ECLI:NL:RBMNE:2022:471

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2022
Publicatiedatum
10 februari 2022
Zaaknummer
C/16/512449 / HA ZA 20-958
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van een overeenkomst van opdracht en de gevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres, werkzaam als foodcoach, en een besloten vennootschap, handelend onder de naam [handelsnaam]. De eiseres vorderde een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen haar en de gedaagde niet rechtsgeldig was beëindigd, alsook betaling van een bedrag van € 36.009,60, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres in 2019 door de gedaagde was ingehuurd voor het leveren van foodcoach diensten en het bereiden van maaltijden voor de wielerploeg van de gedaagde. De overeenkomst was niet ondertekend, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende wilsovereenstemming was om de overeenkomst bindend te verklaren. De centrale vraag was of de gedaagde de overeenkomst rechtsgeldig had opgezegd. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, maar dat de tekortkomingen van de eiseres ook niet onbenullig waren. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde de overeenkomst wel mocht beëindigen, maar dat zij de eiseres een schadevergoeding van twee maanden had moeten betalen. De vordering van de eiseres tot betaling van het volledige bedrag werd afgewezen, maar een bedrag van € 7.680 werd toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 oktober 2020.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/512449 / HA ZA 20-958
Vonnis van 16 februari 2022
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. E.J. Nieuwenhuys te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
handelend onder de naam [handelsnaam]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.I. van Dijk te Amsterdam.
Partijen worden hierna [eiseres] en [handelsnaam] genoemd.

1.Hoe is de procedure verlopen?

1.1.
Op 12 mei 2021 is tussenvonnis gewezen in een bevoegdheidsincident. De rechtbank heeft toen bepaald dat de gewone rechter bevoegd is te oordelen over de vorderingen van [eiseres] . Op 21 december 2021 heeft vervolgens een mondelinge behandeling in de zaak plaatsgevonden, waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt. Door beide partijen zijn spreekaantekeningen overgelegd. Partijen zijn in aansluiting daarop in de gelegenheid gesteld een regeling te treffen. Nadat partijen de rechtbank op 5 januari 2022 hebben bericht dat zij daar niet in geslaagd zijn, is bepaald dat er vonnis komt.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] is (met haar onderneming [naam onderneming] ) [functie 1] en [functie 2] . [handelsnaam] heeft een professionele wielerploeg die deelneemt aan nationale en internationale wedstrijden.
2.2.
In november en december 2018 is [eiseres] door [handelsnaam] een aantal keer ingehuurd, waaronder om negen dagen te koken tijdens het trainingskamp van de wielerploeg in [plaatsnaam 1] .
2.3.
De werkzaamheden van [eiseres] vielen uiteen in het leveren van ‘foodcoach expertise’ tegen een vergoeding van € 60 per uur en koken (voor de renners) tijdens wedstrijden en trainingskampen tegen een vergoeding van € 300 per dag. De foodcoach werkzaamheden hadden betrekking op de ontwikkeling van maaltijdplannen en de voorbereiding van maaltijden voor de renners met behulp van een gelijknamige App (hierna: Foodcoach App).
2.4.
[handelsnaam] wenste ook in 2019 gebruik te maken van de diensten van [eiseres] . Op 28 december 2018 is [eiseres] daarom per e-mail een contract toegestuurd waarin – voor zover relevant – het volgende is bepaald (hierna: het contract):
Article 1) Contract for services
1 The Contractor undertakes to perform for the duration of the agreement the services specified in Article 4.
2 The Principal and the Contractor enter into this contract as a contract for services (overeenkomst van opdracht), as defined in Section 7:400 Dutch Civil Code.’
‘Article 2) Term
1 This contract is effective for a period of one year, starting on 1 January 2019 and ending on 31 December 2019 without prior notice being required.’
‘Article 3 Fee
Contractor will receive € 300 per day, exclusive of VAT for services rendered.’
‘Article 4 Services
(…)
7 The Principal will agree with the Contractor in advance during which races the Contractor will provide the agreed support. The Contractor may in no event be ordered by the Principal to act as such in specific races.’
‘Article 7 Premature Termination
1 Parties may prematurely terminate the contract with immediate effect and without notice of default being required in each of the following instances: (…)
c the other party fails to fulfil its obligations under the contract, unless this failure does not justify this termination with all it entails, in view of its special nature or lack of gravity.’
2.5.
Het contract is niet getekend door partijen.
2.6.
Op 30 januari 2019 heeft [handelsnaam] per e-mail de jaarplanning voor 2019 met de volgende toelichting naar [eiseres] gestuurd: ‘
(…) Kijk op de jaarplanning waar en wanneer je staat ingedeeld. De voorbereiding van een chef van een wedstrijd of trainingskamp begint tussen 3-4 weken van te voren. Let svp wel op: dit is een planning, er komen altijd wijzigingen door blessures/ziekte/etc.’(hierna: de jaarplanning).
2.7.
[eiseres] heeft vervolgens tijdens – onder andere – de wedstrijden [wedstrijd 1] van 13 tot en met 19 maart 2019 en de [wedstrijd 2] van 25 tot en met 31 maart 2019 werkzaamheden verricht.
