ECLI:NL:RBMNE:2022:4878

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
10148123
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van ontslag op staande voet en ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoorde arbeidsverhouding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 23 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoekster, zonder vaste woon- of verblijfplaats, en een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [verweerster] B.V. De verzoekster had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en verzocht de kantonrechter om vernietiging van haar ontslag op staande voet, dat op 13 september 2022 door [verweerster] was gegeven. De verzoekster stelde dat er geen dringende reden was voor het ontslag en dat het ontslag niet onverwijld was gegeven. De verwerende partij voerde aan dat het ontslag op goede gronden was gegeven, omdat de verzoekster had beweerd dat zij toestemming had om vanuit België te werken en dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was, omdat de redenen die door [verweerster] waren aangevoerd niet als dringende redenen konden worden aangemerkt. De kantonrechter vernietigde het ontslag en oordeelde dat de arbeidsovereenkomst moest worden ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. De kantonrechter stelde vast dat er sprake was van een ernstige vertrouwensbreuk tussen partijen, die niet meer te herstellen was. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 31 december 2022. Tevens werd [verweerster] veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris, een transitievergoeding en andere vergoedingen aan de verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10148123 UE VERZ 22-300 JPd/45024
Beschikking van 23 november 2022
in de zaak van
[verzoekster],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
verder ook te noemen: [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. H.M. Mauritz,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.W. Aartsen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] met 16 producties, ter griffie ingekomen op 17 oktober 2022,
- het verzoekschrift van [verweerster] met 23 producties,
- het verweerschrift vernietiging ontslag op staande voet tevens houdende zelfstandig tegenverzoek met één productie van [verweerster] ,
- het verweerschrift van [verzoekster] ,
- de nagestuurde producties 17 t/m 20 van [verzoekster] .
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 oktober 2022. [verzoekster] was daarbij aanwezig, bijgestaan door mr. H.M. Mauritz. Namens [verweerster] was de heer [A] aanwezig bijgestaan door mr. J.W. Aartsen. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht en antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Van het verhandelde ter zitting heeft de griffier aantekeningen bijgehouden. Partijen hebben op 27 oktober 2022 de rechtbank bericht er onderling niet uit te zijn gekomen en zij vragen om uitspraak.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1996, is sinds 1 juli 2021 in dienst van [verweerster] , laatstelijk als Office Manager. Bij aanvang van het dienstverband kreeg [verzoekster] een contract voor bepaalde tijd van één jaar. De cao verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg is op de arbeidsovereenkomst van toepassing.
2.2.
De heer [A] is de gemachtigde namens de directie van [verweerster] . Hij vertrekt op 25 april 2022 voor twee weken naar Turkije. Hij verstrekt [verzoekster] de inloggegevens voor de mail en betalingen.
2.3.
Op 6 mei 2022 vraagt [verzoekster] via WhatsApp aan de boekhouder om voor haar een werkgeversverklaring op te stellen, nu zij net op kantoor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft afgesloten. In juli gaat [A] opnieuw naar Turkije. [verzoekster] en [A] hebben regelmatig contact via WhatsApp.
2.4.
[verzoekster] ontvangt over de maanden juli en augustus 2022 geen loon.
2.5.
Op 29 augustus 2022 meldt [verzoekster] zich ziek. [verweerster] bericht [verzoekster] op 30 augustus 2022 dat zij geen toestemming heeft om vanuit haar huis in België haar werkzaamheden voor [verweerster] te verrichten. De bedrijfsarts adviseert op 2 september 2022 mediation.
2.6.
Op 1 september 2022 vraagt [verzoekster] uitbetaling van het salaris over de maanden juli en augustus van 2022. Dit verzoek herhaalt de gemachtigde van [verzoekster] op 8 september 2022 vermeerderd met de wettelijke verhoging.
2.7.
[verweerster] roept [verzoekster] 5 september 2022 op voor een gesprek op 6 september 2022. [verzoekster] laat diezelfde dag weten een gesprek met een onafhankelijke mediator te willen conform het advies van de bedrijfsarts.
2.8.
