ECLI:NL:RBMNE:2022:4529

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
10 november 2022
Zaaknummer
C/16/534824 / HA ZA 22-107
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-concurrentiebeding bij verkoop aandelen en contractuele boete

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap (hierna: [eiseres]) en twee gedaagden, waaronder de directeur van de holdingvennootschap van de gedaagde. De kern van de zaak betreft de vraag of de gedaagden hebben gehandeld in strijd met een non-concurrentiebeding dat was opgenomen in koopovereenkomsten met betrekking tot de verkoop van aandelen in twee verschillende vennootschappen. De eiseres stelt dat de gedaagden, ondanks het concurrentiebeding, werkzaamheden hebben verricht voor een concurrent, wat heeft geleid tot een vordering van € 1.280.000 aan contractuele boetes. De gedaagden betwisten de overtreding van het concurrentiebeding en stellen dat de boetes gematigd moeten worden.

De rechtbank oordeelt dat de werkzaamheden van de gedaagden onder het concurrentiebeding vallen en dat er sprake is van een overtreding. Echter, de rechtbank matigt de contractuele boete tot € 10.000, omdat de onverkorte toepassing van het concurrentiebeding tot een buitensporig resultaat zou leiden. Daarnaast wordt een bedrag van € 875 aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. ter Meulen op 16 november 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/534824 / HA ZA 22-107
Vonnis van 16 november 2022
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
hierna [eiseres] genoemd,
advocaat mr. R. de Vries te Assen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [vestigingsplaats 2] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagden,
hierna respectievelijk [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en gezamenlijk [gedaagde sub 1] c.s. genoemd,
advocaat mr. L. van Gilst te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 6 oktober 2021 met 11 producties;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende een incidentele vordering tot doorverwijzing naar de locatie Utrecht van de rechtbank Midden-Nederland, met 23 producties;
  • conclusie van antwoord in het incident;
  • het vonnis in incident van 9 februari 2022, waarbij de zaak is verwezen naar de locatie Utrecht van de rechtbank Midden-Nederland;
  • de akte wijziging van eis;
  • de mondelinge behandeling van 22 augustus 2022, waarvan aantekeningen zijn bijgehouden;
  • de spreekaantekeningen van [eiseres] ;
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde sub 1] c.s.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Waar gaat het in deze zaak over?
2.1.
[gedaagde sub 2] is de persoonlijke holdingvennootschap van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2] hield tot 20 april 2018 alle aandelen in het kapitaal van [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) en tot 28 januari 2019 de meerderheid van de aandelen in [bedrijf 2] B.V. (hierna: [bedrijf 2] ).
Vanuit [bedrijf 1] worden voornamelijk installatiewerkzaamheden voor zowel particulieren als zakelijke klanten in de markt van zonnepanelen verricht. Vanuit [bedrijf 2] worden activiteiten verricht die zien op de ontwikkeling en exploitatie van zonne-energie projecten.
2.2.
Op 12 april 2018 is er een koopovereenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] tot stand gekomen, op grond waarvan [eiseres] de aandelen in het kapitaal van [bedrijf 1] heeft gekocht van [gedaagde sub 2] . In deze overeenkomst is in artikel 8 sub d de volgende bepaling opgenomen:

d) Hierbij tekent Verkoper, mede namens haar directeur de heer [gedaagde sub 1] , een non-concurrentie/relatiebeding voor de duur van 5 jaren. Er worden door Verkoper, haar bestuurders en/of een of meer aan haar direct dan wel indirect, gelieerde ondernemingen geen activiteiten verricht welke betrekking hebben op de PV markt in de ruimste zin en geen nadelige invloed (kunnen) hebben op de activiteiten van Onderneming of aan haar gelieerde ondernemingen, zoals [bedrijf 2] B.V.. Overtreding van deze bepaling zal een boete van € 20.000,- per dag tot gevolg hebben, zonder dat rechterlijke matiging mogelijk is. Uitzonderingen op het non-concurrentie-/relatiebeding, in overleg met en na verkregen schriftelijke toestemming van Koper, zijn werkzaamheden van Verkoper op het gebied van projectmanagement, waarbij werk wordt aangenomen, welke geen enkele relatie heeft met de activiteiten van Onderneming. Daarnaast zal Verkoper zich in de hoedanigheid van de activiteit projectmanagement blijven inspannen de activiteiten van Onderneming te promoten, alsmede zich beschikbaar te houden voor Koper voor advies.
