ECLI:NL:RBMNE:2022:4163

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
21/1143
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid en recht op ZW-uitkering na ziekmelding

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 17 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de arbeidsongeschiktheid van een ex-werknemer, mevrouw [betrokkene]. De ex-werknemer was in dienst als veiligheidsgastvrouw en had zich op 3 oktober 2019 ziek gemeld na een auto-ongeluk in 2016. De werkgever ging ervan uit dat de werknemer op 14 oktober 2019 hersteld was, maar de werknemer meldde op 4 februari 2020 dat zij nog steeds ziek was. De werkgever vroeg het Uwv om te beoordelen of de werknemer recht had op een ZW-uitkering vanaf 14 oktober 2019. Het Uwv oordeelde in een primair besluit dat de werknemer geen recht had op een ZW-uitkering, omdat zij volgens hen hersteld was.

De werknemer ging in bezwaar tegen dit besluit, en het Uwv verklaarde het bezwaar gegrond, waardoor de werknemer vanaf 14 oktober 2019 recht had op een ZW-uitkering. De werkgever ging hiertegen in beroep. Tijdens de rechtszitting op 12 november 2021 werd het medisch onderzoek van de werknemer besproken, waarbij de rechtbank concludeerde dat het Uwv voldoende zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen aan de vereisten voldeden en dat er geen reden was om aan de juistheid van de medische beoordeling te twijfelen.

De rechtbank concludeerde dat de werkgever niet voldoende had aangetoond dat de werknemer op 14 oktober 2019 in staat was om haar werkzaamheden te hervatten. De rechtbank verklaarde het beroep van de werkgever ongegrond en oordeelde dat de werknemer recht had op de ZW-uitkering. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1143

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 oktober 2022 in de zaak tussen

[werkgever] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J.M. de Wit),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. A van Eijk).

Inleiding

Mevrouw [betrokkene] (hierna: betrokkene) is in dienst geweest bij eiseres als veiligheidsgastvrouw voor 18,10 uur in de week. Op 3 oktober 2019 heeft betrokkene zich ziek gemeld bij eiseres in verband met diverse klachten na een auto-ongeluk in 2016.
Eiseres is ervan uitgegaan dat betrokkene zonder tegenbericht op 14 oktober 2019 genoeg hersteld was om haar werkzaamheden te hervatten. Op 4 februari 2020 heeft betrokkene aan eiseres laten weten dat zij nog steeds ziek is en niet in staat is om haar werk te hervatten.
Dit heeft ertoe geleid dat eiseres op 30 april 2020 aan het Uwv heeft gevraagd om te beoordelen of betrokkene recht heeft op een ZW [1] -uitkering vanaf 14 oktober 2019 (de datum in geding).
In het besluit van 1 mei 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv geoordeeld dat betrokkene geen recht heeft op een ZW-uitkering omdat het Uwv van mening is dat betrokkene vanaf 14 oktober 2019 hersteld is en in staat om haar arbeid te verrichten. Aan dit besluit liggen medische en arbeidskundige rapporten ten grondslag. Betrokkene heeft tegen het primaire besluit bezwaar ingesteld.
Neuroloog [A] van kliniek [zorginstelling] heeft betrokkene op 23 maart 2020 onderzocht. Bij dit onderzoek is een medische afwijking bij betrokkene vastgesteld.
Op 11 november 2020 is betrokkene medisch onderzocht in het kader van de eerstejaars ziektewet beoordeling (hierna: EZWB). De verzekeringsarts is van mening dat betrokkene per 1 oktober 2020 ongeschikt is tot het verrichten van haar arbeid. Het Uwv volgt deze beoordeling.
In het besluit van 29 januari 2021 (het bestreden besluit) is het bezwaar van betrokkene tegen het primaire besluit gegrond verklaard en geoordeeld dat betrokkene vanaf 14 oktober 2019 arbeidsongeschikt is en vanaf deze datum recht heeft op een ZW-uitkering.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 12 november 2021 op een digitale zitting behandeld. Eiseres is vertegenwoordigd door haar gemachtigde, vergezeld door arts-gemachtigde J. Derks . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst om het Uwv in de gelegenheid te stellen om navraag te doen bij de huisarts van betrokkene om vast te stellen op welke datum betrokkene door haar huisarts is doorverwezen naar de neuroloog. Ook heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld om toe te lichten wat de maatgevende arbeid is die de arts-gemachtigde van eiseres als uitgangspunt heeft genomen bij het opstellen van zijn medische beoordeling. Partijen hebben de gevraagde nadere toelichting gegeven.
Nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld om op elkaars nadere toelichting te reageren, heeft de rechtbank, met toestemming van partijen, het onderzoek gesloten zonder een nadere zitting te houden.

