In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van verzoeker, die in beroep was gegaan tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Verweerder had op 17 januari 2022 een besluit genomen waartegen verzoeker in beroep ging. Op 21 februari 2022 heeft verweerder echter een nieuw besluit genomen, waarin het bedrag aan proceskosten werd aangepast van € 534,- naar € 541,-, waarmee verweerder volledig tegemoetkwam aan de wensen van verzoeker. Na dit nieuwe besluit trok verzoeker zijn beroep in en vroeg hij om vergoeding van zijn proceskosten.
De rechtbank overwoog dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder had echter aangegeven geen proceskosten te willen vergoeden, omdat hij vond dat verzoeker onredelijk gebruik maakte van procesrecht, gezien het relatief kleine bedrag van € 7,- dat in geschil was. De rechtbank oordeelde echter dat het besluit van 21 februari 2022 volledig tegemoetkwam aan het beroep van verzoeker en dat er voldoende procesbelang was, ondanks het kleine bedrag. De rechtbank stelde vast dat de proceskosten van verzoeker, die door verweerder moesten worden vergoed, € 189,75 bedroegen. Daarnaast moest verweerder ook het griffierecht aan verzoeker betalen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.