ECLI:NL:RBMNE:2022:4046

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
6 oktober 2022
Zaaknummer
9509204 UC EXPL 21-7527
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid bij schade aan leaseauto door grove schuld van bestuurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een leasebedrijf en twee gedaagden, waarbij de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor schade aan een leaseauto. De eiseres, een besloten vennootschap, had een leaseovereenkomst gesloten met gedaagde sub 1, waarbij gedaagde sub 2 als bestuurder fungeerde. De leaseauto, een Volkswagen Polo, werd met aanzienlijke schade langs de snelweg aangetroffen, nadat deze niet op tijd was ingeleverd. De eiseres vorderde schadevergoeding, inclusief herstelkosten en gederfde huurinkomsten, en stelde dat de gedaagden toerekenbaar tekort waren geschoten in hun verplichtingen uit de leaseovereenkomst. Gedaagde sub 2 voerde aan dat de schade het gevolg was van een eenzijdig ongeval en dat er geen sprake was van opzet of grove schuld. De kantonrechter oordeelde dat de schade was veroorzaakt door grove schuld van de bestuurder, waardoor de gedaagden niet konden terugvallen op de overeengekomen beperking van het eigen risico. De kantonrechter wees de vordering van de eiseres grotendeels toe, met uitzondering van een deel van de gevorderde gederfde huurinkomsten, omdat de eiseres niet voldoende had onderbouwd dat zij de auto tijdig had laten repareren. De gedaagden werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de herstelkosten en een deel van de gederfde huurinkomsten, evenals de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9509204 UC EXPL 21-7527 aw/1370
Vonnis van 14 september 2022
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. T. Prijn,
tegen:
1. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 1] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M. Raaijmakers,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partij
gemachtigde: mr. A.A.G. Balkenende.

1.De procedure

Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
  • de dagvaarding met 7 producties is op 15 oktober 2021 bij gedaagden bezorgd,
  • [gedaagde sub 2] heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord),
  • [gedaagde sub 1] heeft een incident tot oproeping in vrijwaring opgeworpen,
  • [eiseres] heeft schriftelijk gereageerd op het incident tot oproeping in vrijwaring;
  • de kantonrechter heeft bij vonnis van 2 maart 2022 de incidentele vordering van [gedaagde sub 1] afgewezen. In dat vonnis is verder bepaald dat de hoofdzaak mondeling zal worden behandeld op een nader te bepalen datum en dat [gedaagde sub 1] op de rolzitting van 30 maart 2022 een conclusie van antwoord in de hoofdzaak dient te nemen;
  • [gedaagde sub 1] heeft daarna in de hoofdzaak niet voor antwoord geconcludeerd;
  • de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 juli 2022. Ook [gedaagde sub 1] heeft daarvoor een uitnodiging ontvangen. Ter zitting zijn verschenen mr. T. Prijn namens [eiseres] en mr. A.A.G. Balkenende namens [gedaagde sub 2] . Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gehouden. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 24 augustus 2022 vonnis zal worden gewezen. Die datum is niet gehaald, de vonnisdatum is nader bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] heeft op 30 april 2021 een lease-overeenkomst ondertekend waarin zij zich verplicht de lease auto Volkswagen Polo 1.0 TSI Comfortline met kenteken [kenteken] (hierna: de auto) ter beschikking te stellen aan [gedaagde sub 1] voor de periode 30 april tot en met 30 juni 2021. De huur bedraagt € 516,53 exclusief BTW oftewel € 625,00 inclusief BTW per maand. In de door partijen ondertekende lease-overeenkomst is [gedaagde sub 1] als huurder vermeld en [gedaagde sub 2] als bestuurder. De lease-overeenkomst vermeldt drie handtekeningen: één boven de tekst “handtekening verhuurder” en twee boven de tekst “handtekening huurder/bestuurder”. Verder is onder meer opgenomen dat er een eigen risico is overeengekomen van € 1.500,00 per schade en dat de huurder en de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk zijn voor nakoming van alle verplichtingen die uit het contract voor de huurder voortvloeien.
2.2.
