ECLI:NL:RBMNE:2022:4013

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 september 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
9416801 AC EXPL 21-2056 (hoofdzaak) en 9692061 AC EXPL 22-435 (vrijwaring)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijk aansprakelijkheid voor kredietverplichtingen na betalingsregeling

In deze zaak vorderde Interbank, de rechtsopvolger van De Nederlandse Voorschotbank, betaling van een kredietschuld van ex-echtelieden [A] en [B]. De kredietovereenkomst, afgesloten op 27 oktober 2009, verplichtte beide partijen tot terugbetaling van een krediet van € 14.450,00. Na een betalingsachterstand heeft de bank een betalingsregeling getroffen met [B], waardoor de vordering niet langer ineens opeisbaar was. De kantonrechter oordeelde dat, omdat de betalingsregeling met [B] nog steeds van kracht was, [A] niet kon worden aangesproken voor de schuld. De vordering van Interbank werd afgewezen, en de bank werd veroordeeld in de proceskosten van [A]. In de vrijwaring vorderde [A] betaling van [B] voor de kosten die voortvloeiden uit de hoofdzaak, maar ook deze vordering werd afgewezen. De rechter benadrukte dat de betalingsregeling met [B] de situatie veranderde, waardoor [A] niet aansprakelijk was voor de schuld aan Interbank. De proceskosten in de hoofdzaak en de vrijwaring werden aan de respectieve partijen toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummers: 9416801 AC EXPL 21-2056 (hoofdzaak) en 9692061 AC EXPL 22-435 (vrijwaring)
Vonnis van 28 september 2022
in de hoofdzaak van
de naamloze vennootschap
INTERBANK N.V.,
gevestigd in Amsterdam,
eiseres,
hierna te noemen: Interbank,
gemachtigde: Van Lith Gerechtsdeurwaarders en Incasso in Eindhoven,
tegen:
[A] ,
wonende in [woonplaats] ,
gedaagde,
hierna te noemen: [A] ,
gemachtigde: mr. G.J. Boven, advocaat in Leusden,
en in de vrijwaring van
[A] ,
wonende in [woonplaats] ,
eiseres in de vrijwaring,
hierna te noemen: [A] ,
gemachtigde: mr. G.J. Boven, advocaat in Leusden,
tegen:
[bewindvoerder], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over alle goederen van
[B] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
gedaagde in de vrijwaring,
hierna te noemen: ‘ [bewindvoerder] ’ en ‘ [B] ’,
gemachtigde: mr. A.J.M. Paanakker, advocaat in Ede.

1.De procedure

1.1.
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
In de hoofdzaak:
  • de dagvaarding van 28 juli 2021, met 9 producties;
  • de incidentele conclusie tot vrijwaring, met 3 producties;
  • de conclusie van antwoord in het incident, met productie 10;
  • het vonnis in het incident van 19 januari 2022;
  • de conclusie van antwoord, met 3 producties;
  • de brief van mr. Boven van 24 augustus 2022 waarmee productie 10, begrepen als productie 11, is ingediend.
In de vrijwaring:
  • de dagvaarding van 8 februari 2022, met 2 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 7 producties.
1.2.
Op 30 augustus 2022 heeft gelijktijdig de mondelinge behandeling in de hoofdzaak en de vrijwaring plaatsgevonden in Utrecht. Het betrof een hybride zitting waarbij partijen door gebruikmaking van een videoverbinding (Teams) ook digitaal aanwezig konden zijn. Ter zitting was namens Interbank [C] digitaal aanwezig, digitaal bijgestaan door mr. R.F.H. Wieneke (Van Lith Gerechtsdeurwaarders en Incasso). Daarnaast waren [A] en haar gemachtigde, mr. G.J. Boven, beiden fysiek aanwezig. [bewindvoerder] en [B] waren digitaal aanwezig, digitaal bijgestaan door mr. A.J.M. Paanakker. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. De griffier heeft aantekening gehouden van het verhandelde ter zitting.
1.3.
Ten slotte is in de hoofdzaak en in de vrijwaring vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op 27 oktober 2009 is tussen De Nederlandse Voorschotbank B.V. (hierna: DNVB) – de rechtsvoorganger van Interbank – als kredietgever, en [A] en [B] als kredietnemers een kredietovereenkomst (hierna: de overeenkomst) gesloten. Er is een krediet verleend van € 14.450,00. Dit bedrag is op 17 november 2009 aan kredietnemers uitgekeerd. [A] en [B] zijn hoofdelijk aansprakelijk voor terugbetaling van het krediet aan DNVB.
2.2.
Ten tijde van het sluiten van de overeenkomst waren [A] en [B] gehuwd in gemeenschap van goederen. De echtscheiding tussen hen is uitgesproken bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van [2014] , waarna deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
[A] en [B] hebben zich op grond van de overeenkomst verplicht maandelijks een bedrag van € 216,50 af te lossen. [B] heeft na de echtscheiding deze aflossingen altijd betaald, maar vanaf mei 2010 is een betalingsachterstand ontstaan. DNVB heeft in de periode februari 2019 tot mei 2020 in ieder geval [A] herhaaldelijk gesommeerd, maar zij is niet tot betaling overgegaan.
2.4.
Bij beschikking van 13 november 2019 is [B] onder bewind gesteld.
2.5.
Bij brief van 22 april 2020 heeft DNVB het gehele resterende krediet bij [A] opgeëist.
2.6.
Bij brief van 17 november 2020 heeft DNVB onder meer het volgende aan Kredietbank Nederland (hierna: de Kredietbank) bericht:

De Nederlandse Voorschotbank B.V. heeft het voorstel inzake de heer [B] beoordeeld. In deze brief informeren wij u over onze beslissing en de daarbij behorende voorwaarden.
Finale kwijting
De Nederlandse Voorschotbank B.V. is akkoord met het voorstel. Wij zijn bereid om een betaalregeling te treffen voor de openstaande vordering inclusief toekomstige rente als u zich aan de voorwaarden houdt die wij in deze brief vermelden. (…)
2.7.
Bij brief van 20 november 2020 heeft de Kredietbank onder meer het volgende aan [B] bericht:

Met genoegen laten wij u weten dat het is gelukt om met al uw schuldeisers afspraken te maken over het terugbetalen van uw schulden. (…)
Feiten
Wij zetten de belangrijkste feiten met betrekking tot uw schuldbemiddeling voor u op een rij: (…)

Op 25-08-2020 hebben uw concurrente schuldeisers een betalingsvoorstel gekregen waarin stond dat zij via de schuldbemiddeling 100,00 % van de schuld terugbetaald krijgen. Uw preferente schuldeisers kregen een betalingsvoorstel van 100,00 %. Dit voorstel is gebaseerd op uw actuele vrij te laten bedrag. Dit voorstel is een prognose. Ieder jaar controleren we of u voldoende hebt terugbetaald.
2.8.
De Nederlandse Voorschotbank B.V. is met ingang van 8 december 2020 gefuseerd met Interbank.
2.9.
Het uitstaande saldo heeft op enig moment € 9.725,20 bedragen. Interbank heeft hierop een compensatiebedrag van € 1.832,80 in mindering gebracht. Op 16 juli 2021 heeft de Kredietbank namens [B] € 1.510,59 op de schuld in mindering voldaan, zodat het uitstaande saldo per 17 juli 2021 € 6.381,81 (excl. rente) bedroeg. De wettelijke rente over het uitstaand saldo bedraagt over de periode van 22 april 2020 tot en met 16 juli 2021
€ 195,40.

