In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum over een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Eiser had op 19 februari 2020 een naheffingsaanslag van € 66,10 ontvangen, waartegen hij bezwaar maakte. Het bezwaar werd ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar, waarna de heffingsambtenaar opnieuw uitspraak deed, maar wederom het bezwaar ongegrond verklaarde. Uiteindelijk werd de naheffingsaanslag op 15 september 2022 ingetrokken en vervangen door een waarschuwing.
Eiser stelde dat hij recht had op schadevergoeding van € 500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat het inhoudelijke geschil was beëindigd, maar dat de redelijke termijn was overschreden. De rechtbank concludeerde dat de overschrijding volledig aan de verweerder was toe te rekenen, omdat de procedures bij de rechtbank korter dan anderhalf jaar hadden geduurd. De rechtbank kende eiser de gevraagde schadevergoeding van € 500,- toe en veroordeelde de verweerder tevens tot vergoeding van het griffierecht van € 49,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.