Overwegingen

De betrokkene heeft geen toestemming gegeven om dossierstukken die medische gegevens bevatten aan de (ex-)werkgever te verstreken. Gelet hierop zal de rechtbank de motivering van haar oordeel voor zover nodig en mogelijk beperken om te voorkomen dat die gegevens via deze uitspraak alsnog in de openbaarheid worden gebracht.
Het geschil
Partijen verschillen van mening over de vraag of betrokkene op 14 oktober 2019 arbeidsongeschikt was op grond van dezelfde medische beperkingen als de beperkingen de beperkingen zoals vastgesteld bij de EZWB. Volgens het Uwv is dit het geval. Volgens eiseres heeft het Uwv in het bestreden besluit ten onrechte het standpunt gehandhaafd dat betrokkene vanaf 14 oktober 2019 doorlopend arbeidsongeschikt is te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de arbeidsongeschiktheid van betrokkene van 14 oktober 2019 afgeleid uit de EZWB. Volgens eiseres kan niet worden geconcludeerd dat de betrokkene de klachten die zij had tijdens de EZWB ook al had op 14 oktober 2019.
Toetsingskader
Op grond van artikel 19, eerste lid, van de ZW heeft een persoon recht op een ZW-uitkering als diegene ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte.
Is het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig?
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe mag baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Daarbij is voor het aannemelijk maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, in principe een rapport of informatie van een arts nodig. Dit brengt mee dat de manier waarop betrokkene zelf haar gezondheidsklachten ervaart hiervoor onvoldoende is.
5. De rechtbank overweegt dat de medische beperkingen van betrokkene zijn beoordeeld door een primaire verzekeringsarts en zijn getoetst door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek, dat voorafging aan het bestreden besluit, voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd en beschikbare medische informatie uit de behandelende sector betrokken bij de medische beoordeling. Zo is informatie van de huisarts van betrokkene, de specialist en een van haar behandelaars betrokken bij de medische beoordeling. Er is bovendien geen aanleiding om aan te nemen dat er medische gegevens over het hoofd zijn gezien.
Is er reden te twijfelen aan juistheid van de medische beoordeling?
6. Volgens eiseres heeft de verzekeringsarts onvoldoende gemotiveerd dat de beperkingen die betrokkene had tijdens de EZWB ook aanwezig waren op de datum in geding. Betrokkene heeft zich op 3 oktober 2019 ziek gemeld. Met betrokkene is volgens eiseres afgesproken dat betrokkene op 14 oktober 2019 weer zou gaan werken, tenzij betrokkene zou mededelen dat zij nog ziek is. Eiseres heeft vervolgens in februari 2020 van betrokkene gehoord dat zij sinds 14 oktober 2019 voortdurend ziek is geweest. Eiseres is ervan uitgegaan dat betrokkene op 14 oktober 2019 hersteld was. Volgens eiseres is hierdoor niet vast te stellen of de beperkingen die zijn vastgesteld bij de EZWB ook aanwezig waren op 14 oktober 2019. Het is goed voor te stellen dat de klachten in de periode tussen 14 oktober 2019 en 1 oktober 2020 zijn toegenomen, aldus eiseres.
7. De rechtbank stelt vast dat de neuroloog op 23 maart 2020 een medisch rapport heeft opgesteld waaruit blijkt dat de klachten van betrokkene voor een deel verklaard kunnen worden door de gestelde diagnose. Een deel van de klachten is niet verklaarbaar uit diagnostisch onderzoek. Op grond van het medisch onderzoek van de verzekeringsarts en de diagnose die door de neuroloog is vastgesteld, is betrokkene arbeidsongeschikt verklaard in het kader van de EZWB. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toen geoordeeld dat de medische toestand van betrokkene tijdens de EZWB dezelfde is als op 14 oktober 2019. Dat betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat betrokkene op 14 oktober 2019 ook al arbeidsongeschikt was.
8. Niet in geschil is dat betrokkene op het moment van de EZWB arbeidsongeschikt was. De vraag is of de medische toestand van betrokkene dezelfde medische toestand was als op 14 oktober 2019. Het medisch rapport van de neuroloog is opgesteld op 23 maart 2020, vijf maanden na de datum in geding. Uit de medische informatie van de huisarts van betrokkene blijkt dat betrokkene al op 9 december 2019 in verband met haar klachten is doorverwezen naar de neuroloog. Dit is dus kort na de datum in geding. Uit deze doorverwijzing blijkt dat betrokkene op 9 december 2019 al klachten had die kennelijk zo ernstig waren dat er aanleiding is gezien haar door te verwijzen.
9. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat inderdaad niet met zekerheid is vast te stellen of betrokkene op 14 oktober 2019 al dezelfde medische beperkingen had als tijdens de EZWB. Twijfels hierover dienen naar het oordeel van de rechtbank in dit geval in het voordeel van betrokkene te worden uitgelegd. Eiseres heeft zelf immers nagelaten om via een controlerend arts vast te stellen of betrokkene op 14 oktober 2019 weer in staat was om te werken. Eiseres is er van uitgegaan dat betrokkene, zonder nader bericht van haar kant, op 14 oktober 2019 wel weer hersteld zou zijn. Dat is een onjuiste gang van zaken. Eiseres kon immers niet weten wat het ziekteverloop van betrokkene zijn. Als eiseres betrokkene arbeidsgeschikt had willen verklaren, dan had er een spreekuurmoment moeten plaatsvinden kort voor 14 oktober 2019, de datum waarop betrokkene volgens eiseres naar verwachting hersteld zou zijn. Tijdens dat spreekuurmoment had eiseres kunnen vaststellen of betrokkene medisch in staat was om haar werkzaamheden te hervatten. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat betrokkene vanaf 14 oktober 2019 door ziekte niet in staat was om haar arbeid te verrichten en recht had op een ZW-uitkering.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door R. in 't Veld, rechter, in aanwezigheid van mr. T.E.G. van Heukelom, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 17 oktober 2022 en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(de rechter is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Ziektewet