ECLI:NL:RBMNE:2022:4113

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
11 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/3047
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet tijdig beslissen op aanvraag compensatie kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 12 oktober 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag, maar stelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op haar bezwaar van 19 maart 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van twaalf weken heeft beslist. Eiseres heeft verweerder op 12 maart 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen een termijn van tien weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien de complexiteit van de herbeoordelingen. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 50,- moet aan eiseres worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3047

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], [land], eiseres

(gemachtigde: mr. J. Nieuwstraten),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder(gemachtigde: mr. [A]).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar bezwaar van 19 maart 2021 tegen de definitieve beschikking compensatie kinderopvangtoeslag.
Op 30 augustus 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 19 maart 2021. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [4]
4. Vaststaat dat verweerder niet tijdig op het bezwaar heeft beslist. Eiseres heeft verweerder op 12 maart 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
5. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
6. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [5] Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk tien weken, zo nodig verlengd met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. [6] Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen deze termijn rechtvaardigt.
7. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken over de bezwaarprocedure veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke termijn.
8. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van tien weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om die termijn, zoals verweerder verzoekt, zo nodig te verlengen met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. Deze periode is volgens de procesbeschrijving van verweerder namelijk al verrekend in de voorgeschreven wettelijke termijn van twaalf weken vanaf ontvangst van het bezwaarschrift en de rechtbank constateert dat verweerder op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan over die termijn al ruim heen is.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van de termijn van tien weken af te wijken. Verweerder moet daarom uiterlijk
8 november 2022een beslissing op bezwaar bekendmaken.
10. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Bestuurlijke dwangsom
11. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [7]
12. Verweerder deelt mee dat het beroep niet tijdig terecht is ingediend en dat paragraaf 4.1.3.2 van de Awb van toepassing is en dat het maximale bedrag (€ 1.442,--) aan (bestuurlijke) dwangsom is verbeurd. Omdat verweerder dit nog niet in een besluit heeft vastgelegd, stelt de rechtbank vast dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsom is verschuldigd.
Proceskosten en griffierecht
12. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk
8 november 2022alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb
4.Artikelen 7:10 en 7:13 van de Awb
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
7.Artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb