ECLI:NL:RBMNE:2022:4766

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
18 november 2022
Zaaknummer
C/16/492511 / HA ZA 19-201
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vestiging van vruchtgebruiklegaat en legitieme portie in nalatenschap

In deze zaak vorderde de bewindvoerder de vestiging van het vruchtgebruiklegaat van erfgenaam [A] in de nalatenschap van haar moeder en haar legitieme portie in de nalatenschap van haar vader. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 30 november 2022 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarbij de bewindvoerder optrad in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [A]. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte verschillende processtukken, waaronder een conclusie van antwoord en pleitnotities. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 november 2022.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [A], [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn broers en zus, kinderen van de op [2012] overleden mevrouw [de moeder] en de op [2016] overleden heer [de vader]. Bij beschikking van de rechtbank Zwolle is [A] onder curatele gesteld en is er bewind ingesteld over haar goederen. De ouders hebben testamenten opgemaakt waarin [A] is onterfd, maar zij heeft recht op een legitieme portie. De bewindvoerder vorderde dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] informatie verstrekken over de nalatenschappen en dat zij het vruchtgebruiklegaat en de legitieme portie aan [A] betalen.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de vordering van de bewindvoerder tot vestiging van het vruchtgebruiklegaat en de legitieme portie toewijsbaar is. De rechtbank oordeelde dat de erfgenamen niet aan hun verplichtingen hebben voldaan en dat de bewindvoerder belang heeft bij de vorderingen. De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen, met uitzondering van de gevorderde hoofdelijke veroordeling, en heeft dwangsommen opgelegd voor het niet voldoen aan de veroordelingen. De proceskosten zijn voor rekening van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/492511 / HA ZA 19-201
Vonnis van 30 november 2022
in de zaak van
[bewindvoerder] , in hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [A] wonende te [woonplaats],
zaakdoende te [plaats] ,
eiseres, hierna: de bewindvoerder,
advocaat mr. A.H.J. Emmen te Soest,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden, hierna: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
advocaat mr. M.V. Scheffer te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 12,
  • de conclusie van antwoord met productie 1,
  • de akte tot aanvulling van eis met productie 13,
  • de akte tot uitlaten over de aanvulling van eis,
  • de pleitnotitie van de bewindvoerder,
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 november 2022. Daarbij waren partijen in persoon aanwezig, bijgestaan door hun advocaten.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn broers en zus van elkaar. Zij zijn gezamenlijk de kinderen van de op [2012] overleden mevrouw [de moeder] (hierna: de moeder) en de op [2016] overleden heer [de vader] (hierna: de vader).
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Zwolle van 10 februari 1989 is [A] onder curatele gesteld met benoeming van de vader tot curator. Bij beschikking van 1 december 2016 van de kantonrechter van deze rechtbank is op verzoek van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van [A] en de bewindvoerder in haar hoedanigheid benoemd.
2.3.
Op 5 april 1995 hebben de vader en de moeder een gelijkluidend testament laten opmaken.
2.4.
Bij de testamenten is aan de langstlevende echtgenoot een (keuze)legaat tegen inbreng van waarde gemaakt. Daarnaast is aan de langstlevende een legaat van vruchtgebruik van de nalatenschap gemaakt met de bevoegdheid tot vervreemding of vertering. Volgens de testamenten dient de levering van dat vruchtgebruik bij notariële akte te geschieden en is de langstlevende verplicht een notariële boedelbeschrijving op te laten maken van de goederen die aan het vruchtgebruik zijn onderworpen.
2.5.
[A] is bij de testamenten uitgesloten als erfgenaam van de nalatenschappen. Aan haar is een voorwaardelijk (opvolgend) legaat van vruchtgebruik van 1/3 van de nalatenschap gemaakt, zonder het recht van vertering. Het legaat wordt onvoorwaardelijk door het overlijden van de langstlevende echtgenoot (de vruchtgebruiker).
2.6.
In de testamenten is opgenomen dat hetgeen [A] uit de nalatenschap geniet onder bewind staat van de langstlevende echtgenoot/ouder en bij overlijden van de langstlevende onder bewind van [gedaagde sub 1] en daarna van [gedaagde sub 2] .
2.7.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn bij de testamenten tot erfgenamen benoemd, voor gelijke delen.
2.8.
De langstlevende echtgenoot is in de testamenten tot executeur van de nalatenschap benoemd.
2.9.
De nalatenschappen van de ouders zijn door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zuiver aanvaard.