2.3.
Op 20 december 2018 is er vervolgens tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] een tweede overeenkomst tot stand gekomen, op grond waarvan [eiseres] de door [gedaagde sub 2] gehouden aandelen in het kapitaal van [bedrijf 2] heeft gekocht. In deze overeenkomst is in artikel 4 sub c de volgende bepaling opgenomen:
“c) Hierbij maakt Verkoper, mede namens haar directeur de heer [gedaagde sub 1] , bekend dat deze een non-concurrentie-/relatiebeding voor de duur van 5 jaren heeft getekend in het kader van de verkoop en levering van de aandelen [bedrijf 1] B.V.. Er mogen door Verkoper, haar bestuurders en/of een of meer aan haar direct dan wel indirect, gelieerde ondernemingen geen activiteiten verricht welke betrekking hebben op de PV markt in de ruimste zin en geen nadelige invloed (kunnen) hebben op de activiteiten van Onderneming of aan haar gelieerde ondernemingen, zoals [bedrijf 2] B.V.. Overtreding van deze bepaling zal een boete van € 20.000,- per dag tot gevolg hebben, zonder dat rechterlijke matiging mogelijk is. Uitzonderingen op het non-concurrentie-/relatiebeding, in overleg met en na verkregen schriftelijke toestemming van de koper van de aandelen [bedrijf 1] B.V., zijn werkzaamheden van Verkoper op het gebied van projectmanagement, waarbij werk wordt aangenomen, welke geen enkele relatie heeft met de activiteiten van Onderneming van [bedrijf 1] B.V.. Daarnaast zal Verkoper zich in de hoedanigheid van de activiteit projectmanagement blijven inspannen de activiteiten van Onderneming van [bedrijf 1] B.V. te promoten, alsmede zich beschikbaar te houden voor de koper van de aandelen van [bedrijf 1] B.V. voor advies.”
2.4.
Eind september 2019 tot en met maart 2020 heeft [gedaagde sub 1] c.s. als site manager voor [bedrijf 3] werkzaamheden verricht voor de realisatie van een groot zonnepark aan de [straat] in [plaats] (hierna: zonnepark [plaats] ). Als site manager was [gedaagde sub 1] c.s. op de bouwlocatie (onder meer) verantwoordelijk voor de realisatie (montage) van de installatiewerkzaamheden.
2.5.
[eiseres] vindt dat [gedaagde sub 1] c.s. in strijd met de hiervoor genoemde bepalingen uit de koopovereenkomsten heeft gehandeld door zonder schriftelijke toestemming deze werkzaamheden te verrichten voor [bedrijf 3] . [eiseres] stelt dat [gedaagde sub 1] c.s. minimaal 32 dagen in overtreding is geweest, waardoor hij een boete is verschuldigd van € 640.000,00 per overeenkomst en in totaal dus € 1.280.000,00 (32 werkdagen x € 20.000 x 2). Omdat de overeenkomsten mede namens [gedaagde sub 1] zijn getekend, acht [eiseres] hem mede aansprakelijk voor de aan het concurrentiebeding verbonden boetes. [eiseres] vordert daarom – kort gezegd – [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 1.280.000,00 aan contractuele boetes, tot betaling van € 6.675,00 aan buitengerechtelijke incassokosten en tot betaling van de (proces)kosten.
2.6.
