ECLI:NL:RBMNE:2022:4178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
22/1200
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag watersysteemheffing, waterzuiveringsheffing en afvalstoffenheffing ongegrond

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een aanslag voor watersysteemheffing, waterzuiveringsheffing en afvalstoffenheffing. Eiser, die tot 8 januari 2022 woonde in [gemeente 1], ontving op 31 januari 2022 een aanslag van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (BghU) voor het belastingjaar 2022. De aanslag bestond uit drie onderdelen: watersysteemheffing van € 92,21, waterzuiveringsheffing van € 5,21 en afvalstoffenheffing van € 25,32. Eiser maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat de watersysteemheffing terecht was opgelegd, omdat eiser in het begin van het jaar 2022 als ingezetene van het hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden werd aangemerkt. Eiser stelde dat hij dubbel moest betalen voor de watersysteemheffing, maar de rechtbank oordeelde dat hij op 1 januari 2022 nog niet in [woonplaats] woonde en dus alleen aanspraak had op de heffing van het hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden.

Wat betreft de waterzuiveringsheffing oordeelde de rechtbank dat eiser terecht een aanslag van € 5,21 had ontvangen, omdat hij in januari 2022 gebruik maakte van de woonruimte in [gemeente 1]. Eiser voerde aan dat hij ook door het hoogheemraadschap Delfland aangeslagen was, maar de rechtbank stelde vast dat hij op 1 januari 2022 nog niet in [woonplaats] woonde.

Ten slotte werd de afvalstoffenheffing van € 25,32 ook terecht opgelegd, omdat eiser als eenpersoonshuishouden gebruik maakte van de woning in [gemeente 1]. De rechtbank concludeerde dat de aanslagen door verweerder terecht waren opgelegd en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1200
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 oktober 2022 op het beroep in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht (BghU), verweerder.
(gemachtigde: mr. W.G. Vos)

Inleiding

1.1
Eiser woonde tot en met 8 januari 2022 aan de [adres] in [gemeente 1] . Op 9 januari 2022 is hij verhuisd naar [woonplaats] .
1.2
Op 31 januari 2022 heeft verweerder aan eiser voor het belastingjaar 2022 een aanslag opgelegd voor de:
- watersysteemheffing ingezetenen woonruimte van € 92,21;
- zuiveringsheffing één vervuilingseenheid van € 5,21, en;
- afvalstoffenheffing eenpersoonshuishouden van € 25,32.
1.3
Eiser heeft bezwaar gemaakt. Hij is het niet eens met de aanslag, omdat hij naar eigen zeggen dezelfde heffingen moet betalen voor zijn woonruimte in [woonplaats] . In de uitspraak op bezwaar van 31 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser echter ongegrond verklaard en de aanslag in stand gelaten.
1.4
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben de rechtbank toestemming gegeven om uitspraak te doen op het beroep zonder de zaak op een zitting te behandelen.

