ECLI:NL:RBMNE:2022:4451
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid bestuursrechter in tuchtrechtelijke zaken tegen het Hof van Discipline
In deze zaak heeft eiser op 14 maart 2019 een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten tegen een voormalig opdrachtgever, een advocaat, wegens tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De klacht werd behandeld door de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die op 31 augustus 2020 de klacht ongegrond verklaarde. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Hof van Discipline, dat op 5 februari 2021 de beslissing van de Raad bekrachtigde. Eiser heeft op 3 februari 2022 beroep ingesteld tegen deze beslissing van het Hof.
De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld over de bevoegdheid om kennis te nemen van het beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Hof van Discipline een onafhankelijk bij wet ingesteld orgaan is dat met rechtspraak is belast, en daarom niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt volgens artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen beroep mogelijk is bij de bestuursrechter tegen een beslissing van het Hof. De rechtbank heeft geconcludeerd dat zij niet bevoegd is om van het beroep van eiser kennis te nemen en heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.
De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.