[gedaagde sub 1] c.s. betwist het concurrentiebeding te hebben overtreden. De werkzaamheden hebben namelijk geen nadelige invloed gehad op de activiteiten van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] . Ook is er volgens [gedaagde sub 1] c.s. geen sprake van verzuim en kan [eiseres] niet tweemaal aanspraak maken op het bedrag van de contractuele boete. Verder vindt [gedaagde sub 1] c.s. dat hooguit [gedaagde sub 2] kan worden aangesproken en niet (ook) [gedaagde sub 1] zelf. Tot slot is [gedaagde sub 1] c.s. van mening dat de contractuele boetes gematigd moeten worden.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat alleen het beding uit de koopovereenkomst [bedrijf 1] als een (zelfstandig) non-concurrentiebeding kan worden aangemerkt. Verder oordeelt de rechtbank dat de werkzaamheden, die [gedaagde sub 1] c.s. heeft verricht voor [bedrijf 3] , onder het concurrentiebeding vallen en dat [gedaagde sub 1] c.s. een contractuele boete is verschuldigd. Wel matigt de rechtbank deze boete tot € 10.000,00. Ook moet [gedaagde sub 1] c.s. de buitengerechtelijke incassokosten aan [eiseres] betalen. De rechtbank legt dit oordeel hierna uit.
Is er sprake van één beding of twee bedingen?
3.2.
[eiseres] vordert op basis van zowel de overeenkomst met betrekking tot [bedrijf 1] als de overeenkomst met betrekking tot [bedrijf 2] een contractuele boete. De rechtbank oordeelt echter dat in de overeenkomst met [bedrijf 2] geen nieuwe verplichting voor [gedaagde sub 1] c.s. is opgenomen. Artikel 4 lid sub c) van de koopovereenkomst [bedrijf 2] bevat namelijk (uitsluitend) een verwijzing naar de overeenkomst met [bedrijf 1] . Dat volgt uit de eerste zin van dit artikel, dat luidt als volgt:
"
Hierbij maakt Verkoper, mede namens haar directeur de heer [gedaagde sub 1] , bekend dat deze een non-concurrentie-/relatiebeding voor de duur van 5 jaren heeft getekend in het kader van de verkoop en levering van de aandelen [bedrijf 1] B.V."
3.3.
Vervolgens wordt in voornoemd artikel het concurrentiebeding uit de koopovereenkomst [bedrijf 1] geciteerd. Het ligt overigens ook niet voor de hand dat in de koopovereenkomst [bedrijf 2] een nieuw non-concurrentiebeding is overeengekomen, omdat de activiteiten van [bedrijf 2] al zijn meegenomen in het non-concurrentiebeding opgenomen in de koopovereenkomst [bedrijf 1] . Het gaat hier dus slechts om één beding dat mogelijk is geschonden.
Is er sprake van een schending van het concurrentiebeding?
3.4.
Voor de beantwoording van deze vraag moet worden beoordeeld of de door [gedaagde sub 1] c.s. verrichte werkzaamheden voor [bedrijf 3] vallen onder de reikwijdte van het concurrentiebeding. Het staat niet ter discussie dat het werkzaamheden betreffen die betrekking hebben op de "
PV-markt", zoals aangegeven in het concurrentiebeding. "
PV" staat voor Photovoltaics. Dat is de Engelse benaming voor zonnepanelen.
3.5.
Waar partijen het over oneens zijn, is of de werkzaamheden ook nadelige invloed (kunnen) hebben gehad op de activiteiten van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] . Bij de beantwoording van die vraag, stelt de rechtbank voorop dat het beding ruim is geformuleerd. Volgens de bewoordingen van het beding gaat het om werkzaamheden die een nadelige invloed "
kunnen" hebben op de activiteiten van [bedrijf 1] of [bedrijf 2] . Anders dan [gedaagde sub 1] c.s. aanvoert, is het op basis van een (zuiver) taalkundige uitleg dus niet zo dat het concurrentiebeding alleen ziet op activiteiten die (achteraf bezien) ook daadwerkelijk nadelige invloed hebben gehad op [bedrijf 1] of [bedrijf 2] .