De algemene voorwaarden [eiseres] B.V. 2020 (hierna: algemene voorwaarden) maken deel uit van de lease-overeenkomst. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
Artikel 5: Gebruik en gebruiksrecht
(…)
G. Lessee zal het voertuig deskundig, als een goed beheerder en in overeenstemming met de ter zake bestaande wetten, reglementen, vorderingen, verordeningen enzovoort te gebruiken voor het doel waarvoor het is bedoeld en ingericht. Lessee zal het voertuig in goede staat (doen) houden en zo nodig tijdig zorgen voor herstel.
(…)
Artikel 8: Aansprakelijkheid en schade
(…)
C. Indien er een Eigen Risico in de leaseovereenkomst is overeengekomen, is de aansprakelijkheid van Lessee voor schade per schadegeval beperkt tot het bedrag van het Eigen Risico, tenzij:
- de schade is ontstaan tijdens of ten gevolge van handelen of nalaten in strijd met Artikel 5;
(…)
- de schade is ontstaan met goedvinden van, of door opzet of grove schuld van Lessee;
(…)
E. De schade ten gevolge van de onmogelijkheid het voertuig tijdens de periode van herstel of vervanging te verhuren, wordt op voorhand bepaald op het aantal dagen gemoeid met het herstel of vervanging van het voertuig, vermenigvuldigd met de leasetermijn per dag, verminderd met 10% in verband met besparing van de variabele kosten.
Artikel 10: Inlevering van het voertuig (einde looptijd / verlenging / vroegtijdige inlevering)
(…)
B. Indien het voertuig niet binnen de in de opdrachtbevestiging vermelde of verlengde periode bij Lessor, of met toestemming van Lessor bij een derde, is ingeleverd, gaat Lessee akkoord met een stilzwijgende verlenging van de overeenkomst voor de duur van telkens 1 maand (30 dagen).”
2.3.
[eiseres] heeft de auto aan [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] ter beschikking gesteld. De politie heeft in juli 2021 aan [eiseres] bericht dat de auto langs de snelweg is teruggevonden met aanzienlijke schade. [eiseres] heeft de auto vervolgens opgehaald.
2.4.
[eiseres] heeft per e-mail van 14 juli 2021 contact opgenomen met [gedaagde sub 2] over de schade aan de auto van ongeveer € 4.800,00 en de afwikkeling daarvan. [gedaagde sub 2] heeft daarop niet gereageerd.
2.5.
[eiseres] heeft de auto door het autoschade herstelbedrijf [onderneming] laten repareren. [onderneming] heeft aan [eiseres] op 9 augustus 2021 een factuur voor de verrichte werkzaamheden toegestuurd van € 4.543,55 inclusief BTW.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk zal veroordelen om aan haar te betalen € 6.393,15 (namelijk € 4.543,55 herstelkosten + € 1.125,00 gederfde huurinkomsten + € 709,20 buitengerechtelijke incassokosten + € 15,40 informatiekosten KvK) te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 september 2021, de proceskosten te vermeerderen met BTW en de nakosten van € 120,00 en indien niet binnen 14 dagen na betekening van het vonnis aan de veroordeling is voldaan, de wettelijke handelsrente over de verschuldigde geldsommen.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen – samengevat – ten grondslag dat gedaagden toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de lease-overeenkomst, door de auto aan het einde van de huurperiode niet in te leveren maar met aanzienlijke schade achter te laten op de snelweg, waardoor [eiseres] schade heeft geleden. Omdat sprake is van onzorgvuldig gebruik en opzet en/of grove schuld kunnen gedaagden geen beroep doen op de overeengekomen beperking tot een eigen risico en moeten zij aan [eiseres] de volledige herstelkosten vergoeden. Op grond van de artikelen 10 sub B en 8 sub E van de algemene voorwaarden dienen zij ook de schade te vergoeden die [eiseres] lijdt wegens gederfde huurinkomsten tot het moment dat de auto is gerepareerd, dat is een periode van twee maanden, met aftrek van de variabele kosten van 10%. Daarnaast baseert [eiseres] haar vordering op onrechtmatige daad.