2.8.
Kort na de [wedstrijd 2] , op 2 april 2019, hebben de [functie 3] van [handelsnaam] , de heer [A] (hierna: [A] ), en [eiseres] telefonisch gesproken. Tijdens dit gesprek heeft [A] gezegd de samenwerking tussen [handelsnaam] en [eiseres] per direct te beëindigen. In de jaarplanning stond [eiseres] op dat moment voor – in totaal – nog 62 dagen ingedeeld voor 2019.

3.Wat is de vordering van [eiseres] ?

3.1.
In deze procedure vordert [eiseres] (i) een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen haar en [handelsnaam] niet is beëindigd, (ii) de veroordeling van [handelsnaam] tot betaling van € 36.009,60 (inclusief btw), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 januari 2020 en € 1.135,09 aan buitengerechtelijke incassokosten en (iii) de veroordeling van [handelsnaam] in de proceskosten en nakosten.
3.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] ten grondslag dat de opzegging van de overeenkomst door [handelsnaam] niet rechtsgeldig was en [handelsnaam] daarom schadeplichtig is. [eiseres] stelt aanspraak te maken op de (overeengekomen) vergoeding van € 300 voor de resterende wedstrijd- en trainingsdagen in 2019 en daarmee gepaard gaande voorbereidings- en foodcoachuren van € 60 per uur.
3.3.
[handelsnaam] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] .

4.Hoe is de rechtbank tot haar oordeel gekomen?

4.1.
De centrale vraag in deze procedure is of de opzegging van de overeenkomst door [handelsnaam] rechtsgeldig was. Was zij dat niet, dan schiet [handelsnaam] tekort in de nakoming van haar verplichtingen en is zij in verzuim. In dat geval was de overeenkomst immers nog onverkort van kracht en heeft, voor zover deze verplichting ook uit de overeenkomst voortvloeit, [handelsnaam] nagelaten [eiseres] mee te nemen op de in de jaarplanning haar toebedeelde wedstrijden en trainingskampen. Dan zou het aan [handelsnaam] zijn te wijten dat [eiseres] haar diensten niet heeft kunnen verlenen en inkomsten is misgelopen.
4.2.
Voor toewijzing van de (volledige) vordering van [eiseres] is daarom nodig dat (i) komt vast te staan dat partijen zijn overeengekomen dat [eiseres] nog 62 dagen in 2019 zou werken en (ii) de tussentijdse opzegging door [handelsnaam] niet rechtsgeldig was. Hierna wordt op beide ingegaan.
Wat is overeengekomen tussen partijen?
4.3.
Beide partijen zijn het er over eens dat hun rechtsverhouding getypeerd moet worden als opdrachtgever en opdrachtnemer. Partijen verschillen echter van mening over de vraag of het (niet getekende) contract hen bindt en over de vraag of [eiseres] (onvoorwaardelijk) de opdracht is verleend voor alle in de jaarplanning aan haar (naam) gekoppelde wedstrijden en trainingskampen.
Het niet getekende contract vormt de overeenkomst tussen partijen
4.4.
[handelsnaam] stelt dat het contract partijen niet kan binden omdat beide partijen hebben nagelaten het contract te ondertekenen. Om die reden stelt [handelsnaam] bevoegd te zijn de overeenkomst met [eiseres] , gelet op het bepaalde in artikel 7:408 lid 1 BW, te allen tijde op te zeggen.
4.5.
De rechtbank is, anders dan [handelsnaam] , van oordeel dat het contract partijen bindt en dat in het contract de tussen partijen geldende afspraken staan weergegeven. Het contract is per e-mail van 28 december 2018 naar [eiseres] gestuurd met de toelichting: ‘
Hierbij mail ik je de overeenkomst voor aankomend seizoen. (…) Indien je akkoord bent ontvang ik graag de overeenkomst en de huisregels ondertekend retour zodat [B (voornaam)] kan tekenen.’Deze e-mail met het contract als bijlage daarbij vormt een voldoende bepaald aanbod dat alle essentiële elementen van de te sluiten overeenkomst bevat. De bewoordingen van het (alleen nog) te ondertekenen contract – dat volgens [handelsnaam] is ontleend aan een UCI template – waren immers al toegespitst op [eiseres] . Haar onderneming ‘ [naam onderneming] ’ met vestigingsgegevens staat als partij vermeld, de contractduur (van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019) is ingevuld, evenals het dagtarief (€ 300), het bankrekeningnummer en de personen die ondertekenen. Hoewel [eiseres] het contract niet ondertekent, wordt het contract vervolgens wel uitgevoerd. Dat volgt onder andere uit het gegeven dat [eiseres] tijdens verschillende wedstrijden haar diensten heeft verleend en daarvoor, overeenkomstig het dagtarief van artikel 3, heeft gefactureerd en door [handelsnaam] is betaald. Ook komen partijen overeenkomstig artikel 3 lid 7 vervolgens overeen tijdens welke wedstrijden [eiseres] werkzaam zal zijn (zie 4.6. en verder). Er is daarmee wilsovereenstemming over de inhoud van het contract tussen partijen bereikt, doordat [eiseres] het aanbod van [handelsnaam] stilzwijgend heeft aanvaard. Dat maakt dat de inhoud van het contract, inclusief het daarin opgenomen beding over tussentijdse beëindiging, partijen bindt.
