ECLI:NL:RBMNE:2022:4285

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 oktober 2022
Publicatiedatum
27 oktober 2022
Zaaknummer
C/16/506031 / FA RK 20-4225
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en afwikkeling huwelijkse voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 21 oktober 2022 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die sinds 2007 gescheiden leven. De man, 79 jaar oud, verzocht de rechtbank om de echtscheiding uit te spreken en om hem het gebruik van de voormalige echtelijke woning toe te kennen, met een vergoeding voor de vrouw van € 2.150,- per maand. De vrouw, 68 jaar oud, verzocht om afwijzing van de verzoeken van de man en stelde dat hij geen recht had op partneralimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zijn behoefte aan alimentatie onvoldoende heeft onderbouwd en heeft het verzoek om partneralimentatie afgewezen. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken, maar de overige verzoeken van de man zijn afgewezen. De man mag de woning en de inboedel tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking gebruiken, met een maandelijkse vergoeding aan de vrouw. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard. De proceskosten zijn voor eigen rekening van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummers: C/16/506031 / FA RK 20-4225 (echtscheiding met nevenvoorzieningen)
C/16/518676 / FA RK 21-635 (verdeling gemeenschap)
Beschikking van 21 oktober 2022
in de zaak van:
[de man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A.G. Ouwejan,
tegen
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A.M. van der Maten.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de man, binnengekomen op 10 juli 2020;
  • een nader verzoekschrift van de man, binnengekomen op 8 oktober 2020;
  • het verweerschrift van de vrouw met daarin een aantal zelfstandige verzoeken (tegenverzoeken), binnengekomen op 11 maart 2021;
  • de brief van de vrouw van 12 maart 2021 met de laatste bladzijde van het verweerschrift, binnengekomen op 17 maart 2021.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank een zitting bepaald op16 november 2021 waarvoor een heel dagdeel was uitgetrokken. Partijen hebben op 10 en 11 november 2021 aan de rechtbank bericht dat zij (nagenoeg) overeenstemming hebben bereikt en aangegeven dat de zitting van 16 november 2021 niet door hoefde te gaan, met het verzoek de zaak aan te houden in afwachting van een door partjen ondertekend echtscheidingsconvenant. De rechtbank heeft conform dit verzoek beslist en de zaak van partijen aangehouden.
1.3.
Daarna heeft de rechtbank ontvangen het F9-formulier van de man van 4 april 2022 waarin de man vraagt om een nieuwe zitting te plannen omdat partijen geen overeenstemming hebben.
1.4.
De rechtbank heeft partijen op 8 april 2022 een brief gestuurd waarin staat dat er geen nieuwe zitting zal worden bepaald. Dit omdat er op 16 november 2021 al een zitting was gepland en die zitting niet is doorgegaan op verzoek van partijen. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld een akte te nemen binnen vier weken, waarbij is aangegeven dat partijen in die akte moeten berichten welke verzoeken nog open staan en waar overeenstemming over is bereikt. Verder is partijen opgedragen in die akte de rechtbank zodanig te informeren dat de rechtbank op grond van de stukken kan beslissen op de nog openstaande verzoeken.
1.5.
Daarna heeft de rechtbank ontvangen het F9-formulier van de vrouw van 6 mei 2022 met akte. Van de zijde van de man zijn ontvangen de F9-formulieren van 18 mei 2022 en 30 juni 2022 waarin hij verzoekt om uitstel voor indiening van de akte. Met dit uitstel heeft de vrouw ingestemd op 7 juli 2022. Daarna heeft de rechtbank niets meer van partijen vernomen en besloten om een beschikking te geven.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen zijn op [1992] in [plaats] met elkaar getrouwd op huwelijkse voorwaarden.
2.2.
De huwelijkse voorwaarden die partijen op [1992] zijn overeengekomen houden in dat zij getrouwd zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen (koude uitsluiting in artikel 1). Staande het huwelijk hebben partijen op 12 juli 2005 de huwelijkse voorwaarden gewijzigd en daarbij zijn zij een finaal verrekenbeding overeengekomen. Dat finaal verrekenbeding houdt – verkort weergegeven – in dat als één van echtgenoten eenzijdig om echtscheiding vraagt, een verrekening van hun vermogens plaatsvindt waarbij de echtgenoot die wil scheiden recht heeft op een verrekening van een waarde gelijk aan 25% en de andere echtgenoot op verrekening van een waarde gelijk aan 75% (artikel 11 lid 8).