Overwegingen

2. De rechtbank geeft eiser géén gelijk in de zaak. Waarom dat zo is, legt de rechtbank hierna verder uit.
Watersysteemheffing ingezetenen
3.1
De watersystemen worden in Nederland verzorgd door waterschappen en hoogheemraadschappen. Zij mogen hiervoor een belasting heffen aan de inwoners van hun gebied. Deze belasting heet de watersysteemheffing. Eiser woonde tot en met 8 januari 2022 in [gemeente 1] . [gemeente 1] maakt deel uit van het hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Verweerder is bevoegd om de watersysteemheffing te heffen binnen dit hoogheemraadschap.
3.2
In het hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden geldt de ‘verordening op de watersysteemheffing’. Hierin staan regels over het heffen van de watersysteemheffing. In artikel 2, tweede lid, onder a, van de verordening is bepaald dat de watersysteemheffing wordt geheven van ‘ingezetenen’ van het hoogheemraadschap. Met ingezetenen worden volgens artikel 1 van de verordening, bedoeld: degenen die bij het begin van het jaar wonen én gebruik maken van een woning in het gebied van het hoogheemraadschap. Het tarief van de watersysteemheffing voor ingezetenen bedraagt volgens artikel 4 van de verordening € 92,21 per woonruimte.
3.3
Eiser woonde in het begin van 2022 (namelijk tot en met 8 januari van dat jaar) in [gemeente 1] en maakte gebruik van de woning aan de [adres] . Hij was dus ‘ingezetene’ van het hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, zodat verweerder aan hem terecht een aanslag van € 92,21 voor de watersysteemheffing heeft opgelegd.
3.4
Eiser voert aan dat hij de watersysteemheffing woonruimte dubbel moet betalen, omdat hij voor deze heffing ook door het hoogheemraadschap Delfland (vanwege zijn verhuizing naar [woonplaats] ) is aangeslagen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In de verordening watersysteemheffing Delfland staat namelijk ook dat er alleen watersysteemheffing wordt geheven van ingezetenen die in het begin van het jaar wonen én gebruik maken van een woning in het gebied van dat hoogheemraadschap. Met ‘begin van het jaar’ wordt de woonsituatie op
1 januari van het kalenderjaarbedoeld. Op 1 januari 2022 woonde eiser nog niet in [woonplaats] , zodat hij door het hoogheemraadschap Delfland voor 2022 ook niet kan worden aangeslagen voor de watersysteemheffing. Eiser hoeft deze heffing dus alleen voor zijn woonruimte in [gemeente 1] te betalen. De beroepsgrond slaagt niet.
Waterzuiveringsheffing
4.1
Het afvalwater wordt in Nederland via het riool afgevoerd en vervolgens gezuiverd door waterschappen en hoogheemraadschappen. Zij mogen ook hiervoor een belasting heffen aan de inwoners van hun gebied. Deze belasting heet de waterzuiveringsheffing. Eiser woonde tot en met 8 januari 2022 in [gemeente 1] . [gemeente 1] maakt deel uit van het hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. Verweerder is bevoegd om de waterzuiveringsheffing te heffen binnen dit hoogheemraadschap.
4.2
In het hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden geldt de ‘Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2020’. Hierin staan regels over het heffen van de waterzuiveringsheffing. In artikel 3, tweede lid, van de verordening is bepaald dat de waterzuiveringsheffing wordt geheven van degene die het gebruik heeft van een woonruimte in het gebied van het hoogheemraadschap. Artikel 4 van de verordening bepaalt – kort gezegd – dat de heffing voor elke kalendermaand wordt geheven, ook als slechts een gedeelte van de kalendermaand van de woonruimte gebruik is gemaakt. Het tarief voor de waterzuiveringsheffing bedraagt volgens artikel 20 van de verordening € 62,50 per vervuilingseenheid.
4.3
Eiser woonde in de kalendermaand januari 2022 (namelijk van 1 tot en met 8 januari 2022) in [gemeente 1] en had gebruik van de woonruimte aan de [adres] . Verweerder heeft aan hem dus terecht een aanslag van € 5,21 (namelijk 1/12e deel van € 62,50) voor de waterzuiveringsheffing opgelegd.
4.4
Eiser voert aan dat hij de waterzuiveringsheffing dubbel moet betalen, omdat hij voor de kalendermaand januari 2022 voor deze heffing ook door het hoogheemraadschap Delfland (vanwege zijn verhuizing naar [woonplaats] ) is aangeslagen. De rechtbank stelt op grond van de ‘Verordening Zuiveringsheffing Delfland 2022’ vast, dat voor elke
