ECLI:NL:RBMNE:2022:4307

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 22/561
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na nieuw besluit door CBR

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 oktober 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding van verzoeker, die in beroep was gegaan tegen een besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Verweerder had op 17 januari 2022 een besluit genomen waartegen verzoeker in beroep ging. Op 21 februari 2022 heeft verweerder echter een nieuw besluit genomen, waarin het bedrag aan proceskosten werd aangepast van € 534,- naar € 541,-, waarmee verweerder volledig tegemoetkwam aan de wensen van verzoeker. Na dit nieuwe besluit trok verzoeker zijn beroep in en vroeg hij om vergoeding van zijn proceskosten.

De rechtbank overwoog dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, een partij de proceskosten van de tegenpartij kan laten betalen. Verweerder had echter aangegeven geen proceskosten te willen vergoeden, omdat hij vond dat verzoeker onredelijk gebruik maakte van procesrecht, gezien het relatief kleine bedrag van € 7,- dat in geschil was. De rechtbank oordeelde echter dat het besluit van 21 februari 2022 volledig tegemoetkwam aan het beroep van verzoeker en dat er voldoende procesbelang was, ondanks het kleine bedrag. De rechtbank stelde vast dat de proceskosten van verzoeker, die door verweerder moesten worden vergoed, € 189,75 bedroegen. Daarnaast moest verweerder ook het griffierecht aan verzoeker betalen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: M.J.M. Bergers),
en

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek van verzoeker om vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder heeft op 22 maart 2022 gereageerd op dit verzoek.

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 17 januari 2022 een besluit genomen. Verzoeker is hiertegen in beroep gegaan. Op 21 februari 2022 heeft verweerder medegedeeld dat hij terugkomt op het besluit van 17 januari 2022 en heeft hij een nieuw besluit genomen. Bij dit besluit is het bedrag aan proceskosten aangepast van € 534,- naar € 541,-. Verweerder heeft hiermee gedaan wat verzoeker wilde. Verzoeker heeft daarna het beroep ingetrokken en een vergoeding gevraagd voor zijn proceskosten.
2. De rechtbank/voorzieningenrechter kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
3. Verweerder heeft gereageerd op het verzoek van verzoeker en aangegeven dat hij geen proceskosten aan verzoeker wil betalen. Volgens verweerder had eiser telefonisch contact kunnen opnemen, zodat verweerder de kennelijke fout had kunnen herstellen. Beroep instellen met verzoek om proceskosten staat niet in verhouding tot het gemiste bedrag van € 7,-. Er is daarom geen sprake van redelijkerwijs gemaakte kosten aan de zijde van eiser die verweerder zou moeten vergoeden. Verweerder trekt daarnaast het procesbelang van eiser in twijfel. Het procesbelang of het doel met het rechtsmiddel kan worden bereikt en van feitelijke betekenis is. Deze betekenis en het te bereiken doel betwist verweerder, nu de kosten om in beroep te gaan hoger zijn dan het gevorderde bedrag van € 7,-. Verweerder stelt, gelet op voorgaande, dat sprake is van onredelijk gebruik van procesrecht.
4. De rechtbank geeft verweerder geen gelijk. Met het besluit van 21 februari 2022 is volledig tegemoet gekomen aan het beroep van eiser. De ten onrechte te laag vastgestelde proceskostenveroordeling levert voldoende procesbelang op. [1] Dat het gaat om een relatief klein bedrag van € 7,- doet niet ter zake. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het besluit van 17 januari 2022 op dat punt onjuist is. Eiser heeft daarom terecht beroep ingesteld. Verweerder zal gelet op het voorgaande de proceskosten van verzoeker dus moeten betalen.
5. De rechtbank stelt de proceskosten van verzoeker die verweerder moet betalen vast op € 189,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,25(zeer licht)).
6. Verweerder moet ook het griffierecht aan verzoeker betalen (artikel 8:41 van de Awb
).

Beslissing

De rechtbank:
veroordeelt verweerder tot betaling van € 189,75 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2022.
(De griffier is verhinderd de uitspraak
mede te ondertekenen)
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2009,