Op 6 september 2022 ontvangt [verweerster] een e-mail van haar boekhouder. Hierin is onder meer te lezen:

Uw werkneemster mevrouw [verzoekster] belde mij regelmatig en gevraagd of ik haar arbeidsovereenkomst bepaalde wijzigingen wilde brengen.
Ondanks dat ik meerdere malen duidelijk heb aangegeven, werd ik elke keer gedwongen de volgende wijzigingen door te willen voeren op haar contract zoals:
Dienstverband:Mevrouw [verzoekster] gaaf me meerdere malen aan of ik haar dienstverband om wilde zetten nar ONBEPAALDE TIJD!!!
Bruto uurloon”:Mevrouw [verzoekster] gaaf me aan dat haar bruto uurloon op het contract onjuist is en ben ik gevraagd of haar bruto uurloon wil aanpassen naar € 19,95 toe.
Maandelijkse onkostenvergoeding:Mevrouw [verzoekster] gaaf me aan dat zij met uw samen maandelijks een onkostenvergoeding had afgesproken een bedrag van € 499,00 per maand.’
2.9.
Op 8 september 2022 stelt [verweerster] [verzoekster] op non-actief en roept haar op voor een gesprek op 12 september 2022. [verzoekster] reageert schriftelijk op deze brief en verschijnt niet op het gesprek. [verweerster] ontslaat [verzoekster] op staande voet per e-mail van 13 september 2022. In die ontslagbrief is het volgende te lezen:

het is a) pertinent niet waar dat ik je toestemming heb gegeven om vanuit België je werkzaamheden te verrichten. Door dit in strijd met de waarheid te beweren maak je gelijk duidelijk dat je ook niet bereid bent om terug te verhuizen naar Nederland, althans gewoon op kantoor te verschijnen en op kantoor je werk te verrichten en b) in strijd met de waarheid beweert dat je al een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou hebben. Enig bewijs voor deze stelling geef je ook niet. Wij zijn dit nimmer overeengekomen hetgeen betekent dat je arbeidsovereenkomst is verlengd voor bepaalde tijd. Bijgaand stuur ik je de verklaring van onze boekhouder waaruit blijkt hoe e.e.a. is gegaan. Het daarin gestelde spreekt voor zich en geldt ter nadere onderbouwing van de dringende redenen.
Op grond van al vorenstaande feiten, elk afzonderlijk en in samenhang bezien, wordt jij met onmiddellijke ingang op staande voet ontslagen.”
2.10.
[verzoekster] heeft het salaris over de maanden juli en augustus 2022 en de reiskostenvergoeding over juli 2022 inmiddels ontvangen.

3.Het verzoek, verweer en tegenverzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
  • vernietiging van het ontslag op staande voet,
  • veroordeling van [verweerster] tot betaling van het salaris van [verzoekster] van € 2.761,20 per 1 september 2022 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente,
Subsidiair
  • voor zover de arbeidsovereenkomst is geëindigd toekenning van een transitievergoeding,
  • veroordeling van [verweerster] om de opgebouwde en niet genoten vakantiedagen en niet uitbetaalde vakantietoeslag tot einde dienstverband te betalen,
Primair en subsidiair
  • verklaring voor recht dat het salaris van [verzoekster] per 1 maart 2022 € 2.683,20 bruto per maand en per 1 juli 2022 € 2.761,20 bruto per maand bedraagt,
  • veroordeling van [verweerster] tot betaling van:
  • het achterstallig salaris over de maanden juli en augustus 2022 van € 2.761,20 bruto per maand, onder aftrek van de reeds gedane betaling,
  • de achterstallige reiskostenvergoeding over de maand augustus 2022 van € 186,50,
  • het achterstallig salaris over de maanden maart 2022 tot en met juni 2022 van in totaal € 339,72,
  • de wettelijke verhoging over de hiervoor genoemde bedragen,
  • de buitengerechtelijke incassokosten,
  • de wettelijke rente over de hiervoor genoemde bedragen,
  • tot afgifte van bruto/netto-specificaties met betrekking tot alle betaalde en te betalen bedragen van vanaf 1 juli 2021 en een correcte jaaropgave over 2021, op straffe van een dwangsom van € 100 per dag,
  • tot betaling van de proceskosten, nakosten beide met rente.
