ECLI:NL:RBMNE:2022:4451

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1134
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid bestuursrechter in tuchtrechtelijke zaken tegen het Hof van Discipline

In deze zaak heeft eiser op 14 maart 2019 een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten tegen een voormalig opdrachtgever, een advocaat, wegens tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. De klacht werd behandeld door de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden, die op 31 augustus 2020 de klacht ongegrond verklaarde. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij het Hof van Discipline, dat op 5 februari 2021 de beslissing van de Raad bekrachtigde. Eiser heeft op 3 februari 2022 beroep ingesteld tegen deze beslissing van het Hof.

De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld over de bevoegdheid om kennis te nemen van het beroep. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Hof van Discipline een onafhankelijk bij wet ingesteld orgaan is dat met rechtspraak is belast, en daarom niet als bestuursorgaan kan worden aangemerkt volgens artikel 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat er geen beroep mogelijk is bij de bestuursrechter tegen een beslissing van het Hof. De rechtbank heeft geconcludeerd dat zij niet bevoegd is om van het beroep van eiser kennis te nemen en heeft het beroep dan ook niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend.

De uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022. Eiser is geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1134

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het Hof van Discipline, verweerder.

Inleiding en procesverloop

Eiser heeft op 14 maart 2019 bij de deken van Orde van Advocaten een klacht ingediend tegen een voormalig opdrachtgever, een advocaat, wegens tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Deze klacht is in behandeling genomen door de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (de Raad). Dit heeft geleid tot de beslissing van de Raad van 31 augustus 2020 [1] , waarbij de klacht ongegrond is verklaard.
Tegen de beslissing van de Raad heeft eiser beroep ingesteld bij het Hof van Discipline (het Hof). Dit heeft geleid tot de beslissing van het Hof van 5 februari 2021 [2] . Het Hof heeft hierin de beslissing van de Raad bekrachtigd.
Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser van 3 februari 2022, dat zich richt tegen de beslissing van het Hof.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. De bestuursrechter van de rechtbank moet in de eerste plaats onderzoeken of zij bevoegd is van het onderhavige beroep kennis te nemen.
3. In artikel 1:1, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, voor zover hier van toepassing, dat onafhankelijke, bij de wet ingestelde organen die met rechtspraak zijn belast, niet als bestuursorgaan worden aangemerkt.
4. Onder een besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling (artikel 1:3 van de Awb).
5. Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter (artikel 8:1 van de Awb).
6. De rechtbank stelt vast dat het Hof een onafhankelijke bij wet ingesteld orgaan is dat met rechtspraak is belast. De rechtbank verwijst hierbij naar vaste jurisprudentie [3] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). De bevoegdheid van het Hof als rechtsprekend orgaan is gebaseerd op paragraaf 4 (hier: artikel 51 en verder) van de Advocatenwet. Dat betekent dat het Hof een orgaan is dat valt onder artikel 1:1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Omdat het Hof geen bestuursorgaan is, is ook geen beroep mogelijk bij de bestuursrechter.
7. In artikel 45c, vijfde lid, van de Advocatenwet is hierop een uitzondering gemaakt voor zaken waar het gaat om schorsing, ontheffing van een deken in zijn taakuitoefening. Het geschil dat eiser heeft voorgelegd aan het Hof ziet niet op een dergelijke zaak. Artikel 45c, vijfde lid, van de Advocatenwet is daarom in deze zaak niet van toepassing.
8. De bestuursrechter is dus niet bevoegd om van het beroep van eiser kennis te nemen.
9. Eiser krijgt geen gelijk en daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet bevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. K.S. Smits, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.