Partijen zijn in de jaarplanning overeengekomen wanneer [eiseres] zou werken
4.6.
De vraag is dan of de opdracht is verleend voor alle [eiseres] toebedeelde wedstrijden in de jaarplanning, zoals [eiseres] meent, of dat tussen partijen steeds voor iedere wedstrijd en trainingskamp een afzonderlijke overeenkomst tot opdracht tot stand komt, zoals [handelsnaam] meent. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] hier gelijk.
4.7.
Voorop wordt gesteld dat bij de uitleg van de afspraken tussen [handelsnaam] en [eiseres] de Haviltexmaatstaf geldt: wat partijen hebben afgesproken over de opdrachtverlening, wordt niet alleen bepaald door de tekst van het contract, maar hangt ook af van wat partijen hebben gezegd, hoe zij zich over en weer hebben gedragen en wat zij daaruit redelijkerwijs mochten afleiden.
4.8.
Vaststaat dat het contract is aangegaan voor het kalenderjaar 2019, zo volgt uit artikel 2 van het contract. Die keuze is bewust gemaakt, zo begrijpt de rechtbank, omdat [handelsnaam] voor ieder wielerseizoen waarin de wielerploeg – in steeds wisselende samenstelling – deelneemt aan een groot aantal (meerdaagse) wedstrijden, verzekerd wil zijn van het ondersteunend personeel dat voor die deelname benodigd is. Dat geldt niet alleen voor [eiseres] als [functie 1] , maar ook voor de verzorgers, mecaniciens, chauffeurs en dokters. [handelsnaam] heeft [eiseres] voor langere tijd aan zich willen binden.
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank moet de jaarplanning gezien worden als een, overeenkomstig artikel 4 lid 7 van het contract, aanvullende overeenkomst tussen partijen. Dat artikel bepaalt immers dat partijen nader zullen overeenkomen tijdens welke wedstrijden (in 2019) [eiseres] haar diensten zal verlenen, en dat precies is wat er in de jaarplanning gebeurt. De jaarplanning is haar toegestuurd met de toelichting: ‘
(…) Kijk op de jaarplanning waar en wanneer je staat ingedeeld (…)’. De jaarplanning is vervolgens ook, tot aan de beëindiging door [handelsnaam] , uitgevoerd.
4.10.
[handelsnaam] stelt dat de indeling voorwaardelijk was en [eiseres] daar geen rechten aan kon ontlenen. Zij verwijst daarvoor naar de toelichting in de e-mail waarin de jaarplanning met [eiseres] is gedeeld, waarin – voor zover relevant – staat:
Let svp wel op: dit is een planning, er komen altijd wijzigingen door blessures/ziekte/etc.’. De rechtbank ziet dat anders. Een blessure of ziekte van één of meer renners staat, zo veronderstelt de rechtbank, een deelname van de ploeg aan een hele wedstrijd immers niet snel in de weg. [handelsnaam] heeft ook niet gesteld dat één of meer van de [eiseres] toebedeelde wedstrijden daadwerkelijk niet zijn doorgegaan in 2019. Relevant in die context is dat partijen de gebeurtenissen die een uitvoering van de overeenkomst (wel) in de weg kunnen staan expliciet in artikel 7 van het contract hebben benoemd. Zo is de situatie dat de ploeg niet langer over een UCI WorldTour licentie beschikt of dat de sponsoren nalatig zijn in de betaling van sponsorgelden reden voor een voortijdige beëindiging van de overeenkomst met [eiseres] . Dat partijen ook voor ogen stond om de jaarplanning nauwgezet uit te voeren, volgt uit de e-mailwisseling tussen [eiseres] en [A] van 31 januari 2019. Daarin vraagt [eiseres] of zij de [wedstrijd 3] en [wedstrijd 4] kan teruggeven. [A] reageert daarop met: ‘
Ik ben bang dat dat met deze pool niet gaat lukken. Ben altijd uit gegaan van deze dagen en mensen. Hopelijk kan ik op je rekenen.’[eiseres] heeft zich vervolgens neergelegd bij het antwoord van [A] . Wellicht was de jaarplanning niet in steen gehouwen, maar gelet op bovenstaande mocht [eiseres] redelijkerwijs verwachten dat zij de haar daarin toebedeelde wedstrijden te werk zou worden gesteld.
4.11.
Daarmee is aan [eiseres] de opdracht verleend voor alle in de jaarplanning haar toebedeelde wedstrijden en trainingskampen en de daarvoor noodzakelijke voorbereidings- en foodcoach uren. [handelsnaam] heeft niet weersproken dat dat neerkomt op nog 62 kookdagen vermeerderd met gemiddeld 3 uur per kookdag aan voorbereidings- en foodcoach uren.
