ECLI:NL:RBMNE:2022:4697

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 november 2022
Publicatiedatum
17 november 2022
Zaaknummer
7942429 UC EXPL 22-1816
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake opzegging samenwerkingsovereenkomst en verrekening no show boetes tussen ZZP'er en vervoersonderneming

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 16 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, vertegenwoordigd door een ZZP'er, en een vervoersonderneming. De eiseres, een vennootschap onder firma, vorderde betaling van een bedrag van € 1.972,16 van de gedaagde partij, die zich beroept op verrekening met no show boetes. De samenwerking tussen partijen was ongeveer 1,5 jaar geleden gestart, maar de eiseres heeft deze samenwerking eind augustus 2021 opgezegd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde partij aan de eiseres een bedrag van € 1.661,41 verschuldigd is voor verrichte werkzaamheden in juli 2021, maar dat de gedaagde zich kan beroepen op verrekening van € 600,00 wegens no show boetes. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de eiseres niet tijdig heeft gemeld dat de ZZP'er na zijn vakantie niet beschikbaar zou zijn voor werk, wat heeft geleid tot de no show boetes. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van de eiseres toegewezen tot een bedrag van € 1.061,41, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij is ook veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 9742429 UC EXPL 22-1816 aw/1370
Vonnis van 16 november 2022
inzake
de vennootschap onder firma
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: R. Smulders, verbonden aan GGN Mastering Credit B.V.,
tegen:
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde sub 1] , mede handelende onder de naam [handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen: de [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2] , vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 2] ,
3.
[gedaagde sub 3] , vennoot van gedaagde sub 1,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde sub 3] ,
gedaagde partijen,
verder samen ook te noemen: [gedaagde sub 1] (vrouwelijk enkelvoud),
vertegenwoordigd door mevr. [gedaagde sub 3] , gedaagde sub 3.

1.De procedure

Hoe de procedure is verlopen, blijkt uit het volgende:
  • de dagvaarding met 3 producties is op 22 februari 2022 bij [gedaagde sub 1] bezorgd,
  • [gedaagde sub 1] heeft schriftelijk op de dagvaarding gereageerd (conclusie van antwoord). Zij heeft een aantal bijlagen (in totaal 16 pagina’s) aangehecht,
  • vervolgens heeft [eiseres] schriftelijk gereageerd (conclusie van repliek). Zij heeft productie 4 bijgevoegd,
  • daarna heeft [gedaagde sub 1] , vertegenwoordigd door mevr. [gedaagde sub 3] , mondeling gereageerd op de rolzitting van 11 mei 2022. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt (conclusie van dupliek). [gedaagde sub 1] heeft op die rolzitting een aantal stukken aan de kantonrechter overhandigd,
  • de griffier heeft bij brief aan [gedaagde sub 1] van 23 mei 2022 verzocht de ter zitting overgelegde stukken nogmaals in te dienen omdat deze niet in het dossier van de kantonrechter terecht zijn gekomen,
  • daarop heeft [gedaagde sub 1] die stukken bij brief van 27 mei 2022 nogmaals aan de kantonrechter toegestuurd,
  • de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022. Verschenen is de heer [A] , vennoot van [eiseres] , vergezeld van zijn gemachtigde de heer R. Smulders. Namens [gedaagde sub 1] is verschenen mevr. [gedaagde sub 3] . Van wat er is besproken heeft de griffier aantekening gemaakt. Aan het slot van de zitting heeft de kantonrechter meegedeeld dat op 16 november 2022 vonnis zal worden gewezen.

2.De feiten

2.1.
De heer [A] (hierna: [A] ) is ZZP-er en vennoot van [eiseres] . Hij werkt in opdracht van derden als chauffeur. [gedaagde sub 1] drijft een vervoersonderneming. Voor de uitvoering van de vervoersopdrachten die zij van haar klanten ontvangt maakt zij gebruik van ZZP-ers, onder wie ook [A] . [gedaagde sub 1] en [eiseres] hebben ongeveer 1,5 jaar samengewerkt. [eiseres] heeft de samenwerking eind augustus 2021 opgezegd.