3.3.
[gedaagde sub 1] heeft in de hoofdzaak geen verweer gevoerd. [gedaagde sub 2] heeft als verweer – samengevat – aangevoerd dat de schade is ontstaan door een eenzijdig ongeval. Van opzet of grove schuld is volgens hem geen sprake. Zijn aansprakelijkheid voor de schade is daarom beperkt is tot het overeengekomen eigen risico van € 1.500,00. De auto zou pas op 9 augustus 2021 zijn gerepareerd, volgens de door [eiseres] overgelegde factuur, terwijl de auto al medio juli 2021 is teruggekomen. Die periode is onverklaarbaar lang. Hij betwist daarnaast dat [eiseres] de auto (als er geen schade zou zijn geweest) in die periode had kunnen verhuren. De vordering van € 1.125,00 wegens gederfde huurinkomsten moet volgens [gedaagde sub 2] worden afgewezen en de vordering ter zake herstelkosten moet worden beperkt tot het eigen risico van € 1.500,00. De buitengerechtelijke kosten moeten worden afgewezen omdat geen aanmaning is verstuurd en niet is voldaan aan de wettelijke vereisten. [gedaagde sub 2] wenst de betaalde en niet terugontvangen borg van € 625,00 te verrekenen met de vordering van [eiseres] . Na die verrekening resteert een bedrag van € 875,00 door hem te betalen (€ 1.500,00 minus € 625,00). Hij vraagt de kantonrechter de vordering voor het overige af te wijzen en [eiseres] te veroordelen in de proceskosten.

4.De beoordeling

Ten aanzien van [gedaagde sub 2]

4.1.
is als bestuurder van de auto naast [gedaagde sub 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de verplichtingen van [gedaagde sub 1] uit de lease-overeenkomst. Hij heeft niet betwist dat de auto niet door hem of [gedaagde sub 1] is teruggebracht maar dat [eiseres] deze zelf heeft opgehaald nadat de auto aanzienlijke schade had opgelopen als gevolg van een ongeval op de snelweg. Dat ongeval is volgens hem geen gevolg geweest van opzet of grove schuld en de schade valt daarom voor zover deze hoger is dan € 1.500,00 onder de afgesloten verzekering, waarvan de kosten in de leaseprijs zijn opgenomen, zo stelt [gedaagde sub 2] .
4.2.
De kantonrechter is echter van oordeel dat in rechte is komen vast te staan dat de schade aan de auto is veroorzaakt door opzet of grove schuld en dat die schade het gevolg is van het feit dat [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] niet als goed beheerder heeft/hebben gehandeld, als bedoeld in artikel 5 van de algemene voorwaarden. [eiseres] kan [gedaagde sub 2] daarom aanspreken op vergoeding van haar volledige schade, volgens artikel 8 van de algemene voorwaarden.
4.3.
