ECLI:NL:RBMNE:2022:4582

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/3968
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 11 november 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen het niet tijdig beslissen door de Belastingdienst/Toeslagen op haar aanvraag voor herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Eiseres had op 30 maart 2021 een aanvraag ingediend, maar de Belastingdienst heeft pas op 18 oktober 2022 een verweerschrift ingediend. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is overschreden en dat eiseres haar beroep tijdig heeft ingesteld, meer dan twee weken na de ingebrekestelling.

De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling van eiseres niet prematuur was, ondanks dat deze voor het einde van de beslistermijn was ingediend. De rechtbank erkent de vertraging in de afhandeling van aanvragen door de Belastingdienst en concludeert dat het niet juist zou zijn om eiseres te benadelen vanwege een te vroege ingebrekestelling. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de Belastingdienst op om alsnog binnen een termijn van twaalf weken een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 15.000,-.

Daarnaast moet de Belastingdienst het door eiseres betaalde griffierecht van € 50,- vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier, maar de rechter was verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3968

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar aanvraag van 30 maart 2021 om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag.
Op 18 oktober 2022 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Het beroep is ingediend bij de rechtbank Amsterdam, die het vervolgens heeft doorgestuurd naar de rechtbank Midden-Nederland. Deze laatste rechtbank is namelijk de bevoegde rechtbank om op het beroep van eiseres te beslissen. [1]
2. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. [2]
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [3] Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [4]
Is de ingebrekestelling prematuur gedaan?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is gedaan. De beslistermijn eindigde op 30 maart 2022 en de ingebrekestelling van 10 maart 2022, is door verweerder ontvangen op 21 maart 2022, dus voor het einde van de beslistermijn.
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres verweerder in gebreke heeft gesteld voor het einde van de beslistermijn. Verweerder heeft de beslistermijn namelijk verlengd met zes maanden, waardoor verweerder uiterlijk op 30 maart 2022 een beslissing had moeten nemen. De rechtbank ziet hierin in dit geval echter geen aanleiding om het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Het gaat in deze zaak over herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag. Verweerder heeft inmiddels 56.000 van dergelijke aanmeldingen ontvangen. Algemeen bekend is dat dit tot vertraging in de afhandeling van zaken leidt en tot overschrijding van beslistermijnen. In deze zaak heeft verweerder verder bij besluit van 20 juli 2022 aan eiseres de maximale dwangsom toegekend en erkend dat hij te laat is met beslissen. Onder deze omstandigheden vindt de rechtbank het niet juist om eiseres in dit stadium, waarin de beslistermijn inmiddels met circa 7,5 maanden is overschreden, tegen te werpen dat zij de ingebrekestelling negen dagen “te vroeg” heeft gedaan.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft meer dan twee weken na de ingebrekestelling, te weten bij brief van 25 augustus 2022, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek.
7. Het beroep is kennelijk gegrond.
Verweerder moet alsnog een besluit nemen
8. Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak. [5] Verweerder heeft gemotiveerd verzocht om een langere termijn, namelijk dertien weken. [6] Verweerder heeft uiteengezet dat de procedure die hij volgt bij de herbeoordelingen deze termijn rechtvaardigt.
9. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn van twee weken voor verweerder te kort is, gezien het grote aantal aanvragen en de complexiteit van de herbeoordelingen en verweerders uitleg over het besluitvormingsproces. Gelet op wat verweerder heeft aangevoerd is er volgens de rechtbank sprake van een bijzonder geval.
10. Omdat de rechtbank ziet dat verweerder om verschillende termijnen heeft verzocht in voorgaande soortgelijke zaken zonder dat de onderbouwing een voldoende verklaring geeft voor dit verschil, heeft de rechtbank besloten om zelf een vaste termijn te bepalen in reactie op verweerders verzoeken in dergelijke zaken. De rechtbank verleent verweerder in principe een termijn van twaalf weken vanaf de datum van het verweerschrift om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om daarvan af te wijken in voorliggende gevallen.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van de termijn van twaalf weken af te wijken. Verweerder moet daarom uiterlijk 10 januari 2023 een beslissing bekendmaken. Om te voorkomen dat verweerder een rechtelijke dwangsom verbeurt zonder dat hij daaraan iets kan doen, bepaalt de rechtbank dat de termijn van twaalf weken wordt verlengd met de periode die eiseres de termijn van zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt.
12. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde beslistermijn overschrijdt. [7] Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. Dit is het uitgangspunt voor dit soort zaken en de rechtbank ziet geen reden om hier in dit geval van af te wijken.
Bestuurlijke dwangsom
13. Verweerder stelt dat de dwangsomregeling als bedoeld in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb in deze zaak van toepassing is en zoals hiervoor al is overwogen heeft bij besluit van 20 juli 2022 de maximale dwangsom van € 1.442,- toegekend. De rechtbank zal zich hier dan ook verder niet over uitlaten.
Griffierecht
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 10 januari 2023 alsnog een besluit bekend te maken met dien verstande dat deze termijn wordt geacht verlengd te zijn met de periode die eiseres de zes weken voor het indienen van een zienswijze bij verweerder overschrijdt;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 november 2022.
griffier
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
6.Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb.