ECLI:NL:RBMNE:2022:4343

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 oktober 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
96-108184-22
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag en verbeurdverklaring van een voertuig in het kader van strafrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een beklagprocedure naar aanleiding van de inbeslagname van een Audi Q7. De klager, een besloten vennootschap, heeft het beklag ingediend met het verzoek om teruggave van het inbeslaggenomen voertuig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto op 29 april 2022 in beslag is genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de indirect bestuurder van de klager. De klager heeft aangevoerd dat de auto essentieel is voor de bedrijfsvoering en dat de waarde van de auto, meer dan € 127.000,-, een verbeurdverklaring niet opportuun maakt. Het Openbaar Ministerie heeft zich echter verzet tegen de teruggave, stellende dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter de auto zal verbeurd verklaren vanwege de snelheidsovertredingen die met het voertuig zijn begaan. De rechtbank heeft in haar beoordeling overwogen dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave, gezien de gevaarzettende snelheidsovertredingen en de eerdere veroordelingen van de bestuurder. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de klager, als eigenaar van de auto, niet kan worden vrijgesteld van verbeurdverklaring, omdat de bestuurder en de klager als het ware met elkaar vereenzelvigd kunnen worden. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beklag ongegrond verklaard, wat betekent dat de inbeslagname van de auto gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
parketnummer : 96-108184-22
raadkamernummer : 22-010387
datum : 5 oktober 2022
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[klager] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. G.J. van Oosten, advocaat te AMSTERDAM (Vondelstraat 41, 1054 GJ AMSTERDAM),
hierna te noemen: de klager

Feiten

Uit de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, blijkt dat op 29 april 2022 in het strafvorderlijk onderzoek tegen [naam] (hierna: beslagene) in beslag is genomen een auto, te weten een Audi Q7 met kenteken [kenteken] (hierna ook wel : de auto)

Procedure

Het klaagschrift is op 04 mei 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
Het Openbaar Ministerie heeft op voorhand zijn standpunt schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft op 21 september 2022 het klaagschrift in openbare raadkamer behandeld.
Namens klager is de gemachtigde advocaat mr. G.J. van Oosten verschenen. De rechtbank heeft de gemachtigde advocaat van de klager, mr. G.J. van Oosten en de officier van justitie op zitting gehoord.
Beslagene is, hoewel daartoe goed opgeroepen, niet in raadkamer verschenen.

Beklag

Het beklag strekt tot teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan klager.
Namens de klager is aangevoerd dat zij rechthebbende van de auto is en werkgever van [naam] . Gelet op de waarde van de auto (meer dan € 127.000,-) en het belang van de auto voor de bedrijfsvoering is verbeurdverklaring van de auto in de strafzaak tegen [naam] niet opportuun.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie verzet zich tegen teruggave en heeft daartoe aangevoerd dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, op vordering van het openbaar ministerie de verbeurdverklaring van het voertuig zal bevelen.
Met het voertuig is een snelheid van – gecorrigeerd – 194 km/u gereden op een weg
waar de maximum toegestane snelheid 80 km/u betrof. De overtreding is gepleegd op vrijdag 29 april 2022 of omstreeks 16:00 uur. De overtreding is dus gepleegd op klaarlichte dag en op een tijdstip waarop te verwachten is dat er zich overige weggebruikers op de weg bevinden. Het rijgedrag dat verdachte heeft laten zien door dergelijke snelheden te rijden, kan daarom aangemerkt worden als gevaarzettend. Gelet op bovenstaande en op het feit dat er vaker forse snelheidsovertredingen met voertuigen van klager worden begaan en gelet op het feit dat het voertuig is voorzien van blauwe flitslichten en een rood verlicht transparant, dient het beslg gehandhaafd te worden.

Beoordeling

De rechtbank is bevoegd.
Het beklag is schriftelijk gedaan en ingediend binnen de drie maanden sinds de zaak tot een einde is gekomen twee jaren na inbeslagneming. De klager is daarom ontvankelijk in het beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een beklag als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
In geval van een beklag tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag dient de rechtbank eerst te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert. Als het strafvorderlijk belang voortduring van het beslag vordert, wordt geen teruggave gelast.
Als geen strafvorderlijk belang aan teruggave in de weg staat, vindt teruggave plaats aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave als het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer dat voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen, -ook in een zaak betreffende een ander dan de klager-, wanneer dat voorwerp kan dienen om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen of als niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer van dat voorwerp zal bevelen.
Uit de stukken en hetgeen in raadkamer is besproken, is het volgende gebleken.
Met de auto is door beslagene 194 kilometer per uur gereden op een weg waar de de maximum toegestane snelheid 80 km/u betrof. Dit gebeurde om 16 uur ’s middags, een tijdstip waarop te verwachten is dat er overige weggebruikers zijn. Uit de verklaring van beslagene bij d epolitie blijkt ook dat er daadwerkelijk andere weggebruikers waren (die volgens hem ook hard reden). Daar komt nog eens bij dat de auto voorzien was van blauwe flitsverlichting en een rood verlicht transparant waaro “afstand houden” is te lezen. Het openbaar ministerie heeft het rijgedrag als gevaarzettend aangemerkt.
Op grond van bovenstaande gevaarzettende overtredingen is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de auto zal verbeurd verklaren of onttrekken aan het verkeer. Dat de auto meer dan € 120.000,00 waard is, kan hierbij in beginsel geen verschil maken. Ware het anders, dan zou een minder gefortuneerde bestuurder zijn auto eerder terugkrijgen dan een bestuurder die zich een auto van hoge waarde kan veroorloven. Het moge duidelijk zijn dat dit uit oogpunt van rechtsongelijkheid bezwaarlijk is. Wel van belang is dat beslagene meerdere keren is veroordeeld voor hoge snelheidsovertredingen, ook in voertuigen van klager.
Voorts wordt het volgende overwogen. De verbeurdverklaring van een voorwerp waarmee het feit is begaan of voorbereid, is in beginsel alleen mogelijk als dat voorwerp aan de veroordeelde toebehoort. Op dit beginsel maakt artikel 33a, lid 2 aanhef en onder a, Sr een uitzondering voor het geval de rechthebbende – kort samengevat – te kwader trouw was. Dat betekent dat bij de vraag of de wet verbeurdverklaring toelaat, niet in het midden kan worden gelaten of een ander dan de veroordeelde de rechthebbende is op het desbetreffende voorwerp en, als dit het geval is, evenmin of die ander onbekend was met het criminele gebruik dat de veroordeelde daarvan maakte en dat gebruik ook niet redelijkerwijze had kunnen vermoeden.
Dat de auto aan klager, een rechtspersoon, toebehoort kan op grond van de door klager aangeleverde stukken wel aangenomen worden. Maar de hiervoor genoemde uitzondering op grond van artikel 33a lid2 aanhef en onder a Sr is hier van toepassing. Beslagene is indirect bestuurder van klager (via [bedrijf] ). Aangenomen kan worden dat klager volledig zeggenschap heeft over wie over de auto beschikt en kennis heeft over hoe van de auto gebruik wordt gemaakt. Beslagene en klager kunnen als het ware met elkaar vereenzelvigd worden. Klager, aan wie de auto toebehoorde, was bekend met de omstandigheid dat beslagene de auto gebruikte.
Dat klager eigenaar is van de auto kan daarom aan een verbeurdverklaring niet in de weg staan.
Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door
mr. A.M. Loots, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 7 oktober 2022.
De griffier is buiten staat te tekenen
Tegen de beslissing van deze rechtbank staat voor de beklager beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien (14) dagen na betekening van deze beslissing.