[gedaagde sub 2] heeft niet toegelicht wat er precies is voorgevallen ten tijde van het ongeval. Hij is niet ter zitting verschenen om vragen van de kantonrechter te beantwoorden en zijn gemachtigde heeft die vragen, bij gebrek aan wetenschap, ter zitting ook niet kunnen beantwoorden. Vast staat dat [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] , [eiseres] niet op de hoogte hebben gebracht van het ongeval en dat de auto onbeheerd is achtergelaten langs de snelweg. [gedaagde sub 2] heeft daarom wat uit te leggen aan [eiseres] . Hij kan niet volstaan met de niet onderbouwde stelling dat het een eenzijdig ongeval was en dat daarbij geen sprake is geweest van opzet of grove schuld. Als dat waar is, dan had het immers voor de hand gelegen dat hij [eiseres] direct van dat ongeval op de hoogte had gebracht en was er geen enkele reden geweest om de auto onbeheerd achter te laten langs de snelweg. Ter zitting heeft zijn gemachtigde verklaard dat de politie de auto onbeheerd heeft aangetroffen omdat [gedaagde sub 2] net hulp was gaan halen, maar dat is weinig geloofwaardig. Dat verklaart namelijk niet waarom [gedaagde sub 2] zich niet op een later moment bij de politie heeft gemeld, toen hij bemerkte dat de auto verdwenen was. Die gang van zaken rechtvaardigt al helemaal niet dat hij (of [gedaagde sub 1] ) [eiseres] niet direct op de hoogte heeft gebracht van het ongeval en de schade aan de auto. De door [gedaagde sub 2] gestelde feiten en omstandigheden duiden er veeleer op dat het geen ongeval is geweest dat een ieder had kunnen overkomen, maar dat inderdaad sprake is geweest van opzet en/of grove schuld en dat [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 1] niet als goed beheerders van de auto hebben gehandeld. De conclusie luidt dan ook dat [gedaagde sub 2] aan [eiseres] de volledige schade aan de auto dient te vergoeden. [eiseres] begroot die schade op het bedrag van € 4.534,55 inclusief BTW dat [onderneming] aan haar in rekening heeft gebracht voor de verrichte reparatiewerkzaamheden. [eiseres] drijft echter een onderneming en er kan daarom vanuit worden gegaan dat zij BTW-plichtig is en de betaalde BTW kan verrekenen. De schade wordt daarom begroot op € 3.755,00 (namelijk € 4.534,55 minus de BTW van € 788,55, volgens productie 7 bij dagvaarding).
4.4.
[eiseres] vordert daarnaast betaling van € 1.125,00 wegens schadevergoeding (huurderving) op grond van artikel 8 sub E en, althans zo begrijpt de kantonrechter, huur op grond van artikel 10 sub B van de algemene bepalingen. Zij stelt dat zij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat [gedaagde sub 2] zijn verplichtingen uit de lease-overeenkomst niet is nagekomen. De auto is niet tijdig ingeleverd en zij heeft de auto in de periode vanaf 30 juni 2021 en tot aan de reparatie op 9 augustus 2021 niet aan een ander kunnen verhuren en huurinkomsten gederfd. Zij begroot haar schade op twee maanden huur, met aftrek van 10% variabele kosten.
4.5.
[gedaagde sub 2] heeft niet gesteld wanneer het ongeval precies heeft plaatsgevonden en [eiseres] heeft niet gesteld wanneer zij van de politie heeft gehoord dat de auto met schade langs de snelweg stond. Er kan vanuit worden gegaan dat de auto in elk geval op 14 juli 2021 bij [eiseres] terug was, omdat [eiseres] [gedaagde sub 2] op 14 juli 2021 per e-mail heeft bericht dat de auto met enorme zijschade is teruggevonden en dat zij de schade van ongeveer € 4800,00 op hem zal verhalen (productie 5 bij dagvaarding). [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hadden de auto op 30 juni 2021 moeten inleveren bij [eiseres] , dat is het einde van de afgesproken huurperiode. [gedaagde sub 2] erkent dat de auto na het ongeval niet door hen is ingeleverd en dat deze op andere wijze bij [eiseres] is teruggekomen. Volgens [eiseres] heeft zij de auto pas na het verstrijken van de overeengekomen huurperiode, in juli 2021, kunnen ophalen. Onder deze omstandigheden had het op de weg van [gedaagde sub 2] gelegen om feiten en omstandigheden te stellen waaruit kan worden opgemaakt dat [eiseres] de auto eerder, nog vóór het verstrijken van de overeengekomen huurperiode heeft terugontvangen. Omdat hij dat niet heeft gedaan gaat de kantonrechter ervan uit dat [eiseres] de auto inderdaad, zoals zij stelt, pas na afloop van de huurperiode heeft terugontvangen. Omdat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] niet hebben voldaan aan de verplichting om de auto op tijd bij [eiseres] in te leveren is de huur op grond van artikel 10 algemene voorwaarden met 30 dagen verlengd tot 30 juli 2021. [gedaagde sub 2] is aan [eiseres] daarom in elk geval een bedrag verschuldigd ter hoogte van de maandelijkse lease-termijn, dat is € 625,00 inclusief BTW.
4.6.