3.6.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft (subsidiair) aangevoerd dat een dergelijke uitleg van het beding in ieder geval wel volgt uit de gezamenlijke partijbedoelingen. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. zijn de gemeenschappelijke partijbedoelingen geweest dat [gedaagde sub 1] c.s. na de overname werkzaam moest kunnen blijven in de PV-markt en inkomsten moest kunnen blijven genereren. Daarom is de reikwijdte van de non-concurrentiebeding beperkt tot enkel die werkzaamheden die een (daadwerkelijke) nadelige invloed hebben op de activiteiten van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] . Echter, ook in de aan de koopovereenkomst voorafgaande intentieovereenkomst en in de concept-koopovereenkomst – welke beide zijn opgesteld door de adviseur van [gedaagde sub 1] c.s. – was het woord “
kunnen” al opgenomen. Vervolgens hebben partijen onderhandeld over het concurrentiebeding, hetgeen – op initiatief van [eiseres] – ertoe heeft geleid dat er een verder aangescherpt beding tot stand is gekomen. Uit deze voorafgaande stukken noch uit de overgelegde correspondentie blijkt dus dat partijen bedoeld hebben dat alleen werkzaamheden die daadwerkelijk nadelige invloed hebben, onder de reikwijdte van het concurrentiebeding vallen. Voor zover dit wel door [gedaagde sub 1] c.s. is beoogd, was dit voor [eiseres] niet duidelijk op basis van de verklaringen en gedragingen van [gedaagde sub 1] c.s. Daar staat tegenover dat uit de aanpassingen die (de adviseur van) [eiseres] heeft doorgevoerd, voor [gedaagde sub 1] c.s. redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat [eiseres] veel waarde hechtte aan een streng(er) concurrentiebeding. [gedaagde sub 1] c.s. heeft die wijzigingen vervolgens geaccepteerd.
3.7.
Wanneer de tekst van de overeenkomst wordt gelezen tegen de achtergrond van voornoemde totstandkomingsgeschiedenis, is de conclusie dat partijen hebben bedoeld een concurrentiebeding aan te gaan met een ruim toepassingsbereik, althans dat [eiseres] hier gerechtvaardigd op mocht vertrouwen.
3.8.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft verder betwist dat de verrichte werkzaamheden nadelige invloed kunnen hebben gehad op de activiteiten van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] . De werkzaamheden waren die van een site manager en dat kan geen nadelige invloed hebben, omdat deze functie puur operationeel en uitvoerend was. [gedaagde sub 1] c.s. is niet betrokken geweest bij commerciële activiteiten. [bedrijf 1] verricht zelf geen opdrachten als site manager voor zonneparken. Ook heeft [gedaagde sub 1] c.s. [bedrijf 3] niet ondersteund tijdens het proces van de aanbesteding.
3.9.
De rechtbank ziet dit anders. Zij is van oordeel dat dat de werkzaamheden wel degelijk een negatieve invloed konden hebben op de activiteiten van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] . Redengevend hiervoor is dat [bedrijf 3] een directe concurrent is van [eiseres] , zoals [gedaagde sub 1] c.s. ter zitting heeft bevestigd. De werkzaamheden die [gedaagde sub 1] c.s. voor [bedrijf 3] heeft verricht, komen overeen met de werkzaamheden die [bedrijf 1] uitvoert, namelijk installatiewerkzaamheden binnen de markt voor zonnepanelen. [eiseres] heeft er verder meer concreet op gewezen dat [bedrijf 1] diezelfde werkzaamheden voor [bedrijf 3] had kunnen verrichten, bijvoorbeeld door een constructie van onderaanneming. Een negatieve invloed kan eveneens bestaan uit het feit dat kennis en kunde beschikbaar is gesteld aan een (directe) concurrent van [eiseres] waardoor die daarvan kan profiteren, meer opdrachten kan binnenhalen ten koste van [bedrijf 1] en daardoor een betere positie binnen de PV-markt kan verwerven. [gedaagde sub 1] c.s. meent weliswaar dat de kans daarop klein is en dat de eventuele omvang van nadelige gevolgen (zeer) beperkt is, maar dat maakt niet uit voor het antwoord op de vraag of de verrichte werkzaamheden binnen de reikwijdte van het concurrentiebeding vallen.
Kan zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] worden aangesproken?
3.10.
De rechtbank volgt [eiseres] in haar betoog dat zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] aansprakelijk zijn en beiden – hoofdelijk – kunnen worden aangesproken voor de contractuele boete. Uit het concurrentiebeding zelf blijkt uitdrukkelijk dat [gedaagde sub 1] ook op eigen naam heeft meegetekend en dat het concurrentiebeding dus ook jegens hem persoonlijk geldt. De kennelijke bedoeling hiervan is om te voorkomen dat [gedaagde sub 1] alsnog buiten [gedaagde sub 2] om concurrerende activiteiten op de PV-markt kan verrichten (en op die manier het concurrentiebeding kan omzeilen). Vast staat dat de facturen naar aanleiding van de werkzaamheden voor zonnepark [plaats] op naam van [gedaagde sub 2] staan, waarbij de werkzaamheden feitelijk verricht zijn door [gedaagde sub 1] . Daarom heeft zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] het concurrentiebeding overtreden en kunnen zij beiden worden aangesproken. De vordering wordt daarom jegens [gedaagde sub 1] c.s. toegewezen.
Is er sprake van verzuim?
3.11.
[gedaagde sub 1] c.s. voert aan dat er geen sprake is van verzuim, waardoor de boete niet verschuldigd is. Volgens [gedaagde sub 1] c.s. is zij niet in gebreke gesteld, terwijl [eiseres] er wel van op de hoogte was dat de werkzaamheden bij [bedrijf 3] werden uitgevoerd.
3.12.
Volgens [eiseres] is nakoming hier blijvend onmogelijk en was het sturen van een ingebrekestelling aan [gedaagde sub 1] c.s. dus niet vereist.
3.13.
[eiseres] heeft gelijk. Het gaat hier om een voortdurende verplichting tot een niet-doen, namelijk het niet-concurreren met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] . In een dergelijk geval kan een tekortkoming in het heden weliswaar worden beëindigd, maar kan een tekortkoming in het verleden – hier: het overtreden van het concurrentiebeding – niet ongedaan gemaakt worden. In zoverre is nakoming dus blijvend onmogelijk geworden op het moment van overtreding van het concurrentiebeding. Er is dus geen verzuim vereist. Op grond van artikel 6:93 BW is voor het vorderen van nakoming van het boetebeding daarom ook geen ingebrekestelling of aanmaning nodig (zie o.a. HR 22 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA4122).
Matiging van de boete
3.14.
De rechtbank matigt de contractuele boete, omdat onverkorte toepassing van het concurrentiebeding leidt tot een buitensporig, en daarmee onaanvaardbaar, resultaat. Weliswaar is in artikel 8 sub d in de koopovereenkomst met betrekking tot [bedrijf 1] rechterlijke matiging uitgesloten, maar een dergelijke bepaling is op grond van artikel 6:94 lid 3 BW nietig. De volgende omstandigheden wegen mee bij de matiging (zie uitgebreid over het toetsingskader bij matiging de conclusie van A-G Hartlief van 5 april 2019, ECLI:NL:PHR:2019:344, randnummer 3.3. e.v.).
3.15.
