auditrapport.
6.Pagina 23 van het auditrapport.
7.Pagina 24 van het auditrapport.
8.Bijlage C bij het rapport van [onderneming 2] .
9.Pagina 8 en 15 boeterapport [onderneming 3] .
10.Bijlage A rapport [onderneming 2] .
11.Pagina 24 van 33 van het rapport van [onderneming 5] .