3.De vorderingen

3.1.
De bewindvoerder vordert, kort samengevat, dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de nalatenschap van de moeder en de vader informatie verstrekken om tot een berekening te komen van de waarde van het (opvolgend) vruchtgebruik van [A] in de nalatenschap van de moeder en haar legitieme portie in de nalatenschap van de vader, op straffe van een dwangsom. Daarnaast vordert de bewindvoerder dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld om het vruchtgebruiklegaat uit de nalatenschap van de moeder, zijnde een bedrag van € 28.440,- aan de bewindvoerder af te geven op straffe van een dwangsom. Verder vordert de bewindvoerder dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld om aan de bewindvoerder een bedrag van € 43.857,- te betalen, zijnde de legitieme portie van [A] in de nalatenschap van de vader, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de akte vermeerdering van eis (23 december 2021). Een en ander met veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen van de bewindvoerder.

4.De beoordeling

Het (opvolgend) vruchtgebruiklegaat van [A]

4.1.
De rechtbank zal de vordering van de bewindvoerder ten aanzien van de afgifte van het vruchtgebruiklegaat op straffe van een dwangsom toewijzen als verzocht, met uitzondering van de gevorderde hoofdelijke veroordeling.
4.2.
Uit het testament van de moeder, die als eerste overleden is, blijkt dat zij een legaat van vruchtgebruik van haar nalatenschap aan de vader heeft gemaakt. Daarnaast heeft de moeder een legaat van opvolgend vruchtgebruik van 1/3 van haar nalatenschap aan [A] gemaakt. De legaten kunnen worden omschreven als een vorderingsrecht op de nalatenschap ten laste van de gezamenlijke erfgenamen, ieder voor gelijke delen (en aldus niet hoofdelijk). [1] Het legaat van vruchtgebruik moet worden gevestigd door de executeur en/of de erfgenamen.
4.3.
Voorgaande betekent dat de vader, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , na het overlijden van de moeder het vruchtgebruik van de vader van de nalatenschap van de moeder hadden moeten vestigen. Die vestiging had moeten geschieden bij notariële akte, zoals in het testament is bepaald. Na het overlijden van de vader, zijnde het moment waarop het legaat van [A] (onvoorwaardelijk en) opeisbaar is geworden, hadden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] het vruchtgebruik van [A] van 1/3 de nalatenschap van de moeder moeten vestigen. Eveneens bij notariële akte. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en de vader hebben aan deze verplichtingen niet voldaan en derhalve kan de bewindvoerder (alsnog) nakoming van deze verplichting vorderen van de erfgenamen. Anders dan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ziet de rechtbank niet in waarom zij niet alsnog aan hun verplichtingen jegens [A] zouden moeten voldoen. Dit legt de rechtbank hierna uit.
4.4.
De vordering van [A] ten aanzien van het vruchtgebruiklegaat is niet verjaard. De rechtsvordering tot vestiging van een gelegateerd vruchtgebruik verjaart pas door verloop van twintig jaar. [2] Deze termijn is tot op heden nog niet verstreken nu het legaat opeisbaar geworden is op het tijdstip van overlijden van de vader, dus op [2016] . Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet gebleken van feiten of omstandigheden op basis waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] erop mochten vertrouwen dat [A] geen aanspraak zou maken op het aan haar toekomende vruchtgebruiklegaat. In ieder geval is vast komen te staan dat de bewindvoerder begin 2019 bij brief aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aanspraak heeft gemaakt op het vorderingsrecht van [A] , alsmede bij dagvaarding van 19 november 2019.
4.5.
Voorts is de rechtbank, met de bewindvoerder, van oordeel dat de bewindvoerder belang heeft bij haar vordering. De bewindvoerder heeft immers de wettelijke taak om het (toekomstig) vermogen van [A] zo goed mogelijk te waarborgen en beheren en hierover verantwoording af te leggen aan de kantonrechter. Een goede uitoefening van het bewind houdt onder de gegeven omstandigheden in dat de bewindvoerder aanspraak dient te maken op de vorderingsrechten die [A] uit een nalatenschap toekomen. De bewindvoerder heeft voor het starten van deze procedure (alsmede voor een schikkingsvoorstel ten aanzien van het gevorderde) ook toestemming van de kantonrechter gevraagd en gekregen.
4.6.
Het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat de vordering moet worden afgewezen omdat het [A] niet is toegestaan om de aan het vruchtgebruik onderworpen goederen te verteren kan de rechtbank niet volgen. Aan [A] komen de vruchten toe, dus zij heeft er wel degelijk belang bij dat het vruchtgebruik wordt gevestigd. De rechtbank verwerpt ook het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat de vordering moet worden afgewezen omdat [A] onder aan de streep niet zal profiteren van het vruchtgebruik omdat zij bij een groter vermogen ook een hogere eigen bijdrage verschuldigd zou zijn voor de langdurige zorg die zij ontvangt. Niet alleen is dit verweer moreel verwerpelijk, maar, gelet op de gemotiveerde betwisting van de bewindvoerder, ook onvoldoende onderbouwd.
4.7.
De door de bewindvoerder betwiste stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat [A] geen aanspraak kan maken op het opvolgend vruchtgebruik omdat de onder het vruchtgebruik vallende goederen door de vader zijn opgemaakt is een slag in de lucht. De ouders waren immers in gemeenschap van goederen gehuwd. Tot de erfenis van de moeder behoorde haar onverdeelde aandeel in de huwelijksgoederengemeenschap. Omdat het vruchtgebruik van vader niet is gevestigd en beschreven is er geen onderscheid te maken tussen de goederen die onder dit vruchtgebruik zouden zijn gevallen en zijn eigen aandeel van de huwelijksgoederengemeenschap. Bovendien blijkt uit de stukken dat de woning aan de [adres] in [woonplaats] zowel ten tijde van het overlijden van de moeder als van de vader nog aanwezig was. De stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat zij zelf niet over de financiële middelen (kunnen) beschikken om het vruchtgebruik van [A] (alsnog) te vestigen en dat zij het vermogen uit de nalatenschap(pen) hebben verdeeld en opgemaakt ontslaat hen uiteraard niet van de verplichting die op hen rustte en nog steeds rust, nog afgezien van de het feit dat de financiële situatie van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nergens uit blijkt. Dit klemt te meer nu uit de beperkte gegevens die wel zijn verstrekt enkel blijkt dat de baten in de nalatenschap van de vader de schulden ruimschoots overtroffen.
4.8.
Voor wat betreft de omvang van het vruchtgebruik volgt de rechtbank de berekening van de bewindvoerder. De bewindvoerder heeft met de beperkte gegevens die door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn verstrekt een reconstructie gemaakt van de nalatenschap van de moeder in 2012. Uit de daarbij gemaakte berekening volgt dat de wettelijke gemeenschap van de ouders ten tijde van het overlijden van de moeder gewaardeerd kon worden op
€ 170.643,- en dus de nalatenschap van de moeder op de helft (zijnde een bedrag van
€ 85.321,-) en dus de omvang van het vruchtgebruik van [A] op 1/3 daarvan, zijnde een bedrag van € 28.440,-. De reconstructie en de berekening zijn goed te volgen en door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onvoldoende gemotiveerd betwist. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de berekening pas op de zitting betwist en hierbij enkel gesteld dat de waarde van de woning te hoog is ingeschat en de waarde van de boot niet zou kloppen. Een onderbouwing hiervan ontbreekt en dat dient voor rekening en risico van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te komen. Zij hebben na de akte aanvulling eis van de bewindvoerder voldoende gelegenheid gehad om de reconstructie en berekening gemotiveerd te betwisten in hun daarop volgende akte. Hier komt nog bij dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op de zitting hebben toegegeven dat, zo de bewindvoerder vermoedde, tot de nalatenschap van de moeder ook nog een bedrijfspand behoorde dat (in hun voordeel) niet in de reconstructie is meegenomen waardoor de berekening naar alle waarschijnlijkheid zelfs nog te laag is.
4.9.
Het voorgaande laat onverlet dat het vruchtgebruik van [A] onder bewind staat van [gedaagde sub 1] (eventueel opgevolgd door [gedaagde sub 2] ), zoals in het testament van de moeder is bepaald. Dit staat tussen partijen ook niet ter discussie. [gedaagde sub 1] (eventueel opgevolgd door [gedaagde sub 2] ) dient, als testamentair bewindvoerder, op zijn beurt rekening en verantwoording af te leggen aan de bewindvoerder.
4.10.
De rechtbank ziet voldoende aanleiding om de door de bewindvoerder gevorderde dwangsommen toe te wijzen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet laten zien dat zij bereid zouden zijn om aan een eventuele veroordeling mee te werken. De rechtbank zal de dwangsom in redelijkheid op een bedrag van € 25.000,- maximeren.
De legitieme portie
4.11.
De rechtbank zal de vordering van de bewindvoerder ten aanzien van de legitieme portie toewijzen als verzocht, met uitzondering van de gevorderde hoofdelijke veroordeling.
4.12.
Uit de testamenten volgt dat [A] is onterft maar [A] kan, als dochter van de ouders, in weerwil van de testamenten, aanspraak maken op haar legitieme portie. [3] De legitieme portie is een deel van de waarde van het vermogen van de erflater. [A] dient uiterlijk binnen vijf jaar na overlijden aanspraak te maken op haar legitieme portie. Deze termijn kan korter zijn als door de belanghebbende(n) een redelijke termijn is gesteld. De erfgenamen zijn vervolgens gezamenlijk (dus niet hoofdelijk) aansprakelijk voor de legitieme. [4]
4.13.
De vader van [A] is in 2016 overleden en de bewindvoerder heeft binnen de termijn van vijf jaar aanspraak gemaakt op de legitieme portie van [A] in de nalatenschap van de vader. Niet gesteld, noch gebleken is dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een andere (kortere) termijn hebben gesteld of dat [A] op enigerlei andere wijze rechtsgeldig afstand heeft gedaan van haar aanspraak op haar legitieme portie in de nalatenschap van de vader. Anders dan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen maakt dit alles dat geen sprake kan zijn van verjaring of verval van de vordering van [A] .
4.14.
Voorts is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van feiten en omstandigheden op basis waarvan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] erop mochten vertrouwen dat [A] geen aanspraak zou maken op haar legitieme portie. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] erkennen in ieder geval dat de bewindvoerder in 2018 namens [A] aanspraak heeft gemaakt op haar legitieme portie. Dat de bewindvoerder niet met [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] over de legitieme portie heeft gesproken bij hun kennismaking en/of rondom haar benoeming tot bewindvoerder maakt dit niet anders. De aanspraak op de legitieme portie volgt uit de wet welke [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] als erfgenamen behoren te kennen.
4.15.
Om dezelfde redenen als hiervoor, bij 4.5 over het belang van de bewindvoerder bij het gevorderde vruchtgebruiklegaat is overwegen, is de rechtbank het met de bewindvoerder eens dat zij belang heeft bij de vordering van de legitieme portie van [A] . Dat de bewindvoerder aanspraak maakt op de legitieme portie van [A] in de nalatenschap van de vader behoort tot de taak van een goed bewindvoerder. Zij komt hiermee op voor de financiële belangen van [A] .
4.16.
Het verweer van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat de vordering moet worden afgewezen omdat hun financiële positie ontoereikend is kan ook ten aanzien van haar aanspraak op legitieme portie niet opgaan. Hierbij verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor bij rechtsoverweging 4.7 heeft overwogen. Bovendien hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] geen inzage hun financiële positie gegeven. Dit klemt te meer nu niet ter discussie staat dat het saldo van de nalatenschap van de vader (en de moeder) positief was en [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een behoorlijk bedrag hebben ontvangen.