Ten eerste legt de aard en ernst van het handelen van [gedaagde sub 1] c.s. gewicht in de schaal. De ongeoorloofde werkzaamheden betroffen puur operationele werkzaamheden van beperkte omvang. Het ging om het aansturen van de uitvoering van een project nadat dit al aan [bedrijf 3] was gegund (althans, aan het concern waar [bedrijf 3] deel van uitmaakt). Vast staat dat [gedaagde sub 1] c.s. dus niet betrokken was bij het ten behoeve van [bedrijf 3] binnenhalen van het project. Ook is niet gebleken dat [gedaagde sub 1] c.s. enige verdergaande betrokkenheid heeft gehad bij [bedrijf 3] en (bijvoorbeeld) andere opdrachten voor haar heeft binnengehaald, waardoor [bedrijf 1] mogelijk klanten heeft verloren.
3.16.
Ook de gedragingen van partijen en de omstandigheden waaronder het beding is ingeroepen spelen voor de rechtbank een belangrijke rol. [gedaagde sub 1] heeft per e-mail van 29 augustus 2019 aan [A] bericht dat hij door [bedrijf 3] was benaderd om als projectmanager werkzaamheden te verrichten voor de realisatie van zonnepark [plaats] . Hij overwoog dit aanbod aan te nemen en vroeg om bevestiging dat er geen belemmeringen waren vanuit het non-concurrentiebeding. Op 6 september 2019 heeft [eiseres] gereageerd dat zij niet wilde dat [gedaagde sub 1] [bedrijf 3] ging assisteren met het project, maar dat dit wel voor een kleine fee via [bedrijf 1] kon. Op 7 september 2019 heeft [gedaagde sub 1] aan [eiseres] bericht het project te hebben aangenomen, omdat hij al op 4 september 2019 een WhatsApp-bericht naar [eiseres] had gestuurd, waarop hij niets hoorde en hij er daarom vanuit is gegaan dat het akkoord was. Vervolgens heeft [eiseres] lange tijd niets meer van zich laten horen, totdat [B] in een gesprek tussen partijen op 18 mei 2020 aan [gedaagde sub 1] aangaf dat hij teleurgesteld was dat [gedaagde sub 1] c.s. de werkzaamheden voor [bedrijf 3] had verricht.
3.17.
Uit de hiervoor genoemde correspondentie blijkt dat [gedaagde sub 1] c.s. (volledige) transparantie heeft betracht door bij [eiseres] aan te kondigen dat hij werkzaamheden voor [bedrijf 3] wilde gaan verrichten. Ook weegt mee dat partijen elkaar in de periode dat [gedaagde sub 1] c.s. werkzaamheden voor [bedrijf 3] verrichtte meermaals hebben gesproken – dit is niet door [eiseres] weersproken – en dat vanuit [eiseres] toen niet is aangegeven dat [gedaagde sub 1] c.s. deze werkzaamheden moest staken. De rechtbank komt hiermee tot de conclusie dat [gedaagde sub 1] c.s. slechts beperkt verwijtbaar heeft gehandeld.
3.18.
Verder vindt de rechtbank ook de aard van de overeenkomst hier van belang. In dit geval staat de boete niet in redelijke verhouding tot de in de koopovereenkomsten opgenomen koopprijs van de aandelen van [bedrijf 1] . [eiseres] heeft voor (in totaal) € 708.000,00 de aandelen in [bedrijf 1] van [gedaagde sub 2] overgenomen. De boete die [eiseres] vordert bedraagt € 640.000,00 per schending en is dus bijna even hoog als de koopprijs van de aandelen. De rechtbank acht de hoogte van de boete en het financiële belang van de overeenkomst gelet hierop niet in verhouding met elkaar.
3.19.