2.2.
In mei 2021 heeft [A] met [gedaagde sub 1] afgestemd dat hij in de periode van 2 tot en met 31 augustus 2021 met vakantie is en dat hij dan niet beschikbaar is voor werk.
2.3.
In juli 2021 is [A] betrokken geweest bij een verkeersongeval. Hij heeft zich daarna bij [gedaagde sub 1] ziek gemeld en is in augustus 2021, met medeweten van [gedaagde sub 1] , op vakantie gegaan naar Turkije.
2.4.
Op 24 augustus 2021 schrijft [gedaagde sub 3] namens [gedaagde sub 1] aan [A] , per Whats-App:
“Ik ben bezig met de planning voor de komende weken. Op welke datum kom je precies terug en wanneer begin je exact met werken.”
2.5.
Na ontvangst van voornoemd WhatsApp-bericht schrijft [A] diezelfde dag om 19:03 uur aan [gedaagde sub 1] , per e-mail:
“Ik wil via deze weg kenbaar maken dat ik niet meer als zzp’er voor jullie ga rijden.
Ik ben op dit moment nog niet volledig hersteld en weet op dit moment niet hoe lang de herstel gaat duren om ook jullie niet in knel te brengen met de ritten heb ik besloten niet meer om in opdracht van [gedaagde sub 1] te rijden.
Ik wil jullie bedanken voor de fijne samenwerking en ik wens jullie verder nog veel succes.”
2.6.
[eiseres] heeft aan [gedaagde sub 1] een factuur toegestuurd gedateerd 1 augustus 2021 voor de uren die [A] in juli 2021 in opdracht van [gedaagde sub 1] heeft gewerkt, ten bedrage van € 1.661,41. [gedaagde sub 1] heeft die factuur niet betaald. Zij heeft [eiseres] gevraagd om een gecorrigeerde factuur op te maken en toe te sturen, waarbij een “no show” boete van in totaal € 750,00 in mindering wordt gebracht op het gefactureerde bedrag van € 1.661,41. [eiseres] heeft aan dat verzoek niet voldaan.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde sub 1] hoofdelijk zal veroordelen om aan haar te betalen € 1.972,16 (€ 1.661,41 hoofdsom + € 249,21 buitengerechtelijke incassokosten + € 61,54 wettelijke rente tot 22 februari 2022) vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.661,41 vanaf 22 februari 2022 tot de voldoening en de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering – samengevat – ten grondslag dat zij in juli 2021 in opdracht van [gedaagde sub 1] chauffeurswerkzaamheden heeft verricht. Ondanks herhaalde aanmaning weigert [gedaagde sub 1] haar voor die werkzaamheden de overeengekomen prijs te betalen.
3.3.
[gedaagde sub 1] betwist niet dat zij aan [eiseres] € 1.661,41 is verschuldigd voor verrichte werkzaamheden in juli 2021, maar zij beroept zich op verrekening met de boetes van € 750,00 in totaal die [eiseres] aan haar is verschuldigd wegens “no show”. [eiseres] , in de persoon van [A] , heeft de samenwerking kort voor het einde van de afgesproken vakantieperiode beëindigd, terwijl [A] wist dat de roosters 2 à 3 weken van tevoren gemaakt worden. [gedaagde sub 1] had [A] al ingedeeld in de weken vanaf 1 september en op grond van de onderlinge afspraken is [eiseres] wegens die late afmelding de no show boete van € 75,00 per dag verschuldigd over een periode van 10 dagen. Zij stelt dat zij [eiseres] heeft gevraagd een gecorrigeerde factuur toe te sturen, waarin de boetes van in totaal € 750,00 in mindering worden gebracht op het door [gedaagde sub 1] te betalen bedrag wegens door [A] verrichte werkzaamheden in juli 2021. [eiseres] heeft dat geweigerd. [gedaagde sub 1] heeft voor haar administratie een juiste factuur nodig en kan zonder die juiste factuur niet betalen. Zij vraagt de kantonrechter de boetes van € 750,00 in mindering te brengen op de toe te wijzen hoofdsom.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde sub 1] aan [eiseres] een bedrag van € 1.661,41 is verschuldigd wegens verrichte werkzaamheden in juli 2021. [gedaagde sub 1] beroept zich echter op verrekening van dat bedrag met de boetes van € 750,00 die [eiseres] volgens haar is verschuldigd, omdat [eiseres] haar te laat heeft bericht dat [A] na zijn vakantie niet meer beschikbaar was voor werk. De kantonrechter overweegt daarover als volgt.
4.2.
[A] is als ZZP’-er, via zijn vennootschap [eiseres] , werkzaam geweest voor [gedaagde sub 1] op basis van overeenkomsten van opdracht. Er was geen sprake van een werkgever/werknemer relatie. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te stellen dat [A] zich vóór zijn vakantie toch ziek had gemeld en dat [gedaagde sub 1] er daarom, zonder dat hij zich had weer beter had gemeld, niet van uit mocht gaan dat hij na zijn vakantie weer aan het werk zou gaan, kan dat standpunt daarom niet worden gevolgd. Uit het feit dat [A] in juli 2021, kort voor zijn vakantie, bij [gedaagde sub 1] heeft gemeld dat hij betrokken is geweest bij een verkeersongeval en daardoor niet kan werken, heeft [gedaagde sub 1] niet hoeven begrijpen dat hij ook na terugkomst van zijn vakantie niet zou kunnen werken, zeker niet omdat – zoals [gedaagde sub 1] ook heeft aangevoerd -– zijn gezondheidssituatie er kennelijk niet aan in de weg stond dat hij die vakantie in Turkije zou doorbrengen. Of [A] vóór zijn vakantie nu wel of niet tegen [gedaagde sub 1] zou hebben gezegd dat hij na zijn vakantie weer zou komen werken – partijen zijn het daarover niet eens – kan daarom in het midden blijven. [eiseres] had op tijd aan [gedaagde sub 1] moeten doorgeven dat [A] na zijn vakantie niet voor werk beschikbaar zou zijn en [gedaagde sub 1] heeft dat niet uit zichzelf kunnen of hoeven begrijpen.
4.3.
Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [eiseres] onvoldoende heeft weersproken dat partijen 1,5 jaar hebben samengewerkt op die manier dat [gedaagde sub 1] zo’n 2 à 3 weken van tevoren een rooster voor een periode van twee weken tegelijk opstelde, waarin zij opnam welke chauffeur hoeveel dagen beschikbaar zou zijn voor de in die weken uit te voeren chauffeursritten. De chauffeurs moesten wijzigingen in hun beschikbaarheid daarom uiterlijk twee weken van tevoren doorgeven, zo begrijpt de kantonrechter [gedaagde sub 1] . [A] was (in beginsel) 5 dagen per week voor [gedaagde sub 1] beschikbaar. Als die voorlopige indeling op basis van ieders beschikbaarheid was gemaakt werden daarna nog de details (precieze werkdagen en -tijden) ingevuld, waardoor het rooster definitief werd. De chauffeurs ontvingen het definitieve weekrooster dan een week van tevoren, zo heeft [gedaagde sub 1] uitgelegd. [eiseres] heeft dit niet weersproken.
4.4.
Gelet op die wijze van samenwerken had [eiseres] of [A] veel eerder dan op 24 augustus 2021 aan [gedaagde sub 1] moeten meedelen dat [A] na zijn vakantie, dat was dus al per 1 september, niet voor werk beschikbaar was. [eiseres] heeft kunnen begrijpen en had ook moeten begrijpen dat [gedaagde sub 1] op [A] rekende en dat zij hem, zoals gebruikelijk, al zou hebben ingeroosterd voor de periode aansluitend aan zijn vakantie, uitgaande van de gebruikelijke 5 dagen per week. Partijen hadden een samenwerkingsovereenkomst die [eiseres] uiteraard kon opzeggen, ongeacht wat de reden voor die opzegging was. Van [eiseres] mocht dan wel worden verwacht dat zij daarbij rekening zou houden met de belangen van [gedaagde sub 1] door bij die opzegging een
redelijketermijn in acht te nemen (in aanmerking genomen dat niet is gesteld of gebleken dat tussen partijen een opzegtermijn is overeengekomen). Dat heeft [eiseres] niet gedaan: zij heeft de samenwerking per e-mailbericht van 24 augustus 2021 per direct, ofwel per 1 september 2021, beëindigd. Dat e-mailbericht van 24 augustus 2021 heeft [eiseres] bovendien pas verzonden
nadat[gedaagde sub 1] [A] per Whats-App aan [A] had gevraagd op welke dag hij precies van vakantie terug zou zijn en met het werk zou kunnen beginnen. Ter zitting heeft [gedaagde sub 3] namens [gedaagde sub 1] toegelicht dat zij daarnaar heeft gevraagd omdat zij wist dat [A] in Turkije verbleef en de ervaring leert dat de feitelijke dag van thuiskomst dan wel eens een of twee dagen later kan zijn dan gepland, mede afhankelijk van het gekozen vervoermiddel. Zij wilde [A] tegemoet komen door daarmee rekening te houden in het rooster. Gelet op de tekst van het WhatsApp-bericht ziet de kantonrechter geen aanleiding om aan die uitleg van [gedaagde sub 1] te twijfelen. De andersluidende uitleg die [eiseres] aan dat WhatsApp-bericht geeft, namelijk dat daaruit zou blijken dat [gedaagde sub 1] wegens de ziekmelding van [A] niet wist of hij na zijn vakantie voor werk beschikbaar was, kan gelet op de tekst van het WhatsApp-bericht niet worden gevolgd. [gedaagde sub 1] vraagt in dat WhatsApp-bericht namelijk helemaal niet naar de gezondheid van [A] , maar alleen naar de precieze dag van thuiskomst en de precieze dag waarop hij na zijn vakantie weer beschikbaar is voor werk.
4.5.
De kantonrechter overweegt verder dat [eiseres] niet heeft betwist dat met [gedaagde sub 1] is afgesproken dat [eiseres] aan [gedaagde sub 1] een “no show” boete van € 75,00 per dag is verschuldigd als zij nadat het rooster is opgesteld de overeengekomen chauffeursdiensten voor die betreffende dag of dagen afzegt en dat [eiseres] in het verleden die boetes diverse keren verschuldigd is geworden en ook aan [gedaagde sub 1] heeft betaald. [gedaagde sub 1] maakt in deze procedure aanspraak op 10 x € 75,00 voor de 10 dagen na 31 augustus 2021 dat zij [A] had ingepland (twee weken van 5 dagen). Omdat [gedaagde sub 1] echter heeft verklaard dat het op 24 augustus 2021 voor haar nog mogelijk was te schuiven met de ritten mocht [A] een of twee dagen later thuis komen van vakantie, kan zij [eiseres] nu niet aanspreken op de boete over die eerste twee dagen na de vakantie van [A] . Kennelijk hield zij er al rekening mee dat [A] niet direct na zijn opgegeven vakantie weer beschikbaar zou zijn. Als juist is dat zij diezelfde boete aan haar eigen opdrachtgever verschuldigd wordt als de betreffende rit door een andere chauffeur wordt verricht dan de chauffeur die de rit volgens het rooster zou moeten verrichten, dan had zij ook eerder met [A] contact kunnen opnemen over de precieze dag waarop hij na zijn vakantie weer beschikbaar zou zijn voor werk. Het beroep van [gedaagde sub 1] op verrekening met de door [eiseres] aan haar verschuldigde boetes slaagt daarom tot een bedrag van € 600,00, namelijk 8 dagen à € 75,00.
4.6.
Voor de vordering van [eiseres] betekent dat dat op het gevorderde bedrag van € 1.661,41 een bedrag van € 600,00 in mindering strekt, zodat resteert het door [gedaagde sub 1] aan [eiseres] te betalen bedrag van € 1.061,41. Dit bedrag wordt toegewezen.
Wettelijke handelsrente
4.7.
[gedaagde sub 1] is aan [eiseres] over het toe te wijzen bedrag van € 1.061,41 de gevorderde wettelijke handelsrente verschuldigd. Haar wens om van [eiseres] een gecorrigeerde factuur te ontvangen, waarop de (volgens haar) verschuldigde boetes in mindering zijn gebracht, is geen rechtsgeldige reden om de
volledigebetaling van hetgeen zij aan [eiseres] verschuldigd is wegens verrichte werkzaamheden op te schorten. Zij had daarom het onbetwiste deel van de toegezonden factuur aan [eiseres] moeten betalen. Omdat zij dat niet heeft gedaan is zij aan [eiseres] de gevorderde wettelijke handelsrente verschuldigd over het toe te wijzen bedrag van € 1.061,41, met ingang van 1 september 2021. [gedaagde sub 1] heeft namelijk niet betwist dat die betalingstermijn tussen partijen geldt.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.8.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, gebaseerd op de wet, waartegen [gedaagde sub 1] geen verweer heeft gevoerd, worden toegewezen tot een bedrag van € 192,65, namelijk gerelateerd aan het deel van de hoofdsom dat wordt toegewezen, volgens de tarieven behorend bij de staffel van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, welke tarieven redelijk kunnen worden geacht.
Proceskosten
4.9.
[gedaagde sub 1] heeft de betaling van de door [eiseres] in juli 2021 verrichte werkzaamheden niet volledig mogen opschorten, met een beroep op verrekening van verschuldigde boetes. Dat boetebedrag, waarover partijen van mening verschilden, was immers veel lager dan het bedrag dat [gedaagde sub 1] nog aan [eiseres] verschuldigd was voor verrichte werkzaamheden en waarover geen discussie bestond. Door zich op het standpunt te stellen dat [eiseres] eerst een gecorrigeerde factuur moest toesturen waarop de boetes in mindering waren gebracht – wat er op neer komt dat [eiseres] de verschuldigdheid van die boetes eerst moest erkennen – heeft [gedaagde sub 1] [eiseres] genoodzaakt om een rechtszaak te beginnen ook ten aanzien van het niet betwiste deel van de vordering. De kantonrechter ziet daarin aanleiding om [gedaagde sub 1] te veroordelen in de proceskosten. Dit betekent dat zij haar eigen proceskosten draagt en de proceskosten van [eiseres] moet betalen. Omdat een deel van de vordering wordt afgewezen moet het door [eiseres] betaalde griffierecht voor haar rekening blijven voor zover dat bedrag uitkomt boven € 322,00, dat is de hoogte van het griffierecht gerelateerd aan het deel van de vordering dat wordt toegewezen. Die proceskosten van [eiseres] worden aldus tot vandaag begroot op in totaal € 819,87, te weten:
  • € 322,00 griffierecht;
  • € 123,87 explootkosten inclusief informatiekosten;
  • € 374,00 salaris gemachtigde (2 punten x het tarief van € 187,00, namelijk 1 punt voor de conclusie van repliek en 1 punt voor de zitting. De dagvaarding bestaat uit standaardteksten en bevat hoegenaamd geen specifieke informatie over de zaak, anders dan dat er volgens [eiseres] een of meerdere overeenkomsten van opdracht zijn aangegaan met [gedaagde sub 1] , op grond waarvan [eiseres] stelt een vordering te hebben. De formulering van het verweer van de wederpartij dat in de dagvaarding is opgenomen, is mede daarom onbegrijpelijk, evenals de reactie van [eiseres] op dat verweer. Hetzelfde geldt voor de verwijzingen naar de bij dagvaarding overgelegde producties 2 en 3, zonder enige toelichting. Om die reden wordt voor het opstellen van de dagvaarding geen punt gerekend).
Uitvoerbaar bij voorraad
4.10.
[eiseres] heeft gevorderd het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Daartegen is [gedaagde sub 1] niet opgekomen. Evenmin zijn feiten en/of omstandigheden gebleken die aan toewijzing van die vordering in de weg staan. Het vonnis wordt daarom op grond van het bepaalde in artikel 233, eerste lid, Rv uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 1.061,41 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 1 september 2021 tot de voldoening en € 192,65 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.2.
veroordeelt de [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling is bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , begroot op € 819,87;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 november 2022.