ECLI:NL:RBMNE:2022:4495

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1391
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ontheffing voor ligplaats vaartuig wegens aantasting NLCA-waarden

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een open recreatievaartuig van 7,5 meter, een ontheffing aangevraagd voor het innemen van een ligplaats naast zijn woonark in Utrecht. De aanvraag werd afgewezen door het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht, omdat het vaartuig niet voldeed aan de voorwaarden van de Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017, die een maximale lengte van 7 meter voor vrijstelling hanteert. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het college handhaafde zijn besluit, wat leidde tot een beroepsprocedure.

De rechtbank heeft de zaak op 25 augustus 2022 behandeld. Eiser voerde aan dat het college de beleidsruimte niet goed invulde en dat zijn vaartuig, ondanks de lengteoverschrijding, niet onaanvaardbaar zou bijdragen aan de aantasting van de NLCA-waarden. De rechtbank oordeelde echter dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten dat het afmeren van het vaartuig een onaanvaardbare aantasting van de NLCA-waarden met zich meebracht. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de NLCA-waarden tot de bevoegdheid van het college behoort en dat de rechtbank slechts terughoudend kan toetsen of het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

De rechtbank concludeerde dat het college voldoende had gemotiveerd dat de landschappelijke waarden in het Groene Hart, waar de gewenste ligplaats zich bevindt, door het afmeren van het vaartuig zouden worden aangetast. Eiser had geen zwaarwegende belangen naar voren gebracht die de aantasting aanvaardbaar zouden maken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om de ontheffing te weigeren. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Jonen),
en
het college van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht(het college), verweerder
(gemachtigde: mr. H.S. Heite).