Tot slot hecht de rechtbank waarde aan de verhouding tussen de hoogte van de contractuele boete en de hoogte van de eventueel door [eiseres] geleden schade. De eventueel door [eiseres] geleden schade en de hoogte hiervan is door [eiseres] onvoldoende onderbouwd. Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiseres] voor het eerst aangegeven waaruit volgens haar haar (mogelijke) schade bestaat. Zij heeft erop gewezen dat zij ook de opdracht ten behoeve van zonnepark [plaats] had willen uitvoeren en dat de kans hierop haar ontnomen is. [eiseres] heeft echter nagelaten om dit verder te onderbouwen. Zo heeft zij niet onderbouwd dat zij vaker vergelijkbare opdrachten in onderaanneming doet (en dat de kans dus reëel was dat zij de opdracht had gekregen). Ook na een vraag hierover van de rechter, kon [eiseres] verder niet concretiseren hoe hoog haar schade dan is geweest. Omdat [gedaagde sub 1] c.s. gemotiveerd heeft betwist dat [eiseres] enige schade heeft geleden, mocht dit wel van [eiseres] worden verlangd.
3.20.
Het enige aanknopingspunt dat de rechtbank in het dossier kan vinden over mogelijk geleden schade, ziet op de "
fee" die [eiseres] eiste wanneer [gedaagde sub 1] c.s. werkzaamheden zou gaan verrichten voor [bedrijf 3] . [eiseres] heeft in de e-mail van 6 september 2019 aan [gedaagde sub 1] voorgesteld dat de werkzaamheden wel via [bedrijf 1] voor een kleine fee konden worden verricht. [eiseres] heeft niet weersproken dat [B] vervolgens in een telefoongesprek tegen [gedaagde sub 1] heeft gezegd dat dit 5% van de omzet zou zijn met een maximum van € 5.000,00. Zelfs indien de rechtbank veronderstellenderwijs aanneemt dat [bedrijf 1] daadwerkelijk schade heeft geleden – nogmaals: hierover heeft [eiseres] te weinig gesteld – dan gaat zij er gelet op het voorgaande van uit dat de boete vele malen hoger is dan deze schade.
3.21.
Gelet op het vorengaande matigt de rechtbank de contractuele boete tot een bedrag dat niet klaarblijkelijk onbillijk is. De rechtbank begroot dit bedrag op € 10.000,00. De rechtbank gaat ervan uit dat nu dit verder niet door [eiseres] is onderbouwd dat een bedrag van € 10.000,00 hoger is dan de schade die door [eiseres] mogelijk is geleden. Een hogere boete vindt de rechtbank in dit geval klaarblijkelijk onbillijk, gelet op (a) de grote mate van onzekerheid over de geleden schade, (b) de aard en omvang van de werkzaamheden die [gedaagde sub 1] c.s. heeft verricht, (c) de transparantie die [gedaagde sub 1] c.s. van meet af aan heeft betracht, en (d) het lange stilzitten van [eiseres] , ondanks dat zij wist dat [gedaagde sub 1] c.s. met de werkzaamheden bij [bedrijf 3] was gestart.
Buitengerechtelijke incassokosten
3.22.
[eiseres] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eiseres] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief aan de hand van de toegewezen hoofdsom. De rechtbank komt tot een bedrag van € 875,00 aan buitengerechtelijke kosten. De gevorderde wettelijke rente over buitengerechtelijke kosten is als vermogensschade toewijsbaar vanaf de dag der dagvaarding of zoveel eerder als de schuldenaar dienaangaande in verzuim is en voor zover die kosten voordien daadwerkelijk zijn gemaakt. Nu [eiseres] evenwel niet heeft gesteld op welke datum de buitengerechtelijke kosten daadwerkelijk zijn betaald, zal de rechtbank deze toewijzen vanaf de dag der dagvaarding.
Proceskosten
3.23.
Weliswaar is [eiseres] in het gelijk gesteld, in die zin dat [gedaagde sub 1] c.s. een bedrag van € 10.000,00 aan [eiseres] moet betalen, maar dit bedrag wijkt sterk af van het gevorderde. In eerste instantie is zowel [gedaagde sub 2] als [gedaagde sub 1] namelijk gedagvaard voor een bedrag van € 1.600.000,00, terwijl nu slechts een bedrag van € 10.000,00 wordt toegewezen. De rechtbank ziet daarin aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 10.000,00;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 875,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW hierover vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van volledige betaling;
4.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: WM (5426)