ECLI:NL:RBMNE:2022:4764
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak in Utrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een woning in Utrecht. Eiser, de eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van € 487.000,- voor het belastingjaar 2021, die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiser stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een lagere waarde van € 440.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een online zitting op 26 juli 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door een waarnemer en de verweerder door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar de waarde van de woning had vastgesteld aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen in de omgeving waren gebruikt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Eiser had aangevoerd dat de woning in een slechtere staat verkeerde dan de referentiewoningen, maar de rechtbank vond dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de onderhoudstoestand en de kwaliteit van de woning.
Daarnaast voerde eiser aan dat er sprake was van verkeers- en geluidsoverlast door de ligging van de woning nabij een speelparadijs en basisschool. Ook dit argument werd door de rechtbank verworpen, omdat de heffingsambtenaar had aangetoond dat de ligging van de referentiewoningen vergelijkbaar was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde van de woning in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.