Inleiding

Eiser is eigenaar van het vaartuig ‘ [vaartuig] ’ (hierna: het vaartuig). Het vaartuig is een open recreatievaartuig met een lengte van 7,5 meter. Eiser wil voor het vaartuig een ligplaats naast zijn woonark aan het [adres] in [woonplaats] .
Op basis van de Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 (hierna: de Verordening) is het verboden om een vaartuig ligplaats te laten nemen. [1] De Verordening bevat onder andere een vrijstelling van dit verbod voor één open vaartuig met een maximale lengte van 7 meter. [2] Het vaartuig van eiser voldoet hier niet aan, omdat het een halve meter te lang is.
Op 26 maart 2021 heeft eiser daarom bij het college een ontheffing [3] gevraagd van het verbod op het innemen van een ligplaats voor het vaartuig op de locatie [adres] in [woonplaats] .
Met het besluit van 2 september 2021 (het primaire besluit) heeft het college dit verzoek om ontheffing afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Met de beslissing op bezwaar van 15 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het beroep van eiser is behandeld op de zitting van 25 augustus 2022. Eiser was hierbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [A] , vergunningverlener bij de Provincie Utrecht.
Het bestreden besluit
1. In het bestreden besluit handhaaft het college zijn stelling dat aan eiser geen ontheffing kan worden verleend van het verbod om met het vaartuig een ligplaats in te nemen. Uit de Verordening volgt dat een ontheffing alleen kan worden verleend als de betrokken natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of archeologische waarden, de zogenaamde NLCA-waarden, niet onaanvaardbaar worden geschaad. [4] Het afmeren van het vaartuig op de door eiser voorgenomen locatie leidt volgens het college wel tot een onaanvaardbare aantasting van de NLCA-waarden.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser voert aan dat het college de beleidsruimte die de Verordening biedt bij de beoordeling van de NLCA-waarden niet goed invult. Volgens eiser leidt het beleid van het college er in de praktijk toe dat alleen voor historische schepen een ontheffing kan worden verleend. Bovendien houdt het college volgens eiser te rigide vast aan de grens voor het verlenen van vrijstelling aan vaartuigen met een lengte tot 7 meter. Ook vaartuigen langer dan 7 meter, zoals dat van eiser, zouden volgens eiser voor ontheffing in aanmerking moeten kunnen komen.
3. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het college een onjuiste invulling geeft aan zijn beleidsruimte. In het bestreden besluit en in het verweerschrift licht het college toe dat een open vaartuig met een maximale lengte van 7 meter de grens vormt van wat landschappelijk aanvaardbaar is. Dit volgt ook uit de toelichting bij de Verordening. Voor vaartuigen met een gesloten karakter of langer dan 7 meter wordt een ontheffing verleend voor zover de aantasting van de NLCA-waarden niet onaanvaardbaar is. In de praktijk is dit het geval bij vaartuigen die landschappelijk goed inpasbaar zijn, er op de voorgenomen locatie niet of nauwelijks sprake is van NLCA-waarden of het vaartuig is ingeschreven in het Register Varend Erfgoed Nederland en het daarmee een meerwaarde oplevert voor de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Het college heeft hiermee voldoende inzichtelijk gemaakt welke criteria hij aan een ontheffingsaanvraag ten grondslag legt. In tegenstelling tot wat eiser stelt, leidt het toegepaste beleid er ook niet toe dat alleen vaartuigen tot 7 meter worden toegestaan. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat het verlenen van een ligplaats voor zijn vaartuig leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de NLCA-waarden. Voor zover er al sprake is van een aantasting van de NLCA-waarden, is deze aantasting volgens eiser aanvaardbaar. De lengte-overschrijding is minimaal, het vaartuig van eiser is niet zichtbaar vanaf de wal door een aanwezige bosschage zodat de openheid van het landschap niet wordt aangetast en het vaartuig komt vanwege zijn leeftijd bijna in aanmerking voor registratie in het Register Varend Erfgoed Nederland.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling of de NLCA-waarden onaanvaardbaar worden geschaad behoort tot de bevoegdheid van het college. Dit is een discretionaire bevoegdheid, die de rechtbank slechts terughoudend kan toetsen. Dit betekent dat de rechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de ontheffing te weigeren.
5.2
Het college heeft in het primaire besluit en in het bestreden besluit de landschappelijke waarden van het gebied beschreven. De gewenste ligplaats voor het vaartuig ligt in het Groene Hart, in het deelgebied ‘Rivierlint’. Dit deelgebied bestaat uit een smal meanderend lint rond een kleine rivier, wegen, erven en beplanting aan weerszijden. Het lint ligt verhoogd in het omliggende open weidelandschap, met grastaluds op de overgang. Het deelgebied kenmerkt zich door een open karakter. Het college heeft toegelicht dat het afmeren van het vaartuig een onderbreking in het open landschap oplevert en het zicht op de oever en het water belemmerd. Het afmeren van het vaartuig levert daarom volgens het college een landschappelijke belemmering op en leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de NLCA-waarden. Gelet op de hiervoor gegeven toelichting heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het verlenen van een ligplaats leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de NLCA-waarden. De beroepsgrond slaagt niet.
6. Tot slot heeft eiser nog aangevoerd dat het college bij de beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Eiser heeft toegelicht dat zijn woonark niet aan de openbare weg ligt. Het vaartuig van eiser is daarom noodzakelijk voor het vervoer van grote of zware objecten, het vervoer van bouwmaterialen of voor personen die slecht ter been zijn en de woonark niet via het voetpad kunnen bereiken. Het college heeft deze belangen ten onrechte niet bij zijn besluitvorming betrokken en heeft slechts vastgesteld dat er geen sprake is van bijzonder zwaarwegende belangen die de onaanvaardbare aantasting van de NLCA-waarden rechtvaardigen.
7. Het college heeft op de zitting toegelicht dat de ontheffingsaanvraag van eiser valt binnen een dwingend en beperkt toetsingskader uit de Verordening. Dit betekent dat de ontheffing moet worden geweigerd als sprake is van een onaanvaardbare aantasting van de NLCA-waarden. De beoordeling van het college ziet dan ook met name op de eventuele aantasting van die waarden. Ten aanzien van de belangen van een aanvrager beoordeelt het college uitsluitend of er sprake is van zwaarwegende belangen die de aantasting aanvaardbaar maken. Volgens het college heeft eiser geen bijzonder zwaarwegende belangen naar voren gebracht die aantasting van de NLCA-waarden aanvaardbaar maken.
8. Op de zitting is met partijen gesproken over de belangen die eiser naar voren heeft gebracht. In dat kader heeft het college er nog op gewezen dat het doel waarvoor eiser het vaartuig noodzakelijk acht, namelijk het vervoer van goederen en personen, ook kan worden bereikt met een kleinere boot die wel aan de vrijstellingsmogelijkheid voldoet. Bovendien is eiser er bij het verlenen van de vergunning voor de woonark op gewezen dat uitsluitend een vaartuig tot 7 meter mag worden afgemeerd. De rechtbank kan deze toelichting van het college volgen en ziet in de door eiser genoemde omstandigheden geen zwaarwegende belangen op grond waarvan het college de ontheffing had moeten verlenen. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Uit het voorgaande volgt dat het college in redelijkheid heeft vastgesteld dat de NLCA-waarden onaanvaardbaar worden geschaad door het afmeren van het vaartuig op de door eiser voorgenomen locatie. Het college heeft daarom terecht afgezien van het verlenen van de ontheffing. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Artikel 5.4.6 van de Verordening.
2.Artikel 5.4.8, derde lid, van de Verordening.
3.Artikel 5.6.1 van de Verordening.
4.Artikel 5.6.1, tweede lid, van de Verordening.