ECLI:NL:RBMNE:2022:4327

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
31 oktober 2022
Zaaknummer
UTR 21/35982
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vestiging van voorkeursrecht op agrarische percelen in Linschoten met betrekking tot de ontvankelijkheid van bezwaar door eenmanszaak en BV

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 oktober 2022 uitspraak gedaan over de vestiging van een voorkeursrecht op acht agrarische percelen in Linschoten. De eenmanszaak, vertegenwoordigd door [eiser], was niet-ontvankelijk in bezwaar omdat hij geen zakelijk gerechtigde was van de percelen. De rechtbank oordeelde dat alleen eigenaren en beperkt zakelijk gerechtigden een rechtstreeks belang hebben bij een besluit tot vestiging van een voorkeursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep van de eenmanszaak gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij het bezwaar van de eenmanszaak alsnog niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van de eenmanszaak en bepaalde dat het door de eenmanszaak betaalde griffierecht vergoed moest worden.

Daarnaast werd het beroep van de BV ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had ingegaan op de bezwaargronden van de BV en dat de plannen voor de vestiging van het voorkeursrecht niet afhankelijk waren van de haalbaarheid van de bouwplannen. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid het belang bij volkshuisvesting zwaarder had kunnen laten wegen dan de individuele belangen van de BV. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke belangenafweging bij besluiten omtrent voorkeursrechten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3582
uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 25 oktober 2022 op het beroep in de zaak tussen
[eiser] h.o.d.n. [bedrijf],
[BV eiser],
beide te [vestigingsplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. J.T. Fuller),
en

de gemeenteraad van de gemeente Montfoort, verweerder

(gemachtigde: mr. O.J.C. van den Broek).

Procesverloop

1.1
In het besluit van 3 november 2020 (
het voorlopig aanwijzingsbesluit) heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort de acht percelen die kadastraal bekend staan als gemeente [gemeente], [kadastrale aanduiding], voorlopig aangewezen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 15, en 24 en 26 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing zijn. Op alle acht percelen rust op grond van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2012’ de enkelbestemming ‘Agrarisch-Rivierzone’. De percelen zijn in eigendom van [BV eiser] Van deze B.V. is [eiser] (hierna: [eiser] ) algemeen directeur en enig aandeelhouder. [eiser] exploiteert daarnaast een eenmanszaak onder de naam ‘ [bedrijf] ’. Omdat hij het niet eens is met de voorlopige aanwijzing heeft hij, zowel vanuit zijn eenmanszaak, als namens zijn B.V. bezwaar gemaakt.
1.2
Bij besluit van 1 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de vestiging van het voorkeursrecht bestendigd. Hiermee is het voorlopig aanwijzingsbesluit komen te vervallen en zijn de bezwaren van de eenmanszaak en de B.V. van rechtswege gericht tegen het primaire besluit (artikel 6, derde lid Wvg).
1.3
De bezwaren zijn op 19 april 2021 bij verweerder op een digitale hoorzitting besproken. Op 6 mei 2021 heeft de ‘Commissie van advies voor de bezwaarschriften’ (bezwaarcommissie) aan verweerder geadviseerd om de bezwaren van de eenmanszaak en de B.V. ontvankelijk maar ongegrond te verklaren. Conform dit advies heeft verweerder de bezwaren in het besluit van 13 juli 2021 (
het bestreden besluit) ontvankelijk en ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
1.4
[eiser] heeft vervolgens, zowel namens zijn eenmanszaak als namens de B.V. beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De zaak is op 15 augustus 2022 bij de rechtbank op een zitting behandeld. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [projectleider] (projectleider) die via Teams aan de zitting deel heeft genomen. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek in de zaak gesloten.

Beoordeling van het beroep van de eenmanszaak

Belanghebbendheid
2.1
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verweerder het bezwaar van de eenmanszaak terecht ontvankelijk heeft geacht. Alleen rechtstreeks belanghebbenden bij een besluit kunnen daartegen op komen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat alleen eigenaren en beperkt zakelijk gerechtigden van het perceel een rechtstreeks belang hebben bij een besluit tot vestiging van een voorkeursrecht op dat perceel. [1]
2.2
De acht percelen waar de besluitvorming van verweerder in deze zaak betrekking op heeft zijn niet in eigendom van de eenmanszaak. Ook is niet gebleken dat de eenmanszaak anderszins zakelijk gerechtigd is tot (een van) de acht percelen. Op de zitting heeft [eiser] toegelicht dat er desalniettemin sprake zou zijn van een rechtstreeks belang, omdat hij de percelen ten behoeve van zijn eenmanszaak gebruikt, maar de rechtbank volgt die redenering niet. Het enkele gebruik van het perceel is volgens de hiervoor genoemde rechtspraak, onvoldoende voor het aannemen van belanghebbendheid. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van de eenmanszaak ten onrechte ontvankelijk heeft geacht.
Conclusie
3. De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat is ingediend door de eenmanszaak gegrond. Voor zover verweerder het bezwaar van de eenmanszaak in het bestreden besluit ontvankelijk heeft geacht en inhoudelijk heeft beoordeeld, vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank voorziet zelf in de zaak door het bezwaar van de eenmanszaak alsnog nietontvankelijk te verklaren en te bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van het bestreden besluit.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij verweerder in de proceskosten van de eenmanszaak in beroep. De kosten voor de beroepsmatig verleende rechtsbijstand van de gemachtigde van de eenmanszaak stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,-- en een wegingsfactor 1).
5. De rechtbank bepaalt tot slot dat verweerder het door de eenmanszaak betaalde griffierecht van € 360,-- aan hem vergoedt.

Beoordeling van het beroep van de B.V.