2.3.
Partijen leven sinds 2007 gescheiden. De man is 79 jaar en de vrouw is 68 jaar. Zij hebben beiden de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.
2.4.
De man verzoekt de rechtbank – samengevat – om:
  • de echtscheiding tussen partijen uit te spreken;
  • te bepalen dat hij bij uitsluiting de vrouw gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de voormalige echtelijke woning aan de [straat] in [woonplaats] en de inboedel daarvan met het bevel dat de vrouw die woning niet mag betreden;
  • als voorwaardelijk incident: te bepalen dat de vrouw verplicht is om aan de man te doen toekomen de bescheiden als genoemd onder punt 39 van het nadere verzoekschrift op straffe van een dwangsom;
  • te bepalen dat de vrouw aan de man een bijdrage in zijn levensonderhoud dient te voldoen van € 3.900,- per maand;
  • te bepalen dat tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zal worden overgegaan conform het door de man onder de punten 18 tot en met 37 van het nader verzoekschrift verzochte;
  • de proceskosten te compenseren.
2.5.
De vrouw vindt dat de verzoeken van de man moeten worden afgewezen. Mocht de rechtbank het verzoek van de man over de woning aan de [straat] in [woonplaats] toch toewijzen voor de duur van zes maanden dan verzoekt zij de rechtbank om de man te veroordelen om aan haar een vergoeding van € 2.150,- per maand te betalen als redelijke vergoeding als bedoeld in artikel 1:165 BW;
Voor het geval de rechtbank toch over zal gaan tot vaststelling van de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden dan verzoekt de vrouw om te bepalen dat dit zal geschieden conform hetgeen de vrouw hiertoe heeft gesteld onder de punten 49 tot en met 68 van haar verweerschrift.
2.6.
De vrouw heeft bij akte van 6 mei 2022 bericht dat alle verzoeken nog openstaan.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken en beslissen dat:
  • de man het gebruik van de voormalige echtelijke woning aan de [straat] te [woonplaats] en de inboedel tot uiterlijk zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking mag voortzetten;
  • de man met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw een vergoeding voor het gebruik van deze woning dient te betalen van € 2.150,- per maand.
De overige verzoeken worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
De echtscheiding
3.2.
De rechtbank zal de echtscheiding tussen partijen uitspreken omdat aan de wettelijke vereisten is voldaan. [1] De man vindt namelijk dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat partijen niet samen verder kunnen als echtgenoten.
De woning
3.3.
De rechtbank bepaalt dat de man het gebruik van de woning en de inboedel tot uiterlijk zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking mag voortzetten. De vrouw heeft weliswaar geconcludeerd tot afwijzing maar geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het verzoek van de man.
De gebruiksvergoeding
3.4.
De man op zijn beurt heeft geen inhoudelijk verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw dat de man aan haar een gebruiksvergoeding van € 2.150,- per maand moet betalen. Dus zal de rechtbank dit verzoek toewijzen. Deze vergoeding is gekoppeld aan het gebruik van de echtelijke woning vanaf de inschrijving van de beschikking. [2]
De partneralimentatie
3.5.
De rechtbank wijst het verzoek van de man over de partneralimentatie af. Hierna wordt uitgelegd waarom.
De man heeft zijn behoefte geschat op € 3.000,- per maand op basis van het door hem gestelde gezinsinkomen in 2007 voorafgaand aan het uiteengaan van partijen. De vrouw heeft deze behoefte betwist. De vrouw vindt dat de man zijn behoefte had moeten onderbouwen aan de hand van concrete gegevens. Dat is ook de aanbeveling van het Rapport Expertgroep Alimentatie (versie 2022). Voor de vaststelling van de behoefte aan partneralimentatie dient rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk, waarin een aanwijzing kan worden gevonden voor de mate van welstand waarin zij hebben geleefd, en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een redelijke mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. Gelet hierop is een schatting van de man van zijn behoefte zonder onderbouwing met stukken onvoldoende. De man had zijn behoefte ook kunnen onderbouwen door overlegging van een behoeftelijst met zijn inkomsten en uitgaven tijdens het huwelijk en zijn concrete inkomsten en uitgaven nu. Dat heeft hij niet gedaan. Dat betekent dat de man zijn behoefte onvoldoende heeft onderbouwd. Daarbij komt dat de vrouw heeft betwist dat de man behoeftig is. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de man sinds het uiteengaan van partijen heeft kunnen voorzien in zijn eigen levensonderhoud. Volgens de vrouw heeft de man naast zijn inkomsten volgens de aangifte inkomstenbelasting vermogen in het buitenland. De man heeft hierop niet gereageerd. Dat betekent dat de man zijn behoeftigheid onvoldoende heeft onderbouwd.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de man, gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw, zijn behoefte en behoeftigheid onvoldoende heeft onderbouwd. Dit had wel op zijn weg gelegen omdat hij degene is die om partneralimentatie verzoekt. De rechtbank komt dus niet toe aan de bespreking van de draagkracht van de vrouw.
