ECLI:NL:RBMNE:2022:4241

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/1144
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een WW-uitkering na beëindiging van het dienstverband

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedaan op 13 oktober 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) beoordeeld. Eiser, die sinds 25 april 2015 in dienst was bij een horecaonderneming, heeft zijn dienstverband per 22 september 2021 beëindigd. Het UWV heeft zijn aanvraag voor een WW-uitkering afgewezen, omdat het dienstverband vóór de opzegtermijn was beëindigd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het UWV heeft de afwijzing gehandhaafd.

De rechtbank heeft de zaak op zitting behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van het UWV aanwezig waren. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht de aanvraag voor de WW-uitkering heeft afgewezen, omdat eiser niet heeft voldaan aan de wettelijke opzegtermijn van twee maanden, die geldt voor zijn situatie. Eiser had de beëindiging van zijn dienstverband niet eerder dan per 30 november 2021 kunnen laten ingaan, en de rechtbank stelt dat het UWV geen ruimte heeft voor een belangenafweging in deze kwestie.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van het UWV terecht is genomen en verklaart het beroep van eiser ongegrond. Eiser wordt gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1144
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: S. Tiakoudi),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV)
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
1.1.
Het UWV heeft deze aanvraag met het besluit van 29 oktober 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 januari 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV.
1.4.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de weigering om aan eiser een WW-uitkering toe te kennen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage van deze uitspraak.
De afwijzing van de aanvraag
4. Eiser is sinds 25 april 2015 in dienst bij [bedrijf] (werkgever) als medewerker horeca. Eind september 2021 heeft eiser tijdens het werk onverwachts te horen gekregen dat het restaurant per direct gaat sluiten. De werkgever heeft het dienstverband met eiser vanaf 22 september 2021 beëindigd. Eiser heeft vervolgens per 1 oktober 2021 een WW-uitkering aangevraagd.
4.1.
Het UWV wijst de aanvraag af omdat het dienstverband vóór de opzegtermijn is opgezegd. Tot en met 30 november 2021 is er geen recht op WW-uitkering omdat er tot en met die datum een opzegtermijn had moeten gelden.
Mocht het UWV de WW-uitkering weigeren?
5. Eiser voert aan dat door de problematische relatie met zijn werkgever hij geen andere keuze had dan akkoord te gaan met het ontslag. Eiser geeft aan dat als hij niet met het ontslag zou instemmen de werkgever het restaurant als failliet zou verklaren en hij niet het resterende vakantiegeld en loon uitbetaald zou krijgen. Doordat eiser geen rechtsbijstand heeft en een rechtszaak veel tijd en geld zou gaan kosten en dit een bijzondere situatie betreft, hoopt eiser dat het UWV begrijpt dat instemmen met het ontslag voor hem de enige mogelijkheid was.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Het gaat om de vraag welke opzegtermijn gold. Vaststaat dat eiser op 22 september 2021 de beëindiging van de dienstbetrekking heeft ondertekend. Omdat eiser sinds 25 april 2015 in dienst is bij de werkgever geldt er in de situatie van eiser een opzegtermijn van twee kalendermaanden. [1] Dit betekent dat de dienstbetrekking niet eerder dan per 30 november 2021 kan eindigen.
5.1.1.
Op grond van artikel 19, derde lid, van de WW heeft de werknemer geen recht op uitkering zolang opzegtermijn die op grond van de wet geldt niet is verstreken en de arbeidsovereenkomst is geëindigd door opzegging of doordat daarover schriftelijk overeenstemming is bereikt. Dit artikel is dwingendrechtelijk geformuleerd. Dat betekent dat de wet geen mogelijkheid geeft om een uitzondering te maken. Er is dus voor het UWV geen ruimte voor een belangenafweging.
5.1.2.
Vervolgens is het aan eiser om zijn werkgever op zijn plichten aan te spreken. Eiser heeft hiervoor met het Juridisch Loket en het UWV contact opgenomen waarna hij verder geen juridische acties naar zijn werkgever heeft ondernomen. Dit is voor risico van eiser. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiser zich overvallen voelde door de gang van zaken, maar eiser had kunnen weten dat de werkgever een opzegtermijn had moeten hanteren. Eiser had niet zijn handtekening hoeven zetten onder de overeenkomst tot beëindiging van zijn contract per 30 september 2021.
5.2.
Gelet op het vorenstaande heeft het UWV terecht de aanvraag van de WW-uitkering met betrekking tot de opzegtermijn van eiser geweigerd.
5.3.
De rechtbank begrijpt goed dat de weigering van de WW-uitkering per 1 oktober 2021 voor eiser teleurstellend is. Voor de rechtbank staat daartegenover dat zij moet toetsen of het UWV de wet op de juiste manier heeft toegepast.

Conclusie en gevolgen

6. Het bestreden besluit is terecht genomen. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
7. Partijen zijn op de zitting gewezen op de mogelijkheid tegen deze uitspraak in hoger beroep te gaan. Dit kan op de manier zoals onderaan dit proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2022 door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Werkloosheidswet
Artikel 19
1. Geen recht op uitkering heeft de werknemer die …
2. ….
3. Geen recht op uitkering heeft de werknemer zolang de rechtens geldende opzegtermijn niet is verstreken en de arbeidsovereenkomst is geëindigd door opzegging of doordat daarover schriftelijk overeenstemming is bereikt. Onder de rechtens geldende opzegtermijn wordt verstaan de termijn die de werkgever of de werknemer op grond van artikel 672 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of een overeenkomstige bepaling van soortgelijke regeling ieder voor zich bij opzegging in acht behoort te nemen. In geval de dienstbetrekking is geëindigd met wederzijds goedvinden, geldt de in de vorige zin genoemde opzegtermijn voor de werkgever. Als datum waarop de dienstbetrekking wordt geacht te zijn opgezegd, geldt de datum waarop:
a de beëindiging schriftelijk is overeengekomen; of

b de werkgever of de werknemer de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.

4. ….
Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:672
1. Opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik een andere dag daarvoor is aangewezen.
2 De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
a korter dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
b vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
c tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
d vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
3 ….

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 7:672 van het Burgerlijk Wetboek.