Is de overeenkomst rechtsgeldig beëindigd?
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat voor overeenkomsten van opdracht geldt dat een opdrachtgever, op grond van artikel 7:408 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW), te allen tijde bevoegd is deze op te zeggen. Er kunnen echter beperkingen aan de opzegbaarheid worden overeengekomen of voortvloeien uit de aard of inhoud van de overeenkomst. In deze zaak stelt artikel 7 van het contract beperkingen (en verruimingen ten behoeve van de opdrachtnemer) aan de opzegbaarheid van de overeenkomst. Een tussentijdse opzegging is mogelijk als
‘the other party fails to fulfil its obligations under the contract, unless this failure does not justify this termination with all its entails, in view of its special nature or lack of gravity.’Deze bepaling biedt beide partijen de mogelijkheid om op te zeggen, zonder daarvoor een opzegtermijn in acht te nemen als – kortgezegd – de tekortkoming van de ander voldoende zwaar is. Daarbij is het, in lijn met de hoofdregel van artikel 150 Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering, aan [handelsnaam] als degene die heeft opgezegd om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat [eiseres] haar verplichtingen niet is nagekomen. Daarentegen is het aan [eiseres] om te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat het gestelde door [handelsnaam] een opzegging (per direct) niet kan rechtvaardigen. Het is immers [eiseres] die, wil zij de opzegging met succes kunnen aanvechten, dan een beroep doet op het bepaalde in de bijzin startend met ‘
unless this failure’.
4.13.
[handelsnaam] heeft aangevoerd dat tijdens de meerdaagse wedstrijden [wedstrijd 1] van 13 tot en met 19 maart 2019 en de [wedstrijd 2] van 25 tot en met 31 maart 2019 is gebleken dat (i) [eiseres] haar werkzaamheden niet goed uitvoerde, (ii) [eiseres] niet goed samenwerkte met haar direct leidinggevende en (iii) [eiseres] niet goed in het team paste. De precieze redenen voor beëindiging van de relatie zijn – op of na 2 april 2019 – niet schriftelijk aan [eiseres] medegedeeld, maar [handelsnaam] heeft gesteld dat die redenen wel in verschillende gesprekken tussen [A] en [eiseres] zijn verteld. Daarbij is verwezen naar de e-mail van de heer [C] van 18 april 2019 waarin hij schrijft: ‘
Mede namens [A (voornaam)] [rechtbank: [A] ] bevestig ik je namens ons team dat onze samenwerking is beëindigt per 2 april jl. Jij hebt met [A (voornaam)] verschillende gesprekken gehad (oa op donderdag 28 maart, zondag 31 maart en dinsdag 2 april) waarin duidelijk is gemaakt dat onze manieren van werken teveel verschillen. De verstoorde arbeidsrelatie heeft ons doen besluiten om toen per direct de samenwerking te stoppen.’In deze procedure heeft [handelsnaam] nader toegelicht en onderbouwd wat haar heeft doen besluiten om de overeenkomst met [eiseres] te beëindigen.
4.14.
Als onbetwist is komen vast te staan dat [eiseres] tijdens [wedstrijd 1] eenmaal ongare kip en koude zalm heeft geserveerd aan de renners, waardoor de renners (mogelijk) zijn blootgesteld aan gezondheidsrisico’s. Renners hebben toen noodgedwongen van het hotelbuffet moeten eten. In het wedstrijdverslag van [functie 4] [D] staat opgetekend: ‘
[eiseres (voornaam)] had a hard week. It’s already been followed up, but in short words she was way too tired too soon and in terms of cooking she made some mistakes. (chicken not well-cooked/cold salmon) and she advised the riders to use the hotel-buffet. Also logistically it’s difficult, meaning driving is not her speciality and that takes a lot of energy as well.’.
4.15.
Vaststaat dat na [wedstrijd 1] , op 21 maart 2019, een gesprek bij [eiseres] op kantoor tussen haar en [A] heeft plaatsgevonden. Hoewel partijen een verschillende lezing daarvan geven, moet naar het oordeel van de rechtbank er van uitgegaan worden dat bovenstaande observaties uit het wedstrijdverslag toen de revue zijn gepasseerd. Het gesprek vond immers kort na de – voor [eiseres] niet goed verlopen – wedstrijd plaats en [A] geeft daar in zijn schriftelijke verklaring van 15 februari 2021 een specifiek verslag van. Zo schrijft hij: ‘
Ik ben naar haar kantoor in [plaatsnaam 2] gereden en heb haar aangesproken op haar functioneren [en] haar manier van communiceren. Ik heb haar ook zo goed mogelijk voorbereid op de [wedstrijd 2] , omdat ik bij de renners (met name [E] ) merkte dat het vertrouwen in [eiseres (voornaam)] [rechtbank: [eiseres] ] tot het nulpunt gedaald was.’
4.16.
Tijdens de daaropvolgende [wedstrijd 2] liep het volgens [handelsnaam] ook niet goed. In de hierboven genoemde schriftelijke verklaring van [A] geeft hij aan dat [eiseres] (i) op 25 maart te laat het ontbijt heeft bereid, (ii) chaotisch en moe was omdat ze (structureel) te laat ging slapen en teveel alcohol in de avond nuttigde, (iii) haar collega’s niet hielp en overdag in de auto (als bijrijder) vaker in slaap viel (iv) een nacht niet op haar hotelkamer (die zij met een ander staflid deelde) heeft geslapen, (v) op 29 maart 2019 bij aankomst bij het hotel vergat de koelwagen aan te sluiten op het elektriciteitsnetwerk (en meteen is gaan slapen) en (vi) na de finish en voor de terugkeer naar Nederland vergat haar koffer uit de truck te halen, te laat kwam opdagen (vanwege een persoonlijke trip naar Barcelona) en haar paspoort was vergeten voor de terugvlucht. In het wedstrijdverslag staat het volgende (origineel in kapitalen) opgetekend door [A] : ‘
In de samenwerking met de rest van de staf zorgt ze voor irritatie. S ’avonds te laat naar bed en dan gaan slagen naast een collega die jouw auto rijdt. Qua structuur is ze niet goed, chaotisch en dat moet verbeteren. Laatste dag komt ze te laat bij de bus na de finish en vergeet ze haar tas vervolgens. Daar zat haar paspoort in. (…) Ze kreeg ook conflict met [F (voornaam)] . (…) Op vliegveld heb ik [eiseres (voornaam)] aangesproken op dit gedrag. (…) Was geen leuk gesprek, maar wel nodig. Ik wacht [wedstrijd 5] nog af en wil verbetering zien. Zo niet, dan ga ik afscheid nemen.’Uiteindelijk is de wedstrijd [wedstrijd 5] niet meer afgewacht en is na intern beraad besloten de relatie per direct te beëindigen.
4.17.
[eiseres] weerspreekt de meeste hiervoor door [handelsnaam] weergegeven voorvallen, of plaatst die in een andere context. Kort samengevat voert [eiseres] het volgende aan:
  • zij erkent het serveren van ongare kip en koude zalm, maar stelt dat zij als enige van de [functie 1] alleen werd ingezet waardoor zij extreem lange werkdagen (meer dan 12 uur) moest maken en steeds in andere hotels met andere keukenapparatuur moest werken, terwijl andere wielerploegen een foodtruck hadden;
  • haar is niet duidelijk gemaakt op welke dagen en voor welke renners welke maaltijden gemaakt moesten worden, waarbij de (door renners en de [.] ) gewenste voedingswaarden (met name de verhouding calorieën/vezels) lastig te realiseren waren;
  • het werken met de Foodcoach App, die nog in de kinderschoenen stond, slokte veel van haar tijd op;
  • vanwege de lange werkdagen moest, en kon zij juist ook, bijslapen op reisdagen;
  • zij heeft het ontbijt op 25 maart op tijd volgens het programma geserveerd;
  • zij heeft nooit gedronken tijdens haar werkzaamheden, en er werd door andere mensen rondom de ploeg veel gedronken;
  • op 29 maart 2019 was er geen stroompunt aanwezig bij het hotel om de koelwagen op aan te sluiten;
  • zij heeft een nacht elders geslapen omdat zij zelf geen sleutel van de hotelkamer had en zij haar kamergenoot niet wilde wekken;
  • zij was haar paspoort vergeten op de terugweg, maar kon met een scan op haar telefoon gewoon boarden;
4.18.
Met [eiseres] is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat zij op 25 maart 2019 te laat ontbijt heeft geserveerd. Uit de door [eiseres] in het geding gebrachte WhatsApp berichten met [A] blijkt immers dat het ontbijt volgens planning om 09.30 is geserveerd, maar dat de renners (toevallig) eerder op waren en eerder wilden eten. Ook kan [eiseres] met betrekking tot alcoholconsumptie, naar het oordeel van de rechtbank, geen verwijt worden gemaakt. In de beide wedstrijdverslagen valt immers niets te lezen over enige alcoholconsumptie door [eiseres] , terwijl in het laatste verslag daar wel een algemene opmerking (naar het hele team) over wordt gemaakt. [eiseres] heeft de schriftelijke verklaring van [A] , waarin haar dat verwijt wordt gemaakt, dan ook voldoende weersproken.
4.19.
De meest kenmerkende tekortkoming, die [eiseres] ook erkent, is evenwel het serveren van ongare kip (en koude zalm). Dat raakt immers de kern van de [eiseres] opgedragen taken. Voor dit verwijt, en voor het meer algemene verwijt dat [eiseres] chaotisch en (te) vermoeid was, is echter de vraag waardoor dat werd veroorzaakt. [eiseres] wijt dit aan bij [handelsnaam] , doordat– kortgezegd – te hoge eisen werden gesteld en zij te weinig hulp ontving.
4.20.
De rechtbank stelt voorop dat de wielerploeg van [handelsnaam] in de wereldwijde top van het (weg)wielrennen verkeert. Voor het ondersteunend personeel – of zij nu in de keuken staan, fietsen onderhouden of de renners verzorgen – gelden daarom hoge verwachtingen voor de uitvoering van de hun opgedragen taken. Zoveel volgt ook uit de considerans en artikel 4 van het contract dat onder andere zegt dat van [eiseres] ‘
extraordinary nutrition achievements’worden verwacht. De lat ligt dus hoog.
4.21.
Hoewel [eiseres] stelt dat zij als enige van de [functie 1] alleen werd ingezet, heeft zij dat niet nader onderbouwd. Uit de jaarplanning lijkt zelfs het tegenovergestelde te volgen. Zo staan [G] gedurende 9 dagen van de [wedstrijd 6] en [H] , die door [eiseres] in februari 2019 is ingewerkt, de gehele [wedstrijd 7] en [wedstrijd 8] alleen ingedeeld. Uit het enkele feit dat [eiseres] alleen werd ingezet, volgt daarom nog niet dat [handelsnaam] haar onvoldoende in staat heeft gesteld om, zoals zij het zelf tijdens de mondelinge behandeling uitdrukte, het van haar verlangde niveau te halen. Ook het gegeven dat [handelsnaam] (nog) niet over een foodtruck beschikte, maakt nog niet dat er onredelijke eisen werden gesteld. [eiseres] wist immers wat van haar verlangd werd. Zij had in november 2018 al een 9-daagse trainingskamp (alleen) gedaan, zo verklaarde zij tijdens de mondelinge behandeling en volgt ook uit de factuur van 31 december 2018 gevoegd als productie 4 bij dagvaarding. Hoewel de rechtbank veronderstelt dat er tijdens dat trainingskamp maar op één locatie maaltijden bereid werden, moet toen wel duidelijk zijn geworden welke verwachtingen de ploeg van haar had. Dat geldt in ieder geval voor de wedstrijden in februari 2019 waar zij, gelet op haar facturen, niet alleen (zonder foodtruck) heeft gekookt maar ook met de Foodcoach App heeft gewerkt.
4.22.
[handelsnaam] , in de persoon van [A] , heeft na [wedstrijd 1] met [eiseres] meegedacht en hulp geboden teneinde de [wedstrijd 2] beter te laten verlopen. Zo heeft een ander staflid de koelwagen gereden en kreeg zij (enige) hulp in de keuken van andere stafleden. Zo die ondersteuning nog steeds ontoereikend was, zoals [eiseres] stelt, had zij zich zelf (meer) moeten inspannen om de benodigde hulp te krijgen. Niet is gebleken dat zij dat heeft gedaan. In het wedstrijdverslag van de [wedstrijd 2] valt te lezen dat haar dat wel van tevoren is aangereikt: ´
Er zijn nogal wat verplaatsingen dus zorg voor een goede voorbereiding. Indien nodig vraag het Team om hulp.’Daarbij vindt de rechtbank relevant dat [eiseres] niet als werknemer in dienst was, maar als professional werd ingehuurd. Bij die rol past een – verdergaande – verantwoordelijkheid om het werk zo te organiseren dat zij aan de haar gestelde eisen kon voldoen. Dat volgt ook uit het contract tussen partijen, waarin in artikel 4 onder andere staat: ‘
5 The Contractor is entitled to engage, for his own account and risk, the services of other people, including his employees (…)en:
‘9 The Contractor will schedule his work at his own discretion (…).’
4.23.
Hoewel de maaltijden tijdens de [wedstrijd 2] goed worden ontvangen, gaat het – gelet op het hiervoor in 4.16. weergegeven citaat uit het wedstrijdverslag – in de samenwerking met de andere stafleden niet goed. De rechtbank begrijpt dat een goede samenwerking tijdens meerdaagse wielerwedstrijden essentieel is. De renners staan immers onder grote druk om optimaal te presteren, en zijn daar alleen toe in staat als het ondersteunend personeel er voor zorgt dat alles vlekkeloos verloopt. Daarvoor is niet alleen een strakke organisatie en logistiek nodig maar, zo heeft [handelsnaam] aangegeven, ook een ‘topsport-mentaliteit’ bij alle stafleden. In dat licht moeten de door [handelsnaam] beschreven voorvallen worden gezien. Hoewel voor meerdere daarvan een verklaring is gegeven door [eiseres] , gaat het om een stapeling van voorvallen die – zoals gesteld door [handelsnaam] – er toe hebben geleid dat (de stafleden van) [handelsnaam] zich ‘
voortdurend [hebben] moeten bezighouden met de prestaties en het gedrag van een ingehuurde [functie 1] ’. Het incident op de terugweg, waarvan [eiseres] erkent dat zij (te) laat arriveerde en haar tas met paspoort kwijt was, is daarvoor tekenend. Die gang van zaken is op zich nog geen tekortkoming van [eiseres] , maar in het licht van de eerdere voorvallen en het feit dat zij al was aangesproken op haar gedrag wel. Dat [eiseres] op haar gedrag en functioneren in het team meermalen is aangesproken, blijkt voldoende uit de schriftelijke verklaring van [A] , de brief van [C] van 18 april 2019 en het wedstrijdverslag van de [wedstrijd 2] .
