ECLI:NL:RBMNE:2022:4062

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/2968
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Fijnheer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling kinderopvangtoeslag aanvraag en beslistermijnen

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen de Belastingdienst/Toeslagen, omdat zij van mening is dat er niet tijdig is beslist op haar aanvraag van 26 januari 2021. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 30 september 2022 uitspraak gedaan in deze kwestie. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de Belastingdienst/Toeslagen nog geen nieuw besluit heeft genomen. De rechtbank bepaalt dat de Belastingdienst/Toeslagen binnen twee weken na de uitspraak een nieuw besluit moet nemen, maar erkent dat in dit geval een langere termijn van twaalf weken gerechtvaardigd is vanwege de uitzonderlijke situatie rondom de kinderopvangtoeslagenaffaire en het grote aantal aanvragen tot herbeoordeling. De rechtbank wijst erop dat de beslistermijn van twee weken te kort is en dat er in soortgelijke zaken vaak een langere termijn wordt gegeven.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek om een dwangsom heeft toegewezen en dat eiseres recht heeft op vergoeding van het betaalde griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. Fijnheer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 30 september 2022. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 26 januari 2021 en de Belastingdienst/Toeslagen had uiterlijk op 26 januari 2022 moeten beslissen. Aangezien deze termijn is overschreden, is de rechtbank van oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen alsnog een besluit moet nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Jethoe),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 26 januari 2021.
Op 27 augustus 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 26 januari 2021. Verweerder moet binnen zes maanden beslissen op de aanvraag. Verweerder heeft deze termijn met zes maanden verlengd. Verweerder had dus uiterlijk op 26 januari 2022 moeten beslissen. De termijn waarbinnen verweerder moet beslissen is daarom voorbij. Eiseres heeft verweerder op 28 februari 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
4.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
4. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
5. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. Verweerder heeft de rechtbank in dit kader in zijn verweerschrift gevraagd om een termijn van dertien weken. Verweerder heeft uitgelegd dat hij deze tijd nodig heeft, omdat momenteel sprake is van een vrij uitzonderlijke situatie, gezien de kinderopvangtoeslagenaffaire en het grote aantal aanvragen tot herbeoordeling dat verweerder hierover binnenkrijgt. Verweerder heeft toegelicht hoe het proces van herbeoordeling er uit ziet.
6. De rechtbank vindt dat de beslistermijn van twee weken te kort. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking het grote aantal aanvragen en herbeoordelingen die met de nodige zorgvuldigheid dienen te worden uitgevoerd. Deze situatie brengt mee dat hier sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke.
7. De rechtbank verleent verweerder in dit soort zaken een standaardtermijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken. Dit betekent dat verweerder uiterlijk
21 november 2022een besluit moet nemen. Deze termijn is in lijn met de door de Afdeling [1] gestelde eis van een nadere termijn die zodanig moet zijn dat deze in redelijkheid niet onnodig lang is maar ook niet onrealistisch kort. De rechtbank volgt dus niet de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 15 juni 2022 [2] , zoals door eiseres bepleit. Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf weken wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiseres de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
Bestuurlijke dwangsom8. De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers verzoek om een dwangsom vast te stellen bij besluit van 20 juli 2022 heeft toegewezen en haar recht op dwangsom heeft vastgesteld het maximale bedrag van € 1.442,-.
Griffierecht en proceskostenvergoeding
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1/2. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om uiterlijk op
21 november 2022een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2020:1560.