3.6.
Om deze reden heeft de man onvoldoende belang bij zijn verzoek om de vrouw te verplichten stukken in het geding te brengen die zien op haar draagkracht. Het voorwaardelijk incidenteel verzoek van de man zal, voor zover dat ziet op stukken waaruit de draagkracht zou moeten blijken, om die reden worden afgewezen.
De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
3.7.
De rechtbank zal het verzoek van de man tot vaststelling van de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden eveneens afwijzen. Hierna wordt uitgelegd waarom. Dit verzoek gaat ervan uit dat partijen op grond van artikel 11 van de huwelijkse voorwaarden hun vermogens op de peildatum moeten verrekenen. Indien een partij een dergelijk verzoek indient, dient hij de rechtbank, voor zover mogelijk, een deugdelijk overzicht te verstrekken van de activa en passiva die behoren tot het te verrekenen vermogen van de ene echtgenoot en van de activa en passiva die behoren tot het te verrekenen vermogen van de andere echtgenoot, bij voorkeur met daarbij een opgave van de waarde van de activa op de peildatum. De man heeft dat niet gedaan. Mogelijk dat dit wat betreft het te verrekenen vermogen van de vrouw deels te wijten is aan een gebrek aan stukken, maar dit geldt niet voor zijn eigen te verrekenen vermogen. De man heeft zelfs nagelaten een compleet overzicht aan de rechtbank te verstrekken van de activa en passiva die tot zijn eigen te verrekenen vermogen behoren. Zo noemt hij in punt 22 van zijn nader verzoekschrift een aantal onroerende zaken maar hij geeft daarbij niet aan tot wiens te verrekenen vermogen deze behoren. De man had dit in de processtukken dienen aan te geven en kan niet verwachten dat de rechtbank dit zelf uit de producties destilleert. De man geeft voorts aan dat hij bankafschriften van de rekeningen die op zijn naam staan in het geding zal brengen, maar heeft dat niet gedaan, noch heeft hij zich uitgelaten over de saldi van deze rekeningen op de peildatum, hoewel de rechtbank partijen bij brief van 8 april 2022 uitdrukkelijk heeft verzocht de rechtbank zodanig te informeren dat zij op grond van de stukken kan beslissen op de nog openstaande verzoeken. Verder spreekt de man in punt 35 van zijn nader verzoekschrift over de verdeling van inboedelgoederen, zonder daarbij aan te geven dat deze goederen tot een eenvoudige gemeenschap behoren. Zonder een dergelijke expliciete stellingname valt er, gezien de gescheiden vermogens van partijen niets te verdelen.
3.8.
Nu de rechtbank het verzoek van de man tot afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden afwijst, heeft de man onvoldoende belang bij een uitspraak van de rechtbank over de geldigheid van het verrekenbeding.
3.9.
Om dezelfde reden heeft de man onvoldoende belang bij de door hem gevraagde
stukken voor zover die zien op het te verrekenen vermogen van de vrouw.
3.10.
Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, conform haar voorstel, betreft een subsidiair verzoek, waaraan de rechtbank niet toekomt omdat het verzoek van de man met betrekking tot vaststelling van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden zoals door hem voorgesteld wordt afgewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.11.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De proceskosten
3.12.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen;
4.2.
bepaalt dat de man tegenover de vrouw het recht heeft om in de woning aan de [adres] in [woonplaats] , gemeente [gemeente] , te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
4.3.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking aan de vrouw een vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning dient te betalen van € 2.150,-;
4.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad, behalve voor zover het de echtscheiding betreft;
4.5.
bepaalt dat partijen hun eigen proceskosten betalen;
4.6.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door mr. M.A.A.T. Engbers, (kinder)rechter, in samenwerking met mr. Ö. Duran, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.Artikel 1:151 BW
2.Artikel 1:165 BW.