dagwaarop gebruik wordt gemaakt van een woonruimte in het gebied van het hoogheemraadschap Delfland, waterzuiveringsheffing wordt geheven. Op 9 januari 2022 is eiser in [woonplaats] gaan wonen, zodat hij vanaf 9 januari 2022 inderdaad óók door dit hoogheemraadschap kan worden aangeslagen voor de waterzuiveringsheffing. Over de periode van 9 tot en met 31 januari 2022 betaalt eiser dan dus dubbel waterzuiveringsheffing. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dat echter niet dat verweerder de aanslag voor de waterzuiveringsheffing ten onrechte aan eiser heeft opgelegd. De aanslag is in overeenstemming met de regels uit de ‘Verordening zuiveringsheffing Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2020’. De rechtbank ziet niet dat deze verordening in geval van eiser zo onredelijk uitpakt dat verweerder die buiten toepassing had moeten laten. De beroepsgrond slaagt niet.
Afvalstoffenheffing
5.1
Het ophalen, afvoeren en verwerken van afval wordt in Nederland gedaan door de gemeenten. De gemeente mag hiervoor een belasting heffen aan zijn inwoners. Deze belasting heet afvalstoffenheffing. Eiser woonde tot en met 8 januari 2022 in de gemeente [gemeente 1] . Verweerder is bevoegd om de afvalstoffenheffing te heffen binnen deze gemeente.
5.2
In de gemeente [gemeente 1] geldt de ‘Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing gemeente [gemeente 1] 2022’. Hierin staan regels over het heffen van de afvalstoffenheffing. In artikel 4 van de verordening is bepaald dat de afvalstoffenheffing wordt geheven van degene die, al dan niet op grond van eigendom, bezit, beperkt- of persoonlijk recht, gebruik maakt van een perceel in de gemeente. Als ‘perceel’ in de zin van dit artikel worden onder meer onroerende zaken (zoals een woning) aangemerkt. Artikel 6 van de verordening bepaalt – kort gezegd – dat de heffing voor elke kalendermaand wordt geheven, ook als slechts een gedeelte van de kalendermaand van het perceel gebruik is gemaakt. Het tarief voor de afvalstoffenheffing bij gebruik van een perceel door één persoon (een eenpersoonshuishouden) bedraagt volgens artikel 7, eerste lid, van de verordening € 303,85 per jaar.
5.3
Eiser woonde in de kalendermaand januari 2022 (namelijk van 1 tot en met 8 januari 2022) in [gemeente 1] en maakte als eenpersoonshuishouden gebruik van de woning op het perceel aan de [adres] . Verweerder heeft aan hem dus terecht een aanslag van € 25,32. (namelijk 1/12e deel van € 303,85) voor de afvalstoffenheffing opgelegd.
5.4
Eiser voert aan dat hij de afvalstoffenheffing dubbel moet betalen, omdat hij voor de kalendermaand januari 2022 voor deze heffing ook door de gemeente [gemeente 2] (vanwege zijn verhuizing naar [woonplaats] ) is aangeslagen. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank stelt op grond van de ‘Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing [gemeente 2] 2022’ vast dat voor elke kalendermaand waarop gebruik wordt gemaakt van een perceel in de gemeente [gemeente 2] afvalstoffenheffing wordt geheven. In artikel 8, vierde lid, van deze verordening is echter bepaald dat als de belastingplicht op een later tijdstip dan op de 1e van de maand aanvangt (dat is bij eiser het geval, omdat hij vanaf 9 januari 2022 belastingplichtig is in de gemeente [gemeente 2] ) over de lopende kalendermaand geen belasting wordt geheven. Dat betekent dat eiser voor de kalendermaand 2022 niet óók door de gemeente [gemeente 2] kan worden aangeslagen voor de afvalstoffenheffing. Eiser hoeft deze heffing in januari 2022 dus alleen voor zijn woonruimte in [gemeente 1] te betalen. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Gelet op het voorgaande is de aanslag door verweerder terecht en op goede gronden aan eiser opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep van eiser daarom ongegrond. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer - de Bruin, griffier. De beslissing is op 18 oktober 2022 in het openbaar uitgesproken.
(de griffier is verhinderd om
de uitspraak te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem Leeuwarden. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.