ECLI:NL:RBMNE:2022:473
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak; vaststelling en vergelijkingsmethode
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 februari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiseres, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 223.000,- voor het belastingjaar 2021, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiseres stelde dat de waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 175.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 8 oktober 2021, waarbij eiseres telefonisch deelnam en de verweerder vertegenwoordigd werd door gemachtigden.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank baseerde dit oordeel op de overgelegde taxatiematrix, waarin de woning werd vergeleken met drie referentiewoningen in [plaats]. De rechtbank concludeerde dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar waren met de woning van eiseres, ondanks de door eiseres aangevoerde verschillen in staat van onderhoud en ligging. De rechtbank vond dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de gebreken van de woning en dat de gekozen referentiewoningen een goede basis vormden voor de waardebepaling.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van € 223.000,- in stand bleef. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.