Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
2.De feiten
Het gehuurde, bestemming
de bedrijfsruimte met kantoor op de begane grond en kantine/entresol op de verdieping en parkeergelegenheid direct voor het object en naastgelegen parkeerterrein gelegen aan de [straat] [nummeraanduiding 1] te [plaats] ,hierna ‘het gehuurde’ genoemd,
kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [letter] , nummer [nummeraanduiding 2] (ged.). (…)
Het gehuurde is aan partijen genoegzaam bekend.
reparatie van auto’s alsmede verkoop en inkoop van auto’s.
3 jaar, ingaande op
1 april 2014en lopende tot
1 april 2017.
Na de tweede huurperiode wordt deze huurovereenkomst voortgezet voor een periode van 18 maanden, derhalve tot 1 oktober 2021.Deze overeenkomst wordt vervolgens voorgezet voor aansluitende perioden van telkens
5 jaren.
€ 20.852,00(opgebouwd uit [straat] [nummeraanduiding 1] € 18.852,00 en [straat] [nummeraanduiding 1/letter] € 2.000,00), (…)
3.De vordering en het verweer
4.De beoordeling
Wie zijn partij bij de huurovereenkomst?
om dit in een juiste manier te omschrijven. (…)”
na 7,5 jaarzou mogen kopen en dat hij, als hij op dat moment de financiering niet rond zou krijgen, zou mogen blijven huren. Hij vraagt daarom aanpassing van het concept-huurcontract (onder andere) op die punten. Die uitdrukkelijk door [eiser] genoemde termijn van 7,5 jaar valt niet te rijmen met het door [gedaagde sub 1] c.s. gestelde algemene voorkeursrecht van koop voor het geval dat [gedaagde sub 1] c.s. in de toekomst
mogelijkzou willen verkopen. Van belang is dat uit de reactie van [gedaagde sub 1] c.s. op het e-mailbericht van [eiser] , waarin [eiser] benadrukt dat hij het gehuurde over 7,5 jaar wil kunnen kopen en dat dit in het huurcontract moet worden opgenomen, niet blijkt dat hij het daarmee niet eens is of dat hij daardoor verrast is, omdat dit mondeling niet zo is besproken. Integendeel, hij vraagt zijn makelaar om artikel 8.4 aan te passen. De aanpassing die de makelaar vervolgens heeft gedaan is niet alleen verwarrend maar ook hoogst merkwaardig: na die aanpassing luidt de tekst van artikel 8.4 dat de verhuurder het gehuurde aan de huurder moet aanbieden mocht de verhuurder besluiten het
per 1 oktober 2021te verkopen. Dit zou betekenen dat het de verhuurder vrij staat om het gehuurde op elke andere willekeurige andere datum aan een derde te verkopen en de huurder daarbij te passeren. De makelaar heeft nota bene, voordat hij die aanpassing deed, ook zelf al aan [gedaagde sub 1] aangegeven dat bij een voorkeursrecht nooit een datum wordt gehanteerd (zie hiervoor in r.o. 4.4). Die vreemde bepaling is nadien kennelijk nogmaals gewijzigd, waardoor de oorspronkelijke, algemeen geformuleerde standaardbepaling voor het voorkeursrecht van koop in het definitieve huurcontract alsnog het karakter heeft gekregen van een koopoptie, of recht van koop, ten gunste van de huurder. Aan de oorspronkelijke standaard bepaling is bovendien op enig moment toegevoegd op welke wijze de marktwaarde van het gehuurde bepaald moet worden als partijen het daarover niet eens mochten worden. Ook dit duidt op een koopoptie. De conclusie luidt dan ook dat [eiser] , gelet op de hiervoor beschreven voorgeschiedenis van artikel 8.4 en de uiteindelijke tekst daarvan, dit artikel bij het ondertekenen van de huurovereenkomst heeft mogen begrijpen als de door hem gewenste koopoptie, oftewel het recht van koop.
de bedrijfsruimtemet huisnummer [nummeraanduiding 1/letter] immers niet huurt. Dit ondersteunt het standpunt van [gedaagde sub 1] c.s. dat het gehuurde parkeerterrein in de huurovereenkomst (mogelijk per abuis) is aangeduid met [nummeraanduiding 1/letter] .
uitgezonderdde bedrijfsruimte op [nummeraanduiding 1/letter] ). Ook de daaraan verbonden dwangsom van € 1.000,00 per dag zal worden toegewezen, met dien verstande dat daaraan een maximum zal worden verbonden van € 100.000,00. De primair onder 3.1. sub b) gevorderde verklaring voor recht zal eveneens worden toegewezen, omdat deze is gebaseerd op het bepaalde in artikel 8.4 van het huurcontract en [gedaagde sub 1] c.s. daartegen geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd. Dat geldt niet voor het primair onder 3.1. sub c) gevorderde, de veroordeling van [gedaagde sub 1] c.s. om het gehuurde binnen 2 maanden na het sluiten van de koopovereenkomst aan [eiser] te leveren. Uit artikel 8.4 van het huurcontract kan niet worden opgemaakt dat [gedaagde sub 1] c.s. verplicht is het gehuurde binnen twee maanden na het sluiten van de koopovereenkomst aan [eiser] te leveren en [eiser] heeft voor die vordering, waartegen [gedaagde sub 1] c.s. verweer heeft gevoerd, geen andere rechtsgrond gesteld. Die vordering wordt daarom afgewezen.
5.De beslissing
,te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;