4.24.
Daarmee is voldoende komen vast te staan dat [eiseres] haar werk tijdens beide wedstrijden in maart 2019 niet zodanig heeft ingericht dat zij kon voldoen aan de (hoge) eisen die haar werden gesteld. Zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen tegenover [handelsnaam] . Dat [handelsnaam] vanwege de gesignaleerde problemen heeft besloten om de overeenkomst tussentijds op te zeggen, heeft [eiseres] dan ook te aanvaarden als de verwezenlijking van het door haar genomen ondernemersrisico.
Tekortkomingen rechtvaardigen de opzegging, maar wel met toekenning van een vergoeding
4.25.
[eiseres] heeft, naar het oordeel van de rechtbank, te weinig aangedragen voor de conclusie dat de tekortkomingen de opzegging in het geheel niet kunnen rechtvaardigen. Wel leidt hetgeen zij heeft aangedragen, zoals hierna in 4.26. en verder zal worden besproken, tot de conclusie dat [handelsnaam] te weinig rekening heeft gehouden met haar gerechtvaardigde belangen door geen (schade)vergoeding aan te bieden. De vordering van [eiseres] tot betaling van alle nog resterende kookdagen en foodcoach uren in 2019 kan evenwel niet worden toegewezen. Dat geldt ook voor de gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst niet op 2 april 2019 is geëindigd.
4.26.
De rechtbank stelt voorop dat ook als een overeenkomst (van onbepaalde of bepaalde tijd) voorziet in een regeling van opzegging, de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval op grond van art. 6:248 lid 1 BW kunnen meebrengen dat aan de opzegging nadere eisen gesteld worden (vergelijk r.o. 3.6.3, HR 2 februari 2018, ECLI:NL:HR:2018:141). Die eisen kunnen bestaan uit het in acht nemen van een bepaalde opzegtermijn of het aanbieden van een (schade)vergoeding. In dit geval brengt dat naar het oordeel van de rechtbank mee dat [handelsnaam] een geldelijke vergoeding gelijk aan twee maanden opzegtermijn aan [eiseres] had moeten voldoen. De rechtbank wijst daarvoor op de volgende omstandigheden.
4.27.
Hoewel partijen in het contract zijn overeengekomen dat bij een voldoende zware tekortkoming er per direct (
‘with immediate effect’) mag worden opgezegd, is daarin niet bepaald dat de andere partij dan geen aanspraak op een vergoeding kan maken. Mede gelet op het feit dat partijen het contract als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW hebben aangemerkt (zie preambule en artikel 1 lid 1), ziet de rechtbank daarom aanleiding om aan te sluiten bij de inhoud en strekking van artikel 7:408 BW.
4.28.
Allereerst zijn de tekortkomingen, hoewel zwaarwegend genoeg om de overeenkomst met toepassing van artikel 7 lid 1 onder c te beëindigen, niet zodanig ernstig dat met het belang van [eiseres] bij behoud van haar werkzaamheden in het geheel geen rekening meer zou hoeven te worden gehouden. Los van het serveren van ongare kip (en koude zalm), wat voor [handelsnaam] op dat moment nog geen aanleiding was om de relatie te beëindigen, liggen de verwijten immers meer op het vlak van een gebrekkige samenwerking en opstelling van [eiseres] in het team. De tekortkomingen betreffen hoofdzakelijk dan ook niet alleen haar kerntaak. Daarbij speelt ook dat [A] gelet op het wedstrijdverslag van de [wedstrijd 2] aanvankelijk nog [wedstrijd 5] wilde afwachten. Daaruit valt op te maken dat (ook) de direct leidinggevende van [eiseres] de tekortkomingen destijds niet zo ernstig vond dat hij niet anders kon dan de overeenkomst per direct op te zeggen. Er bestaat echter geen aanleiding voor een hoge vergoeding, gelet op de nog kortdurende samenwerking tussen partijen. De samenwerking was immers pas in november 2018 gestart en heeft dus zo’n vijf maanden geduurd.
4.29.
Verder staat vast dat [handelsnaam] voor 2019 een grote opdrachtgever van [eiseres] was. Zij stond immers in 2019 voor in totaal zo’n 99 dagen ingepland, nog te vermeerderen met zo’n 335 Foodcoach uren, waarvan al 149,5 uur waren betaald. [eiseres] mocht daarom redelijkerwijs verwachten dat een groot deel van haar inkomen in 2019 uit haar werkzaamheden voor [handelsnaam] zou voortkomen.
4.30.