3.2.
[verzoekster] legt aan haar verzoeken ten grondslag dat er geen dringende reden was om haar op staande voet te ontslaan. Ook is het ontslag op staande voet niet onverwijld gegeven. Mocht het ontslag op staande voet wel geldig zijn, dan is er geen sprake van ernstige verwijtbaarheid.
3.3.
[verweerster] voert verweer. Zij betoogt dat het ontslag op staande voet op goede gronden is gegeven. Er was volgens haar sprake van een dringende reden die onverwijld is medegedeeld aan [verzoekster] . [verweerster] heeft kort gezegd twee redenen aan haar ontslag ten grondslag gelegd. Ten eerste heeft [verzoekster] beweerd dat [verweerster] toestemming aan haar heeft gegeven om in België te werken en zij is niet bereid om op kantoor te werken. Ten tweede beweert [verzoekster] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te hebben, die zij van [verweerster] niet heeft gekregen. [verweerster] concludeert daarom tot afwijzing van de verzoeken van [verzoekster] en veroordeling van haar in de proceskosten en nakosten. [verweerster] stelt ook een tegenverzoek in tot betaling van een gefixeerde schadevergoeding van € 4.396,27, met rente, en de proceskosten.

4.Het voorwaardelijke verzoek van [verweerster]

4.1.
verzoekt, voor zover het ontslag op staande voet wordt vernietigd, om bij beschikking de arbeidsovereenkomst op een zo kort mogelijke termijn te ontbinden, zonder toekenning van een vergoeding en met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.
4.2.
[verweerster] voert aan als het ontslag op staande voet vernietigd wordt er op grond van artikel 7:669 lid 1 en 3 onder e, g, h en i BW aanleiding is de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
4.3.
[verzoekster] voert verweer en stelt een voorwaardelijk tegenverzoek in. [verzoekster] verzoekt voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden veroordeling van [verweerster] tot betaling van een transitievergoeding en billijke vergoeding van € 20.000, met wettelijke rente, en bij ontbinding rekening te houden met de opzegtermijn. In beide gevallen vraagt [verzoekster] veroordeling van [verweerster] tot betaling van de proceskosten, nakosten, beide met rente.

5.De beoordeling

5.1.
[verzoekster] heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet tijdig ingediend. Het verzoek is namelijk binnen twee maanden na het ontslag ingediend.
5.2.
Kern van het geschil is de vraag of het op 13 september 2022 aan [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet vernietigd dient te worden. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer, tenzij sprake is van een opzegging op grond van artikel 7:677 onder 1 BW. In dit artikel is bepaald dat ieder van de partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden als bedoeld in artikel 7:678 BW, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
Is onverwijld opgezegd?
5.3.
Voor het antwoord op de vraag of het ontslag op staande voet onverwijld is gegeven, is beslissend het tijdstip waarop de feiten die aan het ontslag op staande voet ten grondslag zijn gelegd bekend zijn geworden bij werkgever. Indien een werkgever vermoedt dat sprake is van een dringende reden voor een ontslag van een werknemer, maar hij eerst een onderzoek wil instellen naar de juistheid van dat vermoeden, dan dient hij daarbij met de grootst mogelijke voortvarendheid te handelen. Of de werkgever voldoende voortvarend heeft gehandeld, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
5.4.
De kantonrechter overweegt dat [verweerster] het ontslag op staande voet onverwijld heeft gegeven. Dit wordt als volgt gemotiveerd.
5.5.
