ECLI:NL:RBMNE:2022:4369

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
22/3104
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op bezwaar inzake compensatie kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 13 oktober 2022, wordt het beroep behandeld van de bewindvoerder van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen. De bewindvoerder stelt dat de Belastingdienst niet tijdig heeft beslist op het bezwaar dat op 8 november 2021 is ingediend tegen een besluit van 30 april 2021, waarin de aanvraag voor een compensatie van € 30.000,- voor kinderopvangtoeslag werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst niet binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van twaalf weken heeft beslist en dat het bezwaar van eiseres ontvankelijk is, ondanks het standpunt van de Belastingdienst dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zou zijn vanwege het ontbreken van gronden.

De rechtbank stelt vast dat de Belastingdienst in het bestreden besluit niet duidelijk heeft gemaakt welke opties van toepassing zijn op de situatie van eiseres, wat in strijd is met het motiveringsbeginsel. Eiseres heeft ook recht op een afschrift van de stukken, die zij nog niet heeft ontvangen. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst in gebreke is gebleven en dat het beroep gegrond is. De rechtbank draagt de Belastingdienst op om binnen tien weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van de termijn, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt de Belastingdienst veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op € 379,50, en het griffierecht van € 50,- moet worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3104

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2022 in de zaak tussen

[bewindvoerder] van [bewindvoerder] in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [eiseres] , uit [woonplaats],
(gemachtigde: mr. R. Grijpstra),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat bewindvoerder [bewindvoerder] (de bewindvoerder) heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 8 november 2021 tegen verweerders besluit van 30 april 2021. In dat besluit heeft verweerder geweigerd om aan [eiseres] (voor de leesbaarheid van deze uitspraak: eiseres) in het kader van de zogenaamde lichte toets compensatie kinderopvangtoeslag alvast een bedrag van € 30.000,- toe te kennen.
Op 2 september 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De bewindvoerder heeft vervolgens een reactie gegeven op het verweerschrift.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [1]
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [2] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [3]
3. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend op 8 november 2021. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is. Omdat er een adviescommissie is, geldt in dit geval een termijn van twaalf weken. [4]
4. Vaststaat dat verweerder niet binnen twaalf weken op het bezwaar heeft beslist. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij niet binnen deze termijn hoefde te beslissen, omdat het bezwaarschrift van eiseres niet was voorzien van gronden en dus niet-ontvankelijk is.
5. De rechtbank geeft verweerder hierin geen gelijk. Van belang is dat verweerder in het bestreden besluit onder het kopje ‘Wat is er uit de lichte toets gekomen?’ verschillende opties heeft geformuleerd die van toepassing zouden kunnen zijn op de situatie van eiseres en die ertoe leiden dat er geen recht op de compensatie van € 30.000,- bestaat. Verweerder heeft echter geen keuze gemaakt welke optie in het geval van eiseres van toepassing is. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift aangevoerd dat het haar daarom niet duidelijk is waarom verweerder haar de gevraagde compensatie niet heeft toegekend. Dat is in het licht van dit besluit voldoende om te worden aangemerkt als een beroep het op het motiveringsbeginsel. Hier komt bij dat dat eiseres in het bezwaarschrift heeft verzocht om een afschrift van de stukken, die zij – als de rechtbank goed begrijpt – tot op heden nog niet heeft ontvangen. Eiseres heeft bovendien terecht opgemerkt dat verweerder haar - zo nodig - op grond van artikel 6:6 van de Awb in de gelegenheid had moeten stellen om (nadere) gronden in te dienen.
6. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder binnen twaalf weken na ontvangst van het bezwaarschrift had moeten beslissen op het bezwaar van eiseres en dat hij dat heeft nagelaten. Eiseres heeft verweerder op 9 juni 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
8. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het bestuursorgaan dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. Verweerder heeft op grond van het derde lid van artikel 8:55d, van de Awb, gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk tien weken, zo nodig verlengd met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen zoveel tijd kost.
9. De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb, voorgeschreven beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. Daarom is er tot op heden aan verweerder in soortgelijke zaken over de bezwaarprocedure veelal een langere termijn gegund dan de gebruikelijke termijn.
10. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van tien weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken. De rechtbank ziet vooralsnog geen aanleiding om die termijn, zoals verweerder verzoekt, zo nodig te verlengen met een termijn die ziet op de periode in afwachting van de hoorzitting van de bezwaarschriftenadviescommissie. Deze periode is volgens de procesbeschrijving van verweerder namelijk al verrekend in de voorgeschreven wettelijke termijn van twaalf weken vanaf ontvangst van het bezwaarschrift en de rechtbank constateert dat verweerder op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan over die termijn al ruim heen is.
11. De rechtbank merkt op dat verweerder ook nog, met inachtneming van deze uitspraak, een beslissing moet nemen over de bij de ingebrekestelling verzochte bestuurlijke dwangsom.
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 379,50.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen tien weken na de datum van het verweerschrift alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2022.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
3.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
4.Artikelen 7:10 en 7:13 van de Awb.