Verder is in artikel 10 sub E algemene voorwaarden opgenomen dat de schade die het gevolg is van de onmogelijkheid om de auto gedurende de periode van herstel te verhuren, op voorhand wordt bepaald op het aantal dagen gemoeid met het herstel van de auto, vermenigvuldigd met de lease-termijn per dag en verminderd met 10% in verband met besparing van de variabele kosten. [eiseres] legt ook die bepaling ten grondslag aan het gevorderde bedrag van € 1.125,00. [gedaagde sub 2] heeft in verband daarmee aangevoerd dat [eiseres] de auto, ervan uitgaande dat deze medio juli 2021 weer terug was, veel eerder dan op 9 augustus 2021 had kunnen laten repareren. Uit het feit dat de betreffende factuur gedateerd is op 9 augustus 2021 volgt bovendien niet dat de auto ook pas op die datum gerepareerd was, zo heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd.
4.7.
Omdat [eiseres] niet heeft gesteld en/of voldoende onderbouwd (1) wanneer de politie met haar contact heeft opgenomen met de melding dat de auto was teruggevonden, (2) wanneer zij de auto vervolgens heeft opgehaald, (3) wanneer zij opdracht tot reparatie heeft gegeven, (4) wanneer de auto was gerepareerd en weer geschikt voor de verhuur en (5) zij evenmin een verklaring heeft gegeven voor het aanzienlijke tijdsverloop tussen 14 juli en 9 augustus 2021, acht de kantonrechter dit verweer van [gedaagde sub 2] gegrond. Als [eiseres] [gedaagde sub 2] op schadevergoeding aanspreekt wegens gederfde huurinkomsten tijdens de reparatieperiode mag van haar namelijk wel worden verwacht dat zij haar schade beperkt door voldoende voortvarend te werk te gaan bij het (laten) repareren van de auto. Omdat [eiseres] daarover ook ter zitting geen duidelijkheid heeft verschaft, zal het gevorderde bedrag van € 500,00 aan schadevergoeding (te weten € 1.125,00 minus € 625,00 aan huur over juli) worden afgewezen.
Borg en verrekening
4.8.
[gedaagde sub 2] stelt dat hij bij het sluiten van de lease-overeenkomst een borg heeft betaald van € 625,00 die door [eiseres] nog niet is geretourneerd. [gedaagde sub 2] beroept zich op verrekening met hetgeen hij aan [eiseres] nog is verschuldigd.
4.9.
[eiseres] heeft niet betwist dat de borg niet is geretourneerd en zij voert geen verweer tegen de verrekening daarvan met haar vordering. De borg van € 625,00 wordt daarom in mindering gebracht op de huurtermijn van € 625,00 die [gedaagde sub 2] nog aan [eiseres] dient te voldoen wegens het niet op tijd retourneren van de auto (zie onder 4.5.), waarna resteert door hem te betalen een bedrag van € 3.755,00 aan herstelkosten (zie onder 4.3.).
Buitengerechtelijke incassokosten
4.10.
[eiseres] vordert op grond van artikel 13 sub I algemene voorwaarden dat [gedaagde sub 2] aan haar de buitengerechtelijke incassokosten van € 709,20 zal vergoeden. Volgens haar zijn buitengerechtelijke incassowerkzaamheden verricht die verder gaan dan het alleen aanleggen van een dossier. [gedaagde sub 2] heeft daartegen verweer gevoerd. Hij stelt dat geen buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht voorafgaand aan de dagvaarding.
4.11.