Hoewel er enige tijd is verstreken vanaf de dag dat [verweerster] ontdekte dat [verzoekster] beweert een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te hebben - 24 augustus 2022 - en de dag van het ontslag op staande voet - 13 september 2022 -, leidt dit niet tot de conclusie dat het ontslag op staande niet onverwijld is gegeven. [verweerster] heeft [verzoekster] twee keer opgeroepen, zodat zij haar visie kon geven. Omdat [verzoekster] zich ziekmeldde, diende het advies van de bedrijfsarts afgewacht te worden. Na ontvangst van de schriftelijke reactie van [verzoekster] van 12 september 2022, heeft [verweerster] besloten om haar op 13 september 2022 op staande voet te ontslaan. [verzoekster] heeft weliswaar gesteld dat [verweerster] eerder dan 24 augustus 2022 wist dat [verzoekster] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had omdat dat op de loonstroken van de maanden juni en juli van 2022 staat vermeld, maar [verweerster] daarentegen stelt dat op de bij haar bekende loonstroken is vermeld dat [verzoekster] op basis van een contract voor bepaalde tijd werkt. Wat hier verder ook van zij, nu niet vast is komen te staan dat [verweerster] al ruim voor 24 augustus 2022 bekend was met de bewering van [verzoekster] dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou hebben, is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster] voldoende voortvarend te werk is gegaan.
Is er een dringende reden voor het ontslag?
5.6.
Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 7:677 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van zodanige dringende redenen sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. De stelplicht en de bewijslast ten aanzien van het bestaan van een dringende reden liggen in dit geval bij de werkgever. De aan het ontslag ten grondslag gelegde en aan de werknemer onverwijld medegedeelde reden fixeert de omvang van het debat tussen partijen, omdat voor de werknemer onmiddellijk duidelijk behoort te zijn welke eigenschappen of gedragingen de ander hebben genoodzaakt tot het beëindigen van de arbeidsovereenkomst.
5.7.
[verzoekster] is bij de brief van 13 september 2022 op staande voet ontslagen. In die brief staan samengevat twee redenen vermeld, die tezamen en in onderlinge samenhang bezien, de dringende reden vormen. De eerste grond is dat [verzoekster] beweert toestemming te hebben vanuit België te mogen werken en de tweede grond is dat [verzoekster] beweert een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te hebben.
5.8.
Beide gronden betreffen beweringen die [verzoekster] gedaan zou hebben gedaan en waar [verweerster] het niet mee eens is. Een verschil van mening levert echter geen dringende reden op voor de zwaarste arbeidsrechtelijke sanctie, een ontslag op staande voet. Bij verschil van mening/inzicht wordt het tijd voor een goed gesprek. Ter zitting heeft [verweerster] nog aangevoerd dat [verzoekster] fraude heeft gepleegd door zonder toestemming van [verweerster] een contract voor onbepaalde tijd op te stellen en dit te laten registreren bij de boekhouder. Dit is echter niet als dringende reden in de ontslagbrief vermeld. In de ontslagbrief verwijst [verweerster] nog wel naar de e-mail van de boekhouder, maar daaruit kan slechts afgeleid worden dat [verzoekster] zich op het standpunt stelt dat een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. Ook deze enkele bewering van [verzoekster] vormt geen dringende reden voor een ontslag op staande voet. Nu de in de ontslagbrief genoemde redenen, afzonderlijk noch in onderlinge samenhang bezien, aangemerkt kunnen worden als een dringende reden, wordt het ontslag op staande voet vernietigd.
Tegenverzoek tot ontbinding
5.9.
Voor het geval het ontslag op staande voet geen stand zou houden, heeft [verweerster] het verzoek gedaan de arbeidsovereenkomst met [verzoekster] te ontbinden wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verzoekster] . Voor zover dit verzoek wordt afgewezen, verzoekt [verweerster] de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, dan wel andere omstandigheden waardoor van haar niet langer gevergd kan worden de arbeidsoverkomst voort te zetten, dan wel een combinatie van beide gronden.
Verwijtbaar handelen
5.10.
Aan deze grondslag legt [verweerster] hetzelfde feitencomplex ten grondslag als aan het ontslag op staande voet. Volgens [verweerster] beweert [verzoekster] toestemming te hebben om vanuit haar huis in België de overeengekomen werkzaamheden te mogen verrichten en heeft zij zichzelf een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd toegekend
5.11.
Zoals hierboven is overwogen verschillen partijen van mening of [verzoekster] al dan toestemming heeft gekregen om thuis te werken. Bij een meningsverschil is een goed gesprek hierover de eerste stap, teneinde onduidelijkheden uit te spreken en goede afspraken te maken. Dit had dienen te gebeuren zodra de bedrijfsarts [verzoekster] hiertoe in staat achtte.
5.12.
Wat betreft de bewering van [verzoekster] dat zij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft gekregen stelt zij het volgende. In mei 2022 heeft [verzoekster] overleg gevoerd met de heer [A] . Hij was akkoord met het omzetten van haar arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in een voor onbepaalde tijd, met dezelfde ingangsdatum. [verzoekster] heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd opgemaakt, waarna beide partijen deze hebben ondertekend. Hierna heeft [verzoekster] aan de boekhouder gevraagd om een werkgeversverklaring op te stellen. Op de vraag van de boekhouder of [verweerster] hiervan op de hoogte is, deelt [verzoekster] mee “
Broeder [A (voornaam)] weet er van af”.
5.13.
[verweerster] betwist de door [verzoekster] geschetste feitelijke gang van zaken rondom de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Ook betwist [verweerster] de handtekening onder deze arbeidsovereenkomst.
5.14.
Gelet op de uiteenlopende visies van partijen, kan niet worden vastgesteld of in onderling overleg een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. Indien onder deze overeenkomst de handtekening van de heer [A] zou staan, zou dit pleiten voor het standpunt van [verzoekster] . Indien dit niet zijn handtekening zou zijn, zou dit pleiten voor het standpunt van [verweerster] . Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is in dit kader gesproken over de optie om een handschriftdeskundige in te schakelen en de bewuste handtekening te laten onderzoeken op echtheid. Hiervoor is het authentieke document vereist. Desgevraagd verklaarde [verzoekster] dat de originele versie van de arbeidsovereenkomst op kantoor lag. Volgens [verweerster] is dat echter niet het geval. Nu het authentieke document niet beschikbaar zal zijn, ligt een handschriftonderzoek niet in de rede. Dit heeft tot gevolg dat op basis van de beperkt beschikbare informatie, beoordeeld dient te worden of [verzoekster] verwijtbaar heeft gehandeld. Nu onduidelijk is of partijen al dan niet overeenstemming hadden over het omzetten van de arbeidsovereenkomst van [verzoekster] in een voor onbepaalde tijd, kan in rechte niet worden vastgesteld dat [verzoekster] verwijtbaar heeft gehandeld. Dit heeft tot gevolg dat deze grondslag faalt.
Verstoorde arbeidsverhouding5.15. [verweerster] verzoekt subsidiair de arbeidsovereenkomst te ontbinden omdat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van haar niet in redelijkheid kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Uitgangspunt daarbij is dat sprake moet zijn van een ernstige en duurzame verstoring en dat herstel van de relatie, al dan met overplaatsing, niet meer mogelijk is
5.16.
Op basis van de processtukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling aan de orde kwam, kan worden vastgesteld dat de samenwerking tussen partijen al enige tijd stroef is. Hierbij speelt onder meer een rol dat [verweerster] onregelmatig en te laat het loon van [verzoekster] uitbetaalde, [verzoekster] bezig was naar België te verhuizen, de boekhouder zijn negatieve ervaringen met [verzoekster] heeft gedeeld met [verweerster] en [verzoekster] niet inging op de uitnodiging om op kantoor te komen om over een en ander met elkaar het gesprek aan te gaan maar zich ziek meldde. Deze feiten en omstandigheden en de (ernstige) beschuldigingen over en weer hebben geleid tot een ernstige vertrouwensbreuk. Deze is naar het oordeel van de kantonrechter niet meer te herstellen omdat geen helderheid is verkregen over wat er nu precies is gebeurd met betrekking tot de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Deze kwestie zal dan ook tussen hen in blijven staan. [verweerster] is een zeer kleine organisatie, waardoor herplaatsing niet aan de orde is. De slotsom is dat partijen uit elkaar moeten wegens een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
5.17.
Nu het verzoek tot ontbinding wegens een verstoorde arbeidsrelatie wordt ingewilligd, dient het einde van de arbeidsovereenkomst te worden bepaald. De kantonrechter bepaalt dit einde op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd. Volgens partijen bedraagt de opzegtermijn 1 maand, waarop de duur van de periode van ontvangst van het verzoek 17 oktober 2022 tot de datum van dagtekening van de ontbindingsbeslissing 23 november 2022 in mindering wordt gebracht, met dien verstande dat een termijn van minstens een maand resteert. Aldus wordt het einde van de arbeidsovereenkomst bepaald op 31 december 2022.
5.18.
In geval van toewijzing van het ontbindingsverzoek verzoekt [verzoekster] om toekenning van de transitievergoeding en een billijke vergoeding. De transitievergoeding is toewijsbaar nu niet is komen vast te staan dat [verzoekster] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. De transitievergoeding bedraagt € 1.403,87 bruto. Dit bedrag zal worden toegewezen.
5.19.
De verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen, nu [verweerster] geen ernstig verwijt treft.
Loondoorbetaling en emolumenten
5.20.
[verzoekster] vordert voor recht te verklaren dat haar loon vanaf 1 maart 2022 € 2.683,20 bruto per maand en vanaf 1 juli 2022 € 2.761,20 bruto per maand bedraagt.
[verzoekster] legt hieraan ten grondslag dat zij bij indiensttreding op FWG functiegroep 25 trede 6 is ingestroomd. [verweerster] erkent dat [verzoekster] op functiegroep 25 is ingestroomd maar betwist de trede 6. Dit is, volgens haar, niet in de arbeidsovereenkomst bepaald. Dit verweer gaat niet op. In de arbeidsovereenkomst is weliswaar de trede niet bepaald maar het salaris van [verzoekster] bij aanvang dienstverband komt overeen met salaris bij trede 5. Dat in de arbeidsovereenkomst geen trede wordt vermeld, komt dan voor rekening en risico van de werkgever. Per 1 maart 2022 geniet [verzoekster] een generieke voor elke werknemer die aangesloten is bij de cao loonsverhoging en per 1 juli 2022 stijgt [verzoekster] naar trede 7. [verzoekster] heeft dus per 1 maart 2022 recht op het loon van FWG 25 trede 6 en per 1 juli 2022 FWG 25 trede 7.
5.21.
De verklaring voor recht wordt echter niet toegewezen. Hiertoe wordt als volgt overwogen. [verzoekster] stelt per 1 maart 2023 € 15,48 per uur te verdienen en dit past volgens haar bij een maandloon van € 2.683,20. Dit volgt echter niet uit de salarisschalen zoals die zijn opgenomen in de cao. Daar staat bij de salarisschalen VVT per 1 maart 2023 trede 6 € 15,94 per uur en € 2.422,65 per maand op basis van een week van 36 uur. Hoe [verzoekster] dan op een maandloon van € 2.683,20 uit komt, heeft zij onvoldoende onderbouwd. Hetzelfde geldt voor het maandloon vanaf 1 juli 2022. Het gestelde maandloon van € 2.761,20 op basis van 40 uur komt niet overeen met het maandloon van FWG 25 trede 7 van € 2.415,28 op basis van 36 uur.
5.22.
De vordering van [verzoekster] tot betaling van het salaris vanaf 1 juli 2022 tot de dag dat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd zal deels toegewezen worden. [verweerster] zal veroordeeld worden het gevorderde maandsalaris van € 2.761,20 te betalen vanaf september 2022 zoals is bepaald bij FWG 25 trede 7 maar dan op basis van een werkweek van 40 uur. [verzoekster] heeft erkend dat [verweerster] het salaris over de maanden juli en augustus 2022 heeft betaald.
5.23.
[verweerster] zal wel veroordeeld worden het gevorderde achterstallig salaris over de maanden maart tot en met juni 2022 van in totaal € 339,72 te betalen. [verweerster] heeft daar namelijk geen verweer tegen gevoerd.
5.24.
De gevorderde reiskostenvergoeding van € 186,50 over de maand augustus zal ook toegewezen worden. De stelling van [verweerster] dat [verzoekster] in die maand ziek was gaat niet op. [verzoekster] heeft zich pas per maandag 29 augustus 2022 ziek gemeld en [verweerster] heeft niet gesteld waarmee de reiskostenvergoeding per maand dan mee verminderd moet worden.
5.25.
Nu vaststaat dat [verweerster] het aan [verzoekster] toekomende achterstallige loon en reiskostenvergoeding niet tijdig heeft betaald, is zij de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW verschuldigd vanaf de vierde dag na de dag waarop de betaling had moeten plaatsvinden. De reiskostenvergoeding valt niet onder het loonbegrip van artikel 7:625 BW omdat hier geen werkzaamheden tegenover staat. De wettelijke verhoging zal dan ook niet over de reiskostenvergoeding worden toegewezen.
5.26.
De wettelijke verhoging over de loontermijnen vanaf november tot rechtsgeldige einde van het dienstverband is niet toewijsbaar. Het betreft immers toekomstige vorderingen waarvan (nog) niet vaststaat dat [verweerster] met de betaling daarvan in verzuim zal zijn.
5.27.
[verweerster] zal wel worden veroordeeld om een correcte jaaropgave over 2021 en bruto/netto-specificaties te verstrekken vanaf 1 juli 2021 tot heden. [verweerster] heeft daar geen verweer tegen gevoerd. De gevorderde dwangsom zal afgewezen nu [verzoekster] niet heeft gesteld en er geen aanleiding is gebleken dat [verweerster] niet aan deze veroordeling zal voldoen.
5.28.
De verzochte wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW zal als onbetwist en op de wet gegrond worden toegewezen.
5.29.
Nu met deze beschikking een eindbeslissing wordt gegeven op het verzoek van [verzoekster] en de procedure daarover eindigt, is er geen reden meer om artikel 223 Rv toe te passen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
Incassokosten en proceskosten5.30. [verzoekster] heeft ook aanspraak gemaakt op een vergoeding voor de buitengerechtelijke incassowerkzaamheden. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. Omdat [verzoekster] echter geen bedrag heeft gevorderd, zal aangesloten worden bij het minimumbedrag van € 40. [verweerster] zal worden veroordeeld om dit bedrag te betalen. [verzoekster] vordert tevens wettelijke rente over de buitengerechtelijke incassokosten. Niet gesteld of gebleken is echter dat [verzoekster] deze kosten al daadwerkelijk aan haar gemachtigde heeft betaald of met de betaling daarvan in verzuim verkeert en als zodanig vermogensschade heeft geleden. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal daarom niet worden toegewezen.
5.31.
Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd.
5.32.
De gevorderde uitvoerbaar bij voorraadverklaring, waartegen geen verweer is gevoerd, zal eveneens worden toegewezen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In de verzoeken van [verzoekster]
6.1.
vernietigt het op 13 september 2022 aan [verzoekster] door [verweerster] verleende
ontslag op staande voet;
6.2.
veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoekster] van:
  • € 339,72 aan achterstallig salaris over de maanden maart tot en met juni 2022,
  • € 2.761,20 aan salaris per maand vanaf 1 september 2022 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen op rechtsgeldige wijze zal zijn beëindigd
  • te vermeerderen met de wettelijke verhoging van maximaal 50% op de voet van artikel 7:625 BW tot de dag van algehele voldoening over voornoemde bedragen en over het te laat betaalde loon over de maanden juli en augustus van 2022,
  • de reiskostenvergoeding van € 186,50,
  • te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de voornoemde veroordelingen vanaf het moment van verzuim tot de dag van algehele voldoening;
  • € 40 aan buitengerechtelijke incassokosten.
6.3.
veroordeelt [verweerster] tot het verstrekken van een correctie jaaropgave over 2021 en deugdelijke bruto/netto-specificaties over de periode van 1 juli 2021 tot heden, waarin alle betalingen waartoe hij wordt veroordeeld zijn verwerkt, binnen vijf dagen na de datum van deze beschikking,
In de verzoeken van [verweerster]
6.4.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen;
6.5.
bepaalt het einde van de arbeidsovereenkomst op 31 december 2022;
6.6.
veroordeelt [verweerster] om aan [verzoekster] een bedrag te betalen van € 1.403,87 bruto;
In beide verzoeken
6.7.
compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
6.8.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
6.9.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y.M. Vanwersch en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2022.