3.Het geschil

In de hoofdzaak:
3.1.
Interbank vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[A] te veroordelen om aan haar tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 6.577,21 (€ 6.381,81 aan hoofdsom en € 195,40 aan wettelijke rente), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2021, althans vanaf de dag van dagvaarden tot aan de dag van algehele voldoening;
[A] te veroordelen in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten, eventueel vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.
Interbank stelt dat [A] naast [B] hoofdelijk aansprakelijk is voor de schuld. Interbank stelt dat [A] haar betalingsverplichting uit de kredietovereenkomst niet is nagekomen. Omdat een achterstand van meer dan twee maanden is ontstaan en ook na ingebrekestelling niet is betaald, is de hoofdsom ineens opeisbaar geworden. Naast de hoofdsom maakt Interbank aanspraak op (verschenen) wettelijke rente en vergoeding van haar proceskosten.
3.3.
[A] betwist de vordering en concludeert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Interbank niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans deze vordering als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, met veroordeling van Interbank in de proceskosten.
3.4.
[A] betoogt dat zij ten onrechte in deze procedure is betrokken. Zij erkent in beginsel hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor de schuld aan DNVB. Zij kan niet meer voor voldoening van de vordering worden aangesproken, omdat Interbank een akkoord met [B] heeft gesloten, op grond waarvan hij de schuld zal betalen. Bovendien heeft zij met [B] afgesproken dat hij die schuld voor zijn rekening zou nemen en is bij het vaststellen van de door [B] te betalen kinderalimentatie ook rekening gehouden met de aflossing aan DNVB door [B] .
In de vrijwaring:
3.5.
[A] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [bewindvoerder] te veroordelen:
an [A] te betalen datgene waartoe zij in de hoofdzaak jegens Interbank mocht worden veroordeeld met inbegrip van rente en kosten;
in de proceskosten in de vrijwaring en waaronder de mogelijke kosten van getuigenverhoren, een en ander te voldoen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, bij gebreke daarvan te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
in de proceskosten.
3.6.
[bewindvoerder] voert verweer en concludeert tot:
niet-ontvankelijkverklaring van [A] en/of de bank in haar vorderingen, althans deze vorderingen als ongegrond af te wijzen;
veroordeling van [A] en/of de bank tot betaling van de proceskosten, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis, en – voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeling van [A] en/of de bank tot betaling van de nakosten, waaronder begrepen € 205,00 aan nasalaris ingeval het vonnis niet wordt betekend en € 273,00 ingeval het vonnis wordt betekend, vermeerderd met de wettelijke rente over de volledige proceskosten indien niet binnen 14 dagen na dagtekening van dit vonnis voldoening daarvan heeft plaatsgevonden.

4. De beoordeling

In de hoofdzaak:
4.1.
Partijen twisten over de vraag of [A] kan worden aangesproken voor voldoening van de vordering, bestaande uit de restschuld aan Interbank. [A] meent dat zij niet is gehouden tot betaling over te gaan. Haar meest verstrekkende verweer houdt in dat zij ten onrechte in rechte is betrokken omdat tussen Interbank en [B] een betalingsregeling bestaat, op grond waarvan [B] de restschuld volledig aan Interbank zal voldoen. Beoordeeld moet worden of dit verweer slaagt.
4.2.
Interbank heeft erkend dat er in november 2020 met de Kredietbank een betalingsregeling inzake [B] is getroffen waardoor de schuld volledig zou worden betaald. Zij stelt [A] terecht te hebben gedagvaard, omdat het – ten tijde van dagvaarden – voor haar onzeker was of [B] die betalingsregeling volledig zou nakomen. Interbank heeft namelijk op 19 juli 2021 een periodieke hercontrole van de Kredietbank ontvangen, inhoudende dat de afloscapaciteit was afgenomen, waardoor de prognose dat volledig zou worden afbetaald onzeker werd. Interbank heeft, met het dagvaarden van [A] , voorgesorteerd op de situatie waarin [B] de regeling niet (volledig) zou nakomen. Zij heeft [A] aangesproken ter kwijting van de schuld.
4.3.
De kantonrechter wijst de vordering van Interbank af. Door het treffen van de betalingsregeling met [B] was de vordering niet langer ineens opeisbaar zolang die betalingsregeling werd nagekomen. Interbank heeft wel gesteld dat onzeker was of [B] zou nakomen, maar niet dat er een betalingsachterstand is ontstaan en de betalingsregeling is beëindigd.
4.4.
Interbank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 933,00 aan salaris gemachtigde (3 punten à € 311,00).
In de vrijwaring:
4.5.
Omdat de vordering in de hoofdzaak worden afgewezen, worden ook de vorderingen in de vrijwaring afgewezen. [A] zal in de vrijwaringszaak als de in het ongelijk gestelde partij in de door [bewindvoerder] gemaakte proceskosten worden veroordeeld. Het is niet mogelijk de kosten van de vrijwaring door te schuiven naar Interbank, zoals [bewindvoerder] heef gevorderd (zie Hoge Raad van 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6079).
4.6.
De kosten aan de zijde van [bewindvoerder] worden tot op heden begroot op € 622,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à € 311,00). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.7.
De gevorderde nakosten zijn toewijsbaar als na te melden.

5.De beslissing

De kantonrechter:
In de hoofdzaak
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Interbank tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [A] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 933,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de vrijwaring
5.4.
wijst de vorderingen af;
5.5.
veroordeelt [A] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [bewindvoerder] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 622,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.6.
veroordeelt [A] , onder de voorwaarde dat deze niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [bewindvoerder] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 124,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving;
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6;119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening;
5.7.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.L. Rijnbout, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 september 2022.