Bezwaargronden
6.1
Namens de B.V. is allereerst aangevoerd dat verweerder niet volledig op de bezwaren heeft beslist. Namens de B.V. was onder meer aangevoerd dat verweerder geen belangenafweging heeft verricht, maar ook dat de plannen van verweerder om huizen te bouwen op de acht percelen nog onvoldoende concreet waren om daarop een voorkeursrecht te kunnen vestigen. Op deze bezwaren is verweerder in het bestreden besluit geheel niet ingegaan.
6.2
De rechtbank stelt voorop dat verweerder het primaire besluit in de bezwaarfase, gelet op artikel 7:11, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), volledig moet heroverwegen op grondslag van de ingediende bezwaren. Voor de motivering van het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het advies van de bezwaarcommissie. In dit advies is naar het oordeel van de rechtbank voldoende ingegaan op de bezwaargronden die namens de B.V. waren ingediend. Verweerder heeft een algemene belangenafweging verricht en kort uiteengezet waarom volgens hem wél een voorkeursrecht op de acht percelen kon worden gevestigd. De beroepsgrond slaagt niet.
Bouwplannen van verweerder
7.1
Namens de B.V. is verder aangevoerd dat de plannen van verweerder om huizen te bouwen op de acht percelen op het moment van het vestigen van het voorkeursrecht nog onvoldoende concreet waren. Verweerder was nog niet verder gekomen dat de enkele stelling “wij willen huizen bouwen” en dat is onvoldoende voor toepassing van artikel 5 van de Wvg. Dit blijkt temeer uit het feit dat verweerder pas ruim acht maanden later, in het raadsbesluit van november 2021, een concrete omschrijving geeft van de bouwplannen.
7.2
De rechtbank volgt dit betoog niet. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wvg komen ook gronden die nog niet zijn opgenomen in een bestemmingsplan, inpassingsplan, of structuurvisie in aanmerking voor een voorlopige aanwijzing. Aan die gronden moet dan wel een niet-agrarische bestemming worden toegedacht waar het huidige planologisch gebruik van afwijkt. Het is vast rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat er heel weinig voor nodig is om te kunnen spreken van zo’n ‘toegedachte bestemming’. In de eerste fase van ruimtelijke planvorming staat die bestemming doorgaans nog niet helemaal vast. Er is nog geen ontwerpbestemmingsplan voorhanden, zodat een gemeente er in de praktijk niet aan ontkomt om nog slechts een algemene en abstracte omschrijving van de toegedachte bestemming te kunnen geven. Als met het vestigen van het voorkeursrecht zou moeten worden gewacht tot een per perceel uitgewerkte gedetailleerde bestemming voorhanden is, zouden de doelstellingen van het voorkeursrecht niet kunnen worden gerealiseerd. Aan toepassing van artikel 5, eerste lid, van de Wvg is daarom inherent dat van de toegedachte bestemming nog slechts een globaal beeld bestaat. [2] Naar het oordeel van de rechtbank is het plan van verweerder om in de toekomst op het tuinperceel in woningen te willen voorzien, hiervoor voldoende. Dat verweerder zijn plannen in een later raadsbesluit concreter heeft gemaakt, maakt dat niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
Haalbaarheid
8.1
Namens de B.V. is verder aangevoerd dat de bouwplannen van verweerder feitelijk niet haalbaar zijn. Verweerder zal niet al binnen drie jaar een structuurvisie - en binnen zes jaar een bestemmingsplan vast kunnen stellen voor de acht percelen, en er gelden strenge stikstofregels waar verweerder niet aan zal kunnen voldoen. Bovendien verkeert de gemeente in moeilijk financieel vaarwater, zodat ook om die reden de bouwplannen niet haalbaar zijn.
8.2
De rechtbank volgt dit betoog evenmin. Of het voor verweerder haalbaar is om de acht percelen aan te kopen en de plannen feitelijk te realiseren, speelt bij het vestigen en bestendigen van een voorkeursrecht geen rol. Het doel van de Wvg is het verschaffen van voorrang aan gemeenten bij de aankoop van gronden die nodig zijn voor het realiseren van toekomstige planologische ontwikkelingen. De systematiek van de Wvg brengt mee dat ten tijde van de vestiging van een voorkeursrecht, het veelal nog onzeker is of de geplande (her)ontwikkeling feitelijk zal worden gerealiseerd. Deze onzekerheid staat, gelet op het doel van de Wvg, echter niet in de weg aan het gebruik van de bevoegdheid tot het vestigen van een voorkeursrecht. Dit is vaste rechtspraak van de ABRvS. [3] Het is niet voor niets dat artikel 5, eerste lid van de Wvg de mogelijkheid biedt om al een voorkeursrecht te vestigen als nog slechts sprake is van een globaal beeld van de aan de gronden toegedachte bestemming. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
9.1
Tot slot is namens de B.V. aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de B.V.
9.2
De bevoegdheid van verweerder om op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wvg een voorkeursrecht te vestigen en bestendigen is discretionair, wat betekent dat het verweerder vrij staat om wel of geen gebruik van die bevoegdheid te maken. Hierbij moet verweerder dan wel alle betrokken belangen afwegen. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder het belang bij volkshuisvesting in de gemeente in dit geval zwaarder heeft laten wegen dan de individuele belangen van de B.V. Hier heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid toe kunnen besluiten. Namens de B.V. zijn geen concrete belangen naar voren gebracht waar verweerder rekening mee had moeten houden. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande slagen de beroepsgronden namens de B.V. geen van alle. De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat is ingediend namens de B.V. daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover dat is ingediend namens de eenmanszaak gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het bezwaar van de eenmanszaak daarin ontvankelijk is geacht en inhoudelijk is beoordeeld;
  • voorziet zelf in de zaak door het bezwaar van de eenmanszaak alsnog nietontvankelijk te verklaren;
  • bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt het vernietigde deel van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van de eenmanszaak tot een bedrag van € 1.581,--;
  • bepaalt dat verweerder het door de eenmanszaak betaalde griffierecht van € 360,-- aan de eenmanszaak vergoedt;
- verklaart het beroep voor zover dat is ingediend door de B.V. ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. Boer – de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.(verwezen wordt onder meer naar de uitspraak van 20 november 2000, gepubliceerd in AB 2001, 54) zijn
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3786.
3.Zie de uitspraken van 28 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW0295 en 26 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8248.