ECLI:NL:RBMNE:2022:4468

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1580
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoek om dwangsom wegens te laat beslissen over studiefinanciering van EU-student

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres, een EU-student, tegen de afwijzing van haar verzoek om een dwangsom wegens te laat beslissen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Eiseres had op 31 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor wijziging van haar studiefinanciering. De Minister nam op 28 september 2021 en 12 oktober 2021 beslissingen over haar recht op studiefinanciering, maar op 11 november 2021 diende eiseres een ingebrekestelling in omdat er geen besluit was genomen over haar reisrecht voor de maanden februari tot en met december 2022. De Minister stelde echter dat de beslistermijn nog niet was verstreken en dat er al eerder besluiten waren genomen, waardoor de ingebrekestelling niet geldig was.

De rechtbank oordeelt dat de beslistermijn op het moment van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, en dat de Minister terecht geen dwangsom heeft betaald. Eiseres betoogde dat de beslistermijn al was verlopen en dat de Minister in strijd met het gelijkheidsbeginsel had gehandeld door voor andere EU-studenten eerder besluiten te nemen. De rechtbank volgt eiseres hierin niet en stelt dat de Minister op basis van de beschikbare gegevens beslissingen heeft genomen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, en dat eiseres geen recht heeft op een dwangsom of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1580

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs(verweerder)
(gemachtigde: mr. E.H.A. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om een dwangsom wegens te laat beslissen.
2. Eiseres is een EU-student. Zij heeft op 31 augustus 2021 een aanvraag om wijziging van haar studiefinanciering ingediend. Op 28 september 2021 heeft verweerder een beslissing genomen over het recht van eiseres op studiefinanciering van juli tot en met december 2021. Op 12 oktober 2021 heeft verweerder een beslissing genomen over het recht op studiefinanciering in de maand januari 2022.
3. Eiseres heeft op 11 november 2021 een ingebrekestelling ingediend, omdat er geen besluit is genomen over haar reisrecht in de maanden februari tot en met december 2022. Eiseres heeft ook verzocht om binnen twee weken een beslissing op haar aanvraag te nemen.
4. Op 15 november 2021 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat over de maanden februari tot en met december 2022 nog geen recht op studiefinanciering kan worden vastgesteld. Op 12 januari 2022 heeft verweerder het recht op studiefinanciering over (een deel van) deze periode vastgesteld dat bij latere besluiten nog een aantal keren is gewijzigd.
5. Op 30 november 2021 heeft verweerder besloten dat eiseres geen dwangsom krijgt betaald (het primaire besluit). Volgens verweerder is er namelijk op 15 november 2021 een besluit op haar aanvraag om studiefinanciering genomen.
6. Met het bestreden besluit van 14 februari 2022 is verweerder bij dat besluit gebleven. Wel heeft verweerder de motivering gewijzigd. Volgens verweerder eindigt de beslistermijn pas op 31 december 2021. Dat volgt uit artikel 3.19 van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna Wet studiefinanciering). De beslistermijn was ten tijde van de ingebrekestelling daarom nog niet geëindigd, waardoor de brief niet als een ingebrekestelling kan worden gezien.
7. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
8. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
9. De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. P. Folsche als waarnemer van de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Heroverweging
10. Eiseres stelt vast dat het bestreden besluit is gebaseerd op een geheel andere motivering dan die waarop het primaire besluit is gebaseerd. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur verzetten is tegen deze gehele koerswijziging, aldus eiseres.
11. De rechtbank volgt eiseres niet. Daar in bezwaar op grond van artikel 7:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een heroverweging plaatsvindt, mocht verweerder een andere motivering aan zijn besluit ten grondslag leggen.
Beslistermijn
12. Eiseres voert aan dat de beslistermijn al wel was verlopen op het moment dat zij de ingebrekestelling heeft gestuurd. De beslistermijn uit artikel 3.19 van de Wet studiefinanciering is niet op dit soort aanvragen van toepassing. Volgens eiseres heeft deze termijn alleen betrekking op de eerst genomen beslissing op de aanvraag om studiefinanciering, en niet op beslissingen die daarna komen en betrekking hebben op de continuering van het recht op studiefinanciering. Dit volgt volgens eiseres uit het systeem van de wet. Bovendien levert het praktische problemen op als dit artikel zo wordt uitgelegd, aangezien het dan mogelijk is dat een student in de eerste maand van het jaar nog geen studiefinanciering ontvangt.
13. In artikel 3.19, tweede lid, van de Wet studiefinanciering staat binnen welke termijn verweerder op een aanvraag om studiefinanciering moet besluiten. Voor een aanvraag die voor 1 november is ingediend van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de studiefinanciering betrekking heeft, moet dit voor 31 december van dat voorafgaande jaar gebeuren. Als de aanvraag na 1 november is ingediend, moet verweerder binnen 8 weken na de indiening van de aanvraag beslissen.
14. Eiseres heeft op 31 augustus 2021 een aanvraag om studiefinanciering ingediend, onder meer voor het jaar 2022. Volgens artikel 3.19 van de Wet studiefinanciering moet verweerder daarom voor 31 december 2021 op deze aanvraag beslissen. Dat het hier niet gaat om een eerste beslissing op de aanvraag maar om een continueringsbeslissing, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat artikel 3.19 van de Wet studiefinanciering niet van toepassing is. De rechtbank ziet hiervoor geen aanknopingspunten in de wettekst of in de wetsgeschiedenis. Dat een student hierdoor langer in onzekerheid kan zitten over zijn recht op studiefinanciering, maakt niet dat de rechtbank tot een ander oordeel komt. De beroepsgrond slaagt niet en het bestreden besluit kan standhouden. De rechtbank merkt hierbij nog op dat verweerder wel degelijk eerder een besluit heeft genomen over het recht op studiefinanciering, namelijk op 15 november 2021. Verweerder was nog niet in staat het recht op studiefinanciering vast te stellen. Indien eiseres het hier niet mee eens was geweest had zij hiertegen bezwaar en beroep moeten indienen. De in het primaire besluit neergelegde motivering was gelet hierop ook juist.
Gelijkheidsbeginsel
15. Eiseres betoogt dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft namelijk in oktober 2021 voor ten minste honderden andere EU-studenten een besluit genomen. Daarnaast heeft verweerder op zitting ook aangegeven dat in de praktijk meestal in oktober besluiten worden genomen over de studiefinanciering van EU-studenten. Het is niet duidelijk waarom voor eiseres geen besluit in oktober genomen had kunnen worden.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel heeft gehandeld door bij de andere EU-studenten wel al in oktober een beslissing te nemen. Voor zover verweerder bij andere EU-studenten een inhoudelijke beslissing heeft genomen zal dit te maken hebben met de gegevens die van deze EU-studenten bij verweerder bekend waren. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat op het moment dat eiseres de ingebrekestelling had gestuurd de beslistermijn nog niet was verstreken, en dat eiseres geen recht heeft op een dwangsom. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.