Anderzijds kan niet gesproken worden van een volledige financiële afhankelijkheid. [eiseres] heeft weliswaar gesteld dat zij andere werkzaamheden voor 2019 heeft moeten afhouden, maar dat heeft zij niet onderbouwd. Het enige door [eiseres] in de procedure gebrachte stuk dat daarop kan duiden is de e-mail van 31 januari 2019 waarin zij [A] vraagt of zij de [wedstrijd 3] en [wedstrijd 4] mag afslaan (zie 4.10. hiervoor). In die e-mail schrijft zij echter ‘
Mijn agenda staat wel heel erg vol’, en niet dat zij dan ander werk zou hebben. Ook volgt uit de door [handelsnaam] in de procedure gebrachte social media posts dat [eiseres] daadwerkelijk andere werkzaamheden heeft verricht. Uit die posts blijkt namelijk dat [eiseres] met haar onderneming [naam onderneming] op 5 april 2019 (kookworkshop), tijdens het evenement ‘ [..] ’ van 8 dagen in juni, op 17 juni (kookworkshop), 26 juli, 16 september, 18 september, 29 augustus (kookworkshop), 17 oktober, 15 november, 18 november (kookworkshop), 20 november (sportlunch voor [...] ) en 21 november (evenement [....] ) werkzaamheden heeft verricht. In reactie op deze social media posts heeft [eiseres] tijdens de mondelinge behandeling alleen gezegd dat zij acht klusjes op één enkele dag heeft gehad. Die verklaring is, gelet op de hoeveelheid posts op verschillende data en de verschillende omschrijvingen daarbij, echter ontoereikend. [eiseres] heeft ook geen inzage gegeven in haar inkomsten over 2019, zodat niet kan worden beoordeeld wat haar inkomensverlies is geweest. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat zij door de opzegging door [handelsnaam] inkomensverlies heeft gehad, maar dat de omvang daarvan niet gelijk gesteld kan worden aan het bedrag dat [eiseres] in deze procedure vordert. In ieder geval staat onvoldoende vast dat [eiseres] door de opzegging onevenredig zwaar is getroffen. Dat gegeven rechtvaardigt geen hoge vergoeding. Waarbij tot slot komt dat, zoals hierboven al is overwogen, [eiseres] ’s functioneren in het team voor [handelsnaam] aanleiding vormde de overeenkomst voortijdig te beëindigen en [eiseres] daar ook zelf verantwoordelijkheid voor draagt.
4.31.
Ook speelt mee dat [eiseres] , zoals zij tijdens de mondelinge behandeling bevestigde, meteen op 2 april 2019 wist dat zij niet meer welkom was bij [handelsnaam] . Zij kon, en heeft dat gelet op de hiervoor genoemde social media posts ook gedaan, vanaf dat moment op zoek naar andere opdrachtgevers. Anders dan in de door [eiseres] aangehaalde uitspraak (ECLI:NL:GHAMS:2016:2396) was voor haar volstrekt helder dat zij zich niet beschikbaar hoefde te houden voor [handelsnaam] .
4.32.
De rechtbank is daarom van oordeel dat [handelsnaam] , in het licht van artikel 6:248 lid 1 BW, aan [eiseres] een vergoeding ter hoogte van twee maanden moet voldoen. Bij de vaststelling daarvan neemt de rechtbank als uitgangspunt de (ingeplande) kookdagen en voorbereidingsuren voor de maanden april en mei 2019:
  • € 2.700 9 kookdagen in april x € 300 dagtarief
  • € 1.620 27 foodcoach uren in april x € 60 (3 uur voorbereiding per kookdag)
  • € 2.100 7 kookdagen in mei x € 300 dagtarief
  • € 1.260 21 foodcoach uren in april x € 60 (3 uur voorbereiding per kookdag)
  • € 7.680 totaal exclusief btw
De vordering van [eiseres] zal tot dit bedrag worden toegewezen. De rechtbank zal dit bedrag niet vermeerderen met btw, omdat de schadevergoeding aan [eiseres] niet wordt toegekend voor geleverde diensten.
Proceskosten
4.33.
Omdat partijen ieder deels in het ongelijk zijn gesteld en van de totale vordering van [eiseres] van € 36.009,60 slechts € 7.680 wordt toegewezen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Iedere partij draagt de eigen proceskosten. Om die reden worden de gevorderde nakosten afgewezen.
Wettelijke (handels)rente
4.34.
De vordering tot toewijzing van de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW wordt afgewezen. Het toegewezen deel van de vordering van [eiseres] is immers niet gebaseerd op nakoming van een verbintenis uit een handelsovereenkomst tussen partijen, maar uit een verbintenis tot schadevergoeding.
4.35.
[eiseres] vordert de rente met ingang van 1 januari 2020, en sluit daarmee aan op de afloop van het kalenderjaar waarover [handelsnaam] haar had moeten betalen. [handelsnaam] stelt dat zij pas per brief van 24 september 2020 voor het eerst op de hoogte is geraakt van de vordering van [eiseres] . Hoewel ook voor die datum al is gecorrespondeerd tussen partijen, wordt in die brief [handelsnaam] voor het eerst gesommeerd om binnen 15 dagen het bedrag van € 36.009,60 te vermeerderen met rente te voldoen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de wettelijke rente van artikel 6:119 BW is verschuldigd vanaf 10 oktober 2020.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [handelsnaam] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.680, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 10 oktober 2020 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de proceskosten zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Verboom en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2022. [1]

Voetnoten

1.type: 5369