4.17.
Ten aanzien van de omvang van de legitieme portie volgt de rechtbank eveneens de berekening van de bewindvoerder. Uit de berekening volgt dat de omvang van de nalatenschap van de vader in 2016 begroot kan worden op € 348.460,-, welk bedrag verminderd moet worden met het vruchtgebruikvermogen van de vader van € 85.321, waarna € 263.139,- overblijft en de legitieme portie van [A] daar 1/6 van is, dus
€ 43.857,- bedraagt. De berekening en reconstructie die de bewindvoerder van de nalatenschap van de vader in 2016 heeft gemaakt is goed te volgen en door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] onvoldoende gemotiveerd betwist. Hierbij verwijst de rechtbank naar wat zij hiervoor bij 4.8 heeft overwogen. In aanvulling hierop overweegt de rechtbank nog dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet hebben onderbouwd waarom de verkoopwaarde van de woning (in 2017) van € 350.000,- onjuist in de berekening is opgenomen en waarom het door hen gestelde bedrag van
€ 300.000,- wel juist zou zijn. Zij hadden hiertoe bijvoorbeeld een taxatierapport en/of informatie over de jaarlijkse huizenprijzen in die periode in het geding kunnen brengen. Ook is door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet onderbouwd waarom de waardering van de boot in de berekening niet klopt. Het komt de rechtbank in ieder geval niet vreemd voor dat de bewindvoerder de boot in 2016 hoger heeft gewaardeerd dan de verkoopprijs in 2017 gezien de omstandigheid dat op boten doorgaans wordt afgeschreven.
4.18.
Ten aanzien van de gevorderde rente heeft te gelden dat deze rechtstreeks voortvloeit uit de wet en daarom zal worden toegewezen als verzocht. [5]
4.19.
De legitieme portie valt, in tegenstelling tot wat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen, niet onder een testamentair bewind. Voor het instellen van een bewind is nodig dat de erflater de legitimaris iets nalaat. Dat kan zijn krachtens erfstelling, legaat, lastbevoordeling of versterferfrecht. De nagelaten goederen kunnen onder bewind worden gesteld. De legitieme is een recht dat rechtsreeks uit de wet voortvloeit en niet wordt nagelaten. De legitieme portie valt vanzelfsprekend wel onder het beschermingsbewind van de bewindvoerder.
De vordering tot informatie
4.20.
De rechtbank zal de vordering van de bewindvoerder over nadere informatie in de nalatenschappen van de ouders afwijzen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bewindvoerder geen belang meer bij deze vorderingen nu haar vorderingen ten aanzien van het vruchtgebruiklegaat en de legitieme portie worden toegewezen. Dit is ook wat de bewindvoerder ter zitting heeft betoogd.
De proceskosten
4.21.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de bewindvoerder worden begroot op:
  • betekening dagvaarding € 99,01
  • griffierecht € 297,-
  • salaris advocaat € 2.228,--
Totaal € 2.624,01
4.22.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten en de daarover gevorderde rente zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het vruchtgebruiklegaat van [A] uit de nalatenschap van de moeder ter grootte van
€ 28.440,- af te geven door storting van dit bedrag op een geblokkeerde rentedragende rekening, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 25.000,- voor iedere dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hiermee in gebreke blijven;
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan de bewindvoerder de legitieme portie van [A] in de nalatenschap van de vader van € 43.857,- te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 december 2021 tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van de bewindvoerder tot op heden begroot op € 2.624.01,- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, bijgestaan door mr. K.A.H. Verhoeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022.

Voetnoten

1.Artikel 4:117 BW.
2.Artikel 3:306 BW.
3.Artikel 4:63 BW.
4.Artikel 4:80 BW.
5.Artikel 6:119 BW.