ECLI:NL:RBMNE:2022:3935

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
9430372 UC EXPL
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
  • L.L. Veendrick
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overeenkomst op grond van bedrog en reconventionele vordering tot betaling

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 22 juni 2022 een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde]. [Eiseres] vordert de vernietiging van een overeenkomst die zij met [gedaagde] heeft gesloten, op grond van bedrog. Zij stelt dat [gedaagde] haar heeft laten geloven dat haar zoon was overleden en dat hij de kosten van de begrafenis had betaald, wat niet waar bleek te zijn. [Eiseres] heeft in totaal € 2.400,- aan [gedaagde] betaald op basis van deze overeenkomst. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vorderingen in conventie en reconventie nauw met elkaar samenhangen en dat er onvoldoende informatie is om een definitieve uitspraak te doen. Daarom heeft de kantonrechter [eiseres] opgedragen bewijs te leveren van haar stelling dat [gedaagde] haar heeft bedrogen. Indien [eiseres] in het bewijs slaagt, zal de vordering tot vernietiging van de overeenkomst worden toegewezen. In reconventie heeft [gedaagde] een vordering ingesteld tot betaling van € 4.600,-, gebaseerd op een lening die hij aan [eiseres] zou hebben verstrekt. Ook hiervoor moet bewijs worden geleverd. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9430372 UC EXPL 21-6422 VL/51573
Vonnis van 22 juni 2022
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: mr. C.A.H. Boom,
tegen:
[gedaagde] , verblijvende te [verblijfplaats],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. A.W. van Luipen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 augustus 2021;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie, bij de griffie binnengekomen op 19 oktober 2021;
- de conclusie van antwoord in reconventie, bij de griffie binnengekomen op 24 maart 2022;
- de producties;
- de e-mail van 28 maart 2022 van mr. Boom met producties 5 en 6 die abusievelijk niet bij de dagvaarding waren overgelegd;
- de mondelinge behandeling van 1 april 2022.
1.2.
[gedaagde] kon niet in persoon bij de mondelinge behandeling van 1 april 2022 aanwezig zijn omdat hij in detentie zit. Met zijn instemming heeft hij de mondelinge behandeling via een telefoonverbinding bijgewoond. Hij heeft de mondelinge behandeling op die manier kunnen volgen, op punten een toelichting kunnen geven en op vragen van de rechter kunnen antwoorden.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling van 1 april 2022 heeft de griffier zittingsaantekeningen gemaakt. Deze zijn in het dossier van de kantonrechter gevoegd. Aan het einde van de mondelinge behandeling is meegedeeld dat de kantonrechter vonnis zal wijzen.