De kantonrechter constateert dat [eiseres] geen schriftelijke aanmaningen heeft overgelegd, anders dan één e-mailbericht van twee regels gedateerd 14 juli 2021, van een medewerker van [eiseres] zelf aan [gedaagde sub 2] (productie 5). Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] desgevraagd verklaard dat [eiseres] [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] ook telefonisch heeft geprobeerd te bereiken en dat zij per WhatsApp op de vordering zijn aangesproken. [gedaagde sub 2] heeft dat betwist. Wat daarvan verder ook zij, volgens de tekst van artikel 13 sub I algemene voorwaarden heeft [eiseres] pas aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten als zij, nadat zij de huurder eerst zelf tevergeefs heeft aangemaand, de vordering ter invordering uit handen heeft gegeven aan een derde. In de bepaling wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen de verplichting van de huurder om de daarbij gemaakte buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden en om de gerechtelijke kosten (proceskosten) te vergoeden, in het geval het tot een rechtszaak komt. In dit geval blijkt echter nergens uit dat [eiseres] een derde heeft opgedragen buitengerechtelijke incassowerkzaamheden te verrichten en dat zij daarvoor kosten heeft gemaakt. De werkzaamheden die vóór het uitbrengen van de dagvaarding door haar gemachtigde mochten zijn verricht ter voorbereiding van de procedure, vallen onder de proceskosten. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden daarom afgewezen.
Wettelijke (handels)rente
4.12.
Over de herstelkosten zal de wettelijke rente van artikel 6:119 BW worden toegewezen in plaats van de gevorderde wettelijke handelsrente, omdat het gaat om vergoeding van schade en dus niet om een primaire betalingsverplichting uit een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW.
Informatiekosten
4.13.
In de hoofdsom is begrepen een bedrag van € 15,40 voor uittreksels uit de Kamer van Koophandel. Dit zijn kosten die vallen onder de proceskosten en zullen daarom hierna, bij de berekening van de proceskosten worden opgenomen.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1]
4.14.
[gedaagde sub 1] heeft in de hoofdzaak geen verweer gevoerd. De vordering zal ten aanzien van [gedaagde sub 1] grotendeels worden toegewezen, omdat deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De gevorderde herstelkosten worden toegewezen tot een bedrag van € 3.755,00, omdat ervan uit kan worden gegaan dat [eiseres] als ondernemer BTW-plichtig is en de betaalde BTW kan verrekenen. De vordering ter zake gederfde huurinkomsten zal worden toegewezen tot een bedrag van € 500,00, omdat [gedaagde sub 2] daarvan al € 625,00 heeft betaald door middel van verrekening. Verwezen wordt naar r.o. 4.8. en 4.9. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden afgewezen en in plaats van de gevorderde wettelijke handelsrente wordt de wettelijke rente toegewezen. De kantonrechter verwijst voor de motivering naar r.o. 4.11. en 4.12.
Ten aanzien van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]
Proceskosten
4.15.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben (grotendeels) ongelijk gekregen. Zij worden daarom hoofdelijk in de kosten veroordeeld. Dit betekent dat zij de eigen proceskosten dragen en de proceskosten van [eiseres] moeten betalen. De proceskosten van [eiseres] worden tot vandaag begroot op in totaal € 876,58, te weten:
  • € 507,00 griffierecht;
  • € 105,18 explootkosten;
  • € 15,40 informatiekosten;
  • € 249,00 salaris gemachtigde (1 punten x het tarief van € 249,00 voor de dagvaarding)
en omdat [gedaagde sub 1] geen verweer heeft gevoerd, alleen voor [gedaagde sub 2] : € 249,00 aan salaris gemachtigde, voor de zitting.
De gevorderde nakosten van € 120,00 zullen worden toegewezen als hierna in de beslissing te melden. In plaats van de wettelijke handelsrente over dat bedrag zal de wettelijke rente worden toegewezen. Het gaat immers om schadevergoeding op grond van de wet en niet om een betalingsverplichting op grond van een handelsovereenkomst als bedoeld in artikel 6:119a BW.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.16.
[eiseres] heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. [gedaagde sub 2] heeft daartegen geen verweer gevoerd. De kantonrechter zal het vonnis daarom op vordering van [eiseres] uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 3.755,00 aan herstelkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 1 september 2021 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt daarnaast [gedaagde sub 1] om tegen bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen € 500,00 wegens gederfde huurinkomsten, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf 1 september 2021 tot de voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot vandaag begroot op € 876,58 (waarvan € 249,00 aan salaris gemachtigde), en veroordeelt daarnaast [gedaagde sub 2] tot betaling van € 249,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, in die zin dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.