ECLI:NL:RBMNE:2022:414

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
21/2114
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze zaak heeft eiser zich per 6 juni 2018 ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet en op 8 mei 2020 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van 13 november 2020 geweigerd om eiser een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 29 maart 2021. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 20 september 2021, waarbij eiser en het Uwv zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek aangehouden om het Uwv de gelegenheid te geven om te onderzoeken of een lichamelijk onderzoek van eiser noodzakelijk was. Na het inbrengen van reacties van beide partijen heeft de rechtbank het onderzoek op 23 december 2021 gesloten.

In de beoordeling stelt de rechtbank vast dat het Uwv besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen, mits deze rapporten voldoen aan bepaalde voorwaarden. Eiser betwist de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek, omdat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt echter dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoen aan de eisen voor een zorgvuldig onderzoek. Eiser heeft zijn standpunt niet onderbouwd met medische stukken, waardoor de rechtbank geen reden ziet om te twijfelen aan de beoordeling van het Uwv. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2114

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. J. Nijssen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1. Eiser heeft zich per 6 juni 2018 ziekgemeld vanuit de Werkloosheidswet. Eiser heeft op 8 mei 2020 een uitkering aangevraagd op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Om voor een WIA-uitkering in aanmerking te komen moet vast komen staan dat eiser ongeschikt is voor zijn eigen werk, en dat hij voor 35% of meer arbeidsongeschikt is.
2. Met het besluit van 13 november 2020 (primair besluit) heeft het Uwv geweigerd aan eiser een uitkering op grond van de Wet WIA toe te kennen met ingang van 3 juni 2020, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt beschouwd.
3. In het besluit van 29 maart 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 20 september 2021 bij de rechtbank behandeld op een digitale zitting via Skype. Eiser en het Uwv hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
5. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting van 20 september 2021 aangehouden om het Uwv in de gelegenheid te stellen om na te gaan of het noodzakelijk is om eiser alsnog op een spreekuur te zien en lichamelijk te onderzoeken. Hierna is eiser gevraagd om een reactie. Eiser en verweerder hebben hun reacties op 7 oktober en 4 november 2021 ingebracht. De rechtbank heeft het onderzoek op 23 december 2021 gesloten.

Geschil

6. Eiser is het niet eens met de vaststelling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv. Het Uwv blijft bij het bestreden besluit. De rechtbank moet aan de hand van wat partijen naar voren hebben gebracht, beoordelen of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser terecht heeft vastgesteld op minder dan 35%. Daarbij gaat het om de medische toestand en de arbeidsmogelijkheden van eiser op 3 juni 2020.

Beoordeling door de rechtbank

7. Het beroep is ongegrond: eiser krijgt geen gelijk. De rechtbank zal eerst het algemene beoordelingskader aangeven en daarna de beroepsgronden bespreken.
Algemeen beoordelingskader
8. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het Uwv besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op medische rapporten van verzekeringsartsen. Die rapporten moeten dan wel aan drie voorwaarden voldoen. De rapporten:
 zijn op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen;
 bevatten geen tegenstrijdigheden;
 zijn voldoende begrijpelijk.
Het is aan eiser om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat rapporten niet aan de drie voorwaarden voldoen of dat de medische beoordeling niet klopt. Voor het aannemelijk maken dat de medische beoordeling onjuist is, is in principe een rapport van een arts of medisch behandelaar noodzakelijk.
Zorgvuldigheid van het medisch onderzoek
9. Eiser voert aan dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is uitgevoerd omdat eiser in de primaire fase alleen telefonisch heeft gesproken met een arts en in de bezwaarfase via MS Teams heeft gesproken met een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zij hebben geen van beiden lichamelijk onderzoek verricht. Dit terwijl de laatste medische beoordeling in juli 2018 heeft plaatsgevonden, waarbij is geconcludeerd dat eiser meer beperkt was dan aanvankelijk werd gedacht en maximaal 15 minuten aaneengesloten kon staan. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank legt dit uit.
10. De rechtbank vindt dat de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
19 maart 2021 en 5 oktober 2021 voldoen aan de voorwaarden voor een zorgvuldig onderzoek. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat de (enkele) omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet in persoon heeft gezien, het onderzoek niet onzorgvuldig maakt. [1] Uit de rechtspraak van de CRvB volgt ook dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts van een spreekuurcontact mag afzien als hij voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. [2]
11. De rechtbank overweegt dat de medische beperkingen van eiser zijn beoordeeld door een arts en dat deze zijn heroverwogen door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Zowel de arts als de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben dossierstudie verricht. Eiser heeft in de primaire fase een arts gesproken tijdens een telefonisch spreekuur en in de bezwaarfase heeft een hoorzitting via MS Teams plaatsgevonden, waarbij de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 5 oktober 2021 voldoende gemotiveerd waarom hij een fysiek spreekuurcontact niet noodzakelijk vond. Dit heeft te maken met de aard en de ontwikkeling van de klachten, de gezondheidsproblematiek en de voorhanden informatie. De rechtbank kan deze motivering volgen.
12. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 5 oktober 2021 toegelicht dat het lichamelijke onderzoek van spataderen bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zich beperkt tot observatie. Dit was volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook het geval bij het onderzoek in 2018 toen eiser meer beperkt werd geacht ten aanzien van het aaneengesloten staan. Eiser op een gewoon spreekuur uitnodigen om de spataderen opnieuw te observeren zal daarom volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen toegevoegde waarde hebben. De rechtbank kan deze motivering volgen.
De medische beoordeling
13. Eiser voert aan dat de medische beoordeling onjuist is, omdat hij nog steeds ingrijpende beperkingen ondervindt als gevolg van zijn medische situatie. Ook zijn de klachten en beperkingen van eiser niet juist vastgesteld en onderschat. Eiser heeft zijn standpunt echter niet onderbouwd met medische stukken. De rechtbank volgt hem daarom niet. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 maart 2021 blijkt dat de lichamelijke en geestelijke klachten van eiser worden onderkend en dat hiervoor beperkingen zijn aangenomen. Omdat eiser verder geen medische informatie heeft ingebracht, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
14. Eiser betwist de juistheid van de arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit. Uit wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, volgt dat ervan moet worden uitgegaan dat de beperkingen van eiser zoals opgenomen in de functionele mogelijkhedenlijst van
18 maart 2021 juist zijn. De rechtbank twijfelt daarom ook niet aan de arbeidskundige beoordeling. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapporten van 23 maart 2021 en 25 maart 2021 per functie heeft gemotiveerd waarom de belastbaarheid van eiser niet wordt overschreden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie

15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 2 februari 2022 en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl
griffier
rechter
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 13 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:72 en de uitspraak van de CRvB van 27 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4698.
2.Uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.