2.Waar het over gaat

2.1.
[eiseres] heeft een zoon genaamd [A] (hierna: de zoon) met wie zij al geruime tijd geen contact heeft.
2.2.
[gedaagde] zit sinds september 2019 in detentie.
2.3.
Op 24 juli 2020 heeft [eiseres] een document ondertekend (hierna: overeenkomst 1) waarin het volgende staat opgenomen:
“Hierbij verklaar ik [eiseres] dat ik na het ontvangen van de originele documenten met de bedragen die zijn gemaakt vanwege het overlijden van [A] dat ik een regeling ga treffen met [gedaagde] over de terugbetaling. De bedragen die er uit te voor schijn komen worden afgelost in termijnen (maandelijks) van € 400,- via een periodieke overboeking op de 1e van de maand te beginnen op het moment dat alle originele documenten hier aanwezig zijn.”
2.4.
[eiseres] en [gedaagde] hebben vervolgens op 3 augustus 2020 een overeenkomst (hierna: overeenkomst 2) met elkaar gesloten. Boven deze overeenkomst staat
“Voor [eiseres (voornaam)] ”.In deze overeenkomst staat:
“(…) Schuldbekentenis met betalingsregeling, i.v.m. het overlijden van de heer [A] geboren [1976] te [geboorteplaats] , Overleden [2020] te [plaats 1] . Ondergetekende Mv [eiseres] geboren [1948] wonende, [adres 1] te [woonplaats 1] , verklaard hiermede dat zij een schuld heeft aan de heer [gedaagde] geboren [1968] Wonende, [adres 2] [.] te [plaats 2] in [..] een schuld heeft van € 7000,00 euro zegge zevenduizend euro. Betaling zal plaatsvinden in negen termijnen, elke 25e van de maand waarvan 8 termijnen van € 800,00 eur en één termijn van € 600,00 euro (…) in gebreken blijven is het hele bedrag in één keer opeisbaar.”
2.5.
[eiseres] heeft overeenkomst 2 aan [gedaagde] toegezonden met een begeleidende brief. De tekst van deze brief luidt als volgt:
“Lieve schat, doe jij deze papieren invullen plus met je handtekening. Stuur het terug naar mij dan kan ik ook een handtekening zetten. Hoop dat het dan goed komt. Veel liefs van mij. Hou van jou, tot horens, xxxx”
2.6.
[eiseres] heeft op basis van overeenkomst 2 in totaal een bedrag van € 2.400,- (in termijnen) aan [gedaagde] betaald. Op 2 oktober 2020 heeft [eiseres] aangifte gedaan van fraude, oplichting en bedreiging tegen [gedaagde] bij de Politie Eenheid Midden Nederland. [eiseres] vordert in een vonnis (uitvoerbaar bij voorraad):
  • vernietiging van overeenkomst 2 op grond van bedrog;
  • een verklaring voor recht dat het bedrag van € 2.400,- onverschuldigd aan [gedaagde] is betaald;
  • veroordeling van [gedaagde] om aan [eiseres] een bedrag van € 2.400,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente;
  • veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, bestaande uit een bedrag van € 850,- aan eigen bijdrage voor de toevoeging van [eiseres] en € 350,- aan griffierecht.
2.7.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] haar heeft laten geloven dat haar zoon op [2020] is overleden en dat [gedaagde] de kosten van de begrafenis heeft betaald. Omdat [eiseres] [gedaagde] geloofde heeft zij de overeenkomsten (zie randnummer 2.3 en 2.4) getekend en een bedrag van € 2.400,- aan [gedaagde] overgemaakt. Nadat [gedaagde] geen gehoor gaf aan de herhaaldelijke verzoeken van [eiseres] om een nota van de begrafenisonderneming aan haar toe te sturen kreeg [eiseres] het vermoeden dat zij was opgelicht. Dit vermoeden werd bevestigd doordat [eiseres] er op 26 oktober 2020 achter is gekomen dat haar zoon nog in leven is. Dit zou blijken uit een Whatsapp bericht van die datum van de zoon van [eiseres] aan haar gemachtigde.
2.8.
Volgens [gedaagde] moet de vordering van [eiseres] worden afgewezen. [gedaagde] voert aan dat hij [eiseres] geld heeft geleend, omdat [eiseres] het financieel zwaar had. Dit geld zou gebruikt zijn voor de reparatie van de koelkast en auto van [eiseres] en de aanzienlijke huurachterstand die [eiseres] had. Het bedrag dat [gedaagde] aan [eiseres] heeft geleend zou in overleg met [eiseres] zijn vastgesteld op € 7.000,- en is uiteindelijk vastgelegd in overeenkomst 2. Deze overeenkomst is door beide partijen ondertekend en er is volgens [gedaagde] geen grond voor vernietiging van deze overeenkomst. [gedaagde] voert aan dat overeenkomst 2 door [eiseres] is opgesteld. In de tekst van deze overeenkomst wordt volgens [gedaagde] verwezen naar het overlijden van de zoon van [eiseres] omdat [eiseres] haar partner wilde laten geloven dat de lening bij [gedaagde] hiermee verband hield. [eiseres] wilde haar partner er volgens [gedaagde] op die manier toe bewegen de lening bij [gedaagde] voor haar af te lossen.
Omdat de overeenkomst rechtsgeldig is, is van onverschuldigde betaling volgens [gedaagde] geen sprake. [gedaagde] betwist tot slot de omvang van de eigen bijdrage en het door [eiseres] opgevoerde griffierecht.
2.9.
[gedaagde] heeft een eis in reconventie ingesteld en vordert in een vonnis (uitvoerbaar bij voorraad):
  • een verklaring voor recht dat overeenkomst 2 onverkort gelding heeft;
  • veroordeling van [eiseres] tot betaling van een bedrag van € 4.600,- vermeerderd met wettelijke rente, steeds berekend vanaf de 25ste van de maand waarin betaald had moeten worden tot aan de algehele voldoening;
  • veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
2.10.
[gedaagde] legt aan zijn vordering in reconventie nakoming van de uit de lening van € 7.000,- voortvloeiende terugbetalingsverplichting ten grondslag. Het bedrag van € 4.600,- is volgens [gedaagde] in zijn geheel opeisbaar, omdat [eiseres] na de eerste drie betalingen in gebreke is gebleven met betalen.

3.Wat de kantonrechter ervan vindt

In conventie en reconventie

Inleiding
3.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie nauw met elkaar samenhangen, beoordeelt de kantonrechter deze gezamenlijk. De kantonrechter komt tot de conclusie dat zij nog niet over voldoende informatie beschikt om de vorderingen in conventie en/of reconventie te kunnen toe- of afwijzen. De kantonrechter zal [eiseres] daarom in conventie een bewijsopdracht geven. Voor het geval [eiseres] niet in het opgedragen bewijs slaagt, zal de kantonrechter [gedaagde] in reconventie een bewijsopdracht geven. Ter toelichting geldt het volgende.
Bewijslast vordering tot vernietiging op grond van bedrog
3.2.
[eiseres] legt aan haar beroep op vernietiging van overeenkomst 2 bedrog ten grondslag. Artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat van bedrog sprake is wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Het is aan [eiseres] om te stellen en zo nodig te bewijzen dat [gedaagde] haar door middel van bedrog heeft bewogen tot het overmaken van bedragen aan hem. Hierbij geldt dat pas sprake kan zijn van bedrog als [eiseres] willens en wetens door [gedaagde] om de tuin is geleid, ze moet opzettelijk zijn misleid. [gedaagde] moet hierbij de bedoeling hebben gehad om [eiseres] tot het verrichten van de handeling (het overmaken van de bedragen) te bewegen.
Wat partijen hebben aangevoerd
3.3.
Tussen partijen staat vast dat zij op 3 augustus 2020 overeenkomst 2 hebben gesloten. Ter onderbouwing van haar stelling dat deze overeenkomst vernietigbaar is op grond van bedrog voert [eiseres] aan dat [gedaagde] haar heeft laten geloven dat haar zoon op [2020] is overleden en dat hij de kosten van de begrafenis heeft betaald. [eiseres] voert aan dat zij al 27 jaar geen contact had met haar zoon, maar dat dit contact leek te herstellen nadat ze [gedaagde] leerde kennen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] hieraan toegevoegd dat zij vanaf het najaar van 2019 Whatsapp berichten van haar zoon ontving. Tot een fysieke afspraak kwam het niet, die werd steeds op het laatste moment via Whatsapp afgezegd. [eiseres] zou telefonisch van [gedaagde] te horen hebben gekregen dat haar zoon was overleden en op welke dag hij begraven werd. Via de post zou [eiseres] vervolgens een rouwkaart hebben ontvangen. [eiseres] vermoedt dat de dochters van [gedaagde] deze rouwkaart in opdracht van [gedaagde] hebben gemaakt en aan haar hebben verstuurd. De zoon van [eiseres] zou uiteindelijk een paar dagen eerder zijn begraven. Ook dit kreeg [eiseres] naar eigen zeggen telefonisch van [gedaagde] te horen. Omdat de begrafenis eerder plaatsvond kon [eiseres] hierbij niet aanwezig zijn. Omdat [eiseres] geloofde dat [gedaagde] de kosten voor de begrafenis van haar zoon had betaald heeft zij overeenkomst 1 en overeenkomst 2 ondertekend en een bedrag van € 2.400,- aan [gedaagde] overgemaakt. [eiseres] ontving overeenkomst 1 en overeenkomst 2 per post en vermoedt dat ook deze overeenkomsten door de dochters van [gedaagde] , al dan niet in opdracht van [gedaagde] , zijn opgesteld en verstuurd.
Dat sprake is van bedrog volgt volgens [eiseres] ook uit de berichten die zij via MSN Messenger en Whatsapp ontving van de dochters van [gedaagde] en [gedaagde] . [1] In deze berichten wordt volgens [eiseres] aangedrongen op extra betalingen, onder andere voor de wegenbelasting voor de auto van haar zoon.
3.4.
[gedaagde] betwist dat sprake is van bedrog. Volgens hem hebben partijen een rechtsgeldige overeenkomst van geldlening gesloten. [gedaagde] betwist verder dat hij tegen [eiseres] zou hebben gezegd dat haar zoon is overleden. Ook betwist hij dat overeenkomst 1 en overeenkomst 2 door hem of zijn dochters zijn opgesteld en dat de rouwkaart door hem of zijn dochters is gemaakt en verstuurd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] erkend dat het handschrift in de overeenkomsten niet overeen komt met het handschrift van [eiseres] . De begeleidende brief (zie randnummer 2.5) waarmee overeenkomst 2 aan [gedaagde] is toegezonden is volgens hem echter wel door [eiseres] geschreven. Hierin staat:
“doe jij deze papieren invullen plus met je handtekening. Stuur het terug naar mij dan kan ik ook een handtekening zetten.”Uit deze brief volgt volgens [gedaagde] dat [eiseres] een niet getekende versie van overeenkomst 2 aan hem heeft toegezonden. [gedaagde] meent dat hieruit blijkt dat [eiseres] overeenkomst 2 heeft laten opstellen.
Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] in de overeenkomsten melding laten maken van het overlijden van haar zoon om haar partner ertoe te bewegen haar schuld bij [gedaagde] af te lossen. Hij voert aan dat hij de zoon van [eiseres] niet kent. Los daarvan wijst hij er op dat hij al sinds september 2019 onafgebroken in de gevangenis zit. Het was volgens hem daarom überhaupt niet mogelijk om een begrafenis te regelen. Voor wat betreft de Whatsapp en MSN Messenger berichten [2] stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat hij in de gevangenis niet beschikt over zijn mobiele telefoon. [gedaagde] betwist verder dat zijn dochters of hijzelf achter de MSN Messenger berichten zitten. Volgens hem is mogelijk sprake van een nepaccount.
Bewijsopdrachten
3.5.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] de stellingen van [eiseres] voldoende gemotiveerd betwist. Dit leidt ertoe dat [eiseres] bewijs moet leveren voor haar stelling dat [gedaagde] haar, al dan niet samen met zijn dochters, tot het doen van betalingen heeft bewogen op basis van de opzettelijk onjuiste mededeling dat haar zoon is overleden. Naar het oordeel van de kantonrechter is [eiseres] er nog niet in geslaagd dit bewijs te leveren. Dat [gedaagde] [eiseres] heeft meegedeeld dat haar zoon is overleden kan gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] namelijk niet als vaststaand worden aangenomen. De enkele, niet nader onderbouwde, stelling dat het contact met haar zoon verbeterde nadat [eiseres] [gedaagde] had ontmoet en dat [gedaagde] [eiseres] vervolgens telefonisch heeft meegedeeld dat haar zoon was overleden is hiervoor onvoldoende. Ook de stelling dat [eiseres] per post een rouwkaart ontving is hiervoor niet voldoende nu onduidelijk is wie deze rouwkaart heeft gemaakt, door wie de rouwkaart is verzonden en wanneer deze door [eiseres] is ontvangen. Hetzelfde geldt voor overeenkomst 1 en 2. De door [eiseres] in het geding gebrachte MSN Messenger en Whatsappcommunicatie [3] maakt het voorgaande niet anders omdat gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] niet zonder meer kan worden aangenomen dat deze berichten van [gedaagde] of zijn dochters afkomstig zijn. De kantonrechter draagt [eiseres] daarom op te bewijzen dat [gedaagde] haar, al dan niet samen met zijn dochters, tot het doen van betalingen heeft bewogen op basis van de opzettelijk onjuiste mededeling dat haar zoon is overleden.
3.6.
Als [eiseres] in het bewijs slaagt zal de vordering tot vernietiging van overeenkomst 2 worden toegewezen. Vernietiging heeft terugwerkende kracht (artikel 3:53 BW) en werkt terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat als overeenkomst 2 wordt vernietigd, de betalingen die [eiseres] op basis van deze overeenkomst heeft gedaan zonder rechtsgrond zijn verricht. [eiseres] kan deze betalingen in dat geval op grond van onverschuldigde betaling van [gedaagde] terugvorderen en de vordering van [eiseres] hiertoe zal in dat geval worden toegewezen. De reconventionele vordering van [gedaagde] wordt in dat geval, vanzelfsprekend, afgewezen.
3.7.
Als [eiseres] niet in het bewijs slaagt betekent dit niet zonder meer dat de reconventionele vordering van [gedaagde] moet worden toegewezen. [gedaagde] heeft ter onderbouwing van deze vordering immers aangevoerd dat hij geld aan [eiseres] heeft uitgeleend wat (onder meer) is gebruikt voor reparaties aan de auto van [eiseres] en voor de betaling van huurachterstanden, maar heeft deze blote stelling niet nader onderbouwd. [eiseres] heeft betwist dat [gedaagde] haar geld heeft geleend: haar auto was niet kapot en van huurachterstanden was geen sprake. Dat [gedaagde] geld aan [eiseres] heeft geleend voor de reparatie van haar auto en het betalen van huurachterstanden volgt ook niet uit de tekst van overeenkomst 2. Hier staat immers in opgenomen dat de betalingen verband houden met het overlijden van de zoon van [eiseres] . Deze tegenstrijdigheid is niet te volgen. Dat het overlijden van de zoon van [eiseres] in overeenkomst 2 is genoemd omdat [eiseres] , zoals [gedaagde] heeft verklaard, haar partner er op die manier toe wilde bewegen de lening bij [gedaagde] voor haar af te lossen blijkt niet uit de stukken en kan ook niet zomaar worden aangenomen. In zo’n situatie geldt de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: degene die feiten stelt en die daaraan een recht wil ontlenen, is degene die het bewijs voor die feiten moet leveren. Hier is het [gedaagde] die stelt dat hij geld aan [eiseres] heeft uitgeleend en die daarop zijn recht op terugbetaling baseert. Daarom is hij het die zijn stelling moet bewijzen. Voor het geval [eiseres] er niet in slaagt te bewijzen dat sprake is van bedrog zal de kantonrechter [gedaagde] opdragen om bewijs te leveren van zijn stelling dat hij geld (€ 7.000) aan [eiseres] heeft uitgeleend.
3.8.
Als [eiseres] respectievelijk [gedaagde] het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, moeten zij deze afzonderlijk met een akte in het geding brengen. Als zij het bewijs willen leveren door het laten horen van getuigen, moeten zij dit in de akte vermelden en de verhinderdata opgeven van alle partijen en hun gemachtigden en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen. Partijen moeten bij de getuigenverhoren rechtsgeldig vertegenwoordigd aanwezig zijn. Als een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 45 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, moeten ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank worden opgegeven.
3.9.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing, zowel in conventie als in reconventie, aan.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
4.1.
draagt [eiseres] op te bewijzen dat [gedaagde] haar, al dan niet samen met zijn dochters, tot het doen van betalingen heeft bewogen op basis van de opzettelijk onjuiste mededeling dat haar zoon is overleden;
4.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 juli 2022voor uitlating door [eiseres] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
4.3.
bepaalt dat [eiseres] , als zij (ook) bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, zij die stukken op de hierboven genoemde roldatum direct in het geding moet brengen;
4.4.
bepaalt dat [eiseres] , als zij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden op maandagen, woensdagen, donderdagen en vrijdagen in de maanden september 2022 tot en met januari 2023 op de hierboven genoemde roldatum moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
4.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. L.L. Veendrick in het gerechtsgebouw te Utrecht aan het Vrouwe Justitiaplein 1;
In reconventie(voor het geval dat [eiseres] niet in het opgedragen bewijs slaagt):
4.6.
draagt [gedaagde] op te bewijzen hij geld (€ 7.000,-) aan [eiseres] heeft uitgeleend;
4.7.
bepaalt dat de zaak daartoe op een later tijdstip naar de rol zal worden verwezen;
In conventie en reconventie:
4.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.L. Veendrick, kantonrechter, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2022.

Voetnoten

1.Productie 6 bij de e-mail van 28 maart 2022 van mr. Boom.
2.Productie 6 bij de e-mail van 28 maart 2022 van mr. Boom.
3.Productie 6 bij de e-mail van